33 674 Wijziging van de Wet op de jeugdzorg en andere wetten in verband met de verplichting tot het gebruik van het burgerservicenummer in de jeugdzorg (gebruik burgerservicenummer in de jeugdzorg)

D NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 27 januari 2014

Inleiding

Door de fracties van SP en van GroenLinks zijn aanvullende vragen gesteld over het wetsvoorstel. Graag gaat de regering in het onderstaande op die vragen in.

SP-fractie

De fractie van de SP refereert aan het antwoord van de regering dat het wetsvoorstel slechts regelt dat jeugdhulpverleners personen met bsn mogen registreren. Op de zorgen van een aantal fracties dat een breed gebruik van het bsn koppelingen van een verscheidenheid aan gegevens over één specifieke persoon veel makkelijker mogelijk maakt gaat de regering niet in, zo stellen de leden van de SP-fractie. Zij zijn van mening dat de fundamentele discussie over een steeds breder gebruik van het bsn gevoerd zou moeten worden en vragen om een reactie.

Terecht maakt de fractie een onderscheid tussen dit wetsvoorstel en een meer brede discussie over het gebruik van het burgerservicenummer (bsn).

De fundamentele discussie over een breder gebruik van het bsn is reeds eerder gevoerd en heeft onder andere geleid tot een specifieke regeling over het gebruik van het bsn in de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb). De brede discussie is onder meer gevoerd bij de behandeling van het wetsvoorstel Wabb. In het bijzonder kan gewezen worden op het rapport van de Commissie-Van Thijn en de reactie van de regering daarop, alsmede het Belevingsonderzoek bsn, beide bijlagen bij de uitvoerige nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2005/06, 30 312, nr. 7).

Benadrukt dient te worden dat gebruik van het bsn en de verwerking van gegevens waarbij het bsn wordt gebruikt (waaronder «koppeling» van gegevens uit verschillende bestanden) uitsluitend is toegestaan voor zover hier een specifieke wettelijke grondslag voor is. De Wet bescherming persoonsgegevens regelt onder welke voorwaarden het gebruik en een eventuele uitwisseling/koppeling is toegestaan. Daarnaast kunnen in specifieke wetten aanvullende bepalingen voor bepaalde terreinen worden opgenomen. Deze moeten echter conform de Wet bescherming persoonsgegevens, in lijn zijn met de Europese Privacyrichtlijn (Richtlijn 95/46). Het onderhavige wetsvoorstel bevat echter niet zodanige aanvullende bepalingen. Ook in het kader van de Jeugdwet is het niet toegestaan buiten de grenzen van voornoemde richtlijn gegevens te koppelen. Koppelingen zoals waar de betrokken leden bevreesd voor zijn, zijn op dit moment niet mogelijk en zouden een nieuwe wettelijke basis behoeven die uiteraard door het parlement zou moeten worden goedgekeurd.

Is het denkbaar en toegestaan dat een jeugdige weigert om zich met het bsn te laten registreren, zo vraagt de fractie van de SP. Wat zou dat eventueel kunnen betekenen voor de eenmalige overdracht van zijn gegevens naar zijn gemeente met het oog op de transitie? De toestemming behoort toch in vrijheid gegeven te worden?

Het bsn is een middel dat wordt gebruikt om persoonsgegevens in verband te brengen met een persoon en bevat geen informatie over de persoon aan wie het is toegekend. Met het onderhavige voorstel worden bureaus jeugdzorg en zorgaanbieders verplicht het bsn te gebruiken in hun administratie en onderlinge communicatie. Het is nooit uit te sluiten dat een jeugdige onwelwillend tegenover registratie met het bsn staat. De uitzonderingen voor de bureaus jeugdzorg en de jeugdzorgaanbieders om zonder bsn te werken zijn beperkt tot de omstandigheid dat aan de betrokken jeugdige geen bsn is toegekend en de onmogelijkheid het bsn te gebruiken vanwege spoedeisende omstandigheden. Mocht een jeugdige niet willen dat zijn bsn wordt geregistreerd, dan zullen jeugdzorgaanbieders hier praktisch mee om dienen te gaan. Waarschijnlijk zullen ze dan andere gegevens, zoals NAW gegevens, registreren. Waarschijnlijk zal enkel een zeer kleine groep jeugdigen bezwaar maken tegen registratie, zodat er geen grote problemen zijn te verwachten voor de eenmalige overdracht van gegevens naar gemeenten.

De fractie van de SP vraagt of met de vergewisplicht de mogelijkheid wordt geschapen van persoonsverwisseling. Is de regering bereid alsnog een identificatieplicht in te voeren gelijk aan die bij het gebruik van het bsn in de zorg?

De vergewisplicht is een uitwerking van artikel 11, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. Daarin is de verplichting vastgelegd om de nodige maatregelen te treffen opdat persoonsgegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of vervolgens worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn. De wet schrijft niet voor hoe het vergewissen dient plaats te vinden: dat is afhankelijk van de context waarin dit gebeurt. Een identificatie met behulp van officiële legitimatiedocumenten is mogelijk, doch niet verplicht. Daarbij speelt mee dat jeugdigen jonger dan 14 jaar niet over een dergelijk document behoeven te beschikken.

De kern is in ieder geval dat de maatregelen om de identiteit vast te stellen afdoende zijn. Zo kan een gebruiker aan de hand van basale persoonsgegevens, zoals naam, adres en woonplaats, die reeds in zijn administratie voorkomen, verifiëren welk bsn daarbij hoort. Hiervoor is geen identiteitsbewijs noodzakelijk. Voorts kan een gebruiker zijn informatie ontlenen aan een (interne of externe) bron, die op zijn beurt wel een grondige verificatie heeft uitgevoerd (Kamerstukken II 2005/06, 30 312, nr. 7)

Alles overwegende acht de regering een algehele identificatieplicht niet proportioneel.

De leden van de SP-fractie willen weten wat met betrekking tot het wetsvoorstel nog bij AMvB wordt geregeld.

Het wetsvoorstel verplicht bureaus jeugdzorg en jeugdzorgaanbieders bij de verwerking van persoonsgegevens het bsn te gebruiken in hun administratie en onderlinge communicatie. Om te waarborgen dat persoonsgegevens op een bepaalde cliënt betrekking hebben, is van belang dat gecontroleerd wordt wat het bsn van de cliënt is. Voor deze controle wordt de beheervoorziening SBV-Z (sectorale berichtenvoorziening in de zorg) gebruikt. Daarvoor moet een jeugdzorgaanbieder zijn opgenomen op de autorisatielijst van jeugdzorgaanbieders.

Er is inmiddels een ontwerpbesluit houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg en het Besluit gebruik burgerservicenummer in de zorg in verband met het gebruik van het burgerservicenummer in de jeugdzorg opgesteld. Deze concept-AMvB is een technische uitwerking van het wetsvoorstel gebruik bsn in de jeugdzorg. Daarin worden de voorwaarden voor opname in de autorisatielijst en de toegang tot het SBV-Z geregeld.

De AMvB bevat onder andere de definities van de begrippen autorisatielijst en SBV-Z. Verder wordt aan het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg een hoofdstuk toegevoegd over het bsn. Dit hoofdstuk gaat in op de autorisatielijst. Zo regelt dit hoofdstuk dat bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens en bescheiden worden verstrekt bij de aanvraag om opneming in de autorisatielijst. Ook wordt aangegeven wat in de autorisatielijst per inschrijving van de aanvragers wordt opgenomen en wanneer verwijdering van de autorisatielijst plaats vindt. In de AMvB staat dat de Minister aan een ieder die daarom verzoekt meedeelt of een jeugdzorgaanbieder is opgenomen op de autorisatielijst en of een aan een geautoriseerde verstrekt toegangsmiddel geldig is. Verder gaat dit hoofdstuk in op de SBV-Z en de toegangsmiddelen hiertoe. De Minister kan op aanvraag middelen verschaffen waarmee toegang kan worden verkregen tot de SBV-Z.

Het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg en het Besluit gebruik burgerservicenummer in de zorg in verband met het gebruik van het burgerservicenummer in de jeugdzorg is op 10 december 2013 met toelichting naar de Eerste Kamer gestuurd voor de voorhangprocedure (Kamerstukken I 2013/14, 31 839, C).

GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie krijgen graag een toelichting van de regering op de reactie van de Privacy Barometer op de memorie van antwoord, onderdeel Gebruik BSN in de jeugdzorg.

De Privacy Barometer wijst erop dat in het onderhavige wetsvoorstel niet de basis wordt gelegd voor het koppelen van verschillende gegevens maar dat hierna slechts een kleine wijziging nodig is om koppelingen mogelijk te maken. Verder wordt er op gewezen dat zonder zwaarwegend belang tot individuele personen herleidbare gegevens niet zomaar gebruikt mogen worden. Bovendien geldt dat het verstrekken van gegevens op een zo privacy-vriendelijk mogelijke wijze dient te gebeuren. Dit betekent in de praktijk dat de gegevens voor beleidsinformatie niet herleidbaar mogen zijn tot een persoon, dus ook niet tot een bsn.

Wat betreft de mogelijkheid om gegevens te koppelen, wijst de regering erop dat het onderhavige wetsvoorstel hiertoe inderdaad geen basis biedt. Een basis voor een koppeling als gevreesd door de Privacy Barometer zou een basis behoeven in een wet in formele zin. Deze zou uiteraard de goedkeuring van het parlement behoeven. Ik verwijs hiervoor ook naar het antwoord op de eerste vraag van de leden van de SP-fractie.

Verder wijst de regering erop dat op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Wet bescherming persoonsgegevens alleen persoonsgegevens mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt. De memorie van toelichting bij dit artikel (Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3) benadrukt dat een taak publiekrechtelijk is, indien deze is gebaseerd op een speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen grondslag. Onder de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak kan daarom worden begrepen beleidsvorming en de verwerking van gegevens om daartoe te komen.

De voorwaarde is dat de verwerking van gegevens voor beleidsinformatie noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak. Het is daarmee niet verboden om tot personen herleidbare gegevens te verwerken voor beleidsinformatie. Van belang is dat de persoonsgegevens in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze worden verwerkt. Wat betreft het gebruik van het bsn door bureaus jeugdzorg en jeugdzorgaanbieders in hun gegevenshuishoudingen biedt het onderhavige voorstel hiertoe de waarborgen. Met betrekking tot verwerking van gegevens ten behoeve van beleidsinformatie door gemeenten verwijst de regering naar het voorstel aangaande de Jeugdwet.

Het overdadig gegevens verzamelen schrikt mensen af hulp te zoeken. Om deze reden is ooit het medisch beroepsgeheim ingesteld. De vertrouwelijkheid van de relatie tussen arts en patiënt zorgt voor toegankelijke zorg. Dit wetsvoorstel ondermijnt deze toegankelijkheid door veel gegevens te verzamelen waarvoor de geheimhouding niet of veel minder streng geregeld is.

Op voorhand wijst de regering erop dat het wetsvoorstel bsn in de jeugdzorg niets regelt over het verzamelen van gegevens, maar slechts betrekking heeft op het gebruiken van het bsn wanneer gegevens worden verwerkt. In die zin draagt het wetsvoorstel dan ook een neutraal karakter. Dit betekent dat aan de geheimhoudingsplicht en daarmee aan de toegankelijkheid niets wordt afgedaan.

Niettemin kan opgemerkt worden dat om twee redenen mensen niet behoeven te worden afgeschrikt van de hulpverlening. In de eerste plaats kan geen sprake zijn van «overdadig verzamelen» van gegevens, aangezien alleen die gegevens mogen worden verwerkt (verzameld), die nodig zijn met het oog op de jeugdzorg en jeugdhulp (doelbinding). Dit is geregeld in artikelen 6 en 7 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Anders gezegd: gegevens die niet strekken tot het belang van de specifieke hulpverlening, mogen niet worden verzameld. In de tweede plaats is in het bijzonder de geheimhoudingsplicht geregeld voor allen die noodzakelijkerwijs met de verkregen persoonsgegevens omgaan. Verwezen kan worden naar artikel 51, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg en – voor de toekomst – naar artikel 7.3.11 van de Jeugdwet, waar dit uitvoerig is geregeld.

Het door de regering gegeven voorbeeld van persoonsverwisseling als onderbouwing van het belang van het bsn is te mager en voldoet niet aan de proportionaliteitseis, bedoeld in art 8 EVRM.

De regering wijst erop dat het verwisselen van jeugdigen in het huidige bestel eerder zal voorkomen dan wanneer het bsn wordt toegepast. In het midden kan blijven of het vaak of minder vaak voorkomt, zeker nu daarvan geen registratie wordt bijgehouden. Het is hoe dan ook onwenselijk en toepassing van het bsn biedt daartegen een toereikende waarborg. Maar als dit het enige voordeel zou zijn van gebruik van het bsn, zou het inderdaad de vraag zijn of dit gebruik wel proportioneel is. Maar er zijn ook andere belangrijke baten, die in gezamenlijkheid moeten worden gewogen. Daarbij is vooral te denken aan de eenduidige, veilige en efficiënte verwerking van gegevens binnen en tussen verschillende gegevenshuishoudingen. Zodoende kunnen de hulp- en jeugdzorgverleners tijdig de juiste zorg, hulp en bijsturing aan de betrokken jeugdige bieden. Dit is geheel in overeenstemming met een uitspraak van het EHRM (zie hierover de memorie van toelichting, Kamerstukken II 2012/13, 33 674, nr. 3, p. 5). Een ander belangrijk punt is de goede overdracht aan gemeenten van cliëntgegevens bij de transitie naar het nieuwe stelsel. Daarbij wordt door het gebruik van het bsn bewerkstelligd dat bij de overdracht de aantallen unieke cliënten bekend zijn en dubbeltellingen worden voorkomen. Door invoering van het bsn is een zorgvuldiger zicht mogelijk op de geboden zorg en hulp aan individuele jeugdigen en de effectiviteit ervan. Hierdoor kan beter worden geanticipeerd op de situatie van een jeugdige en kan de hulp- en zorgverlening aan individuele jeugdigen worden verbeterd. (zie de memorie van toelichting p. 6).

Uit de Memories van Antwoord blijkt niet dat de zorgen en vragen van de Eerste Kamer serieus worden genomen. De privacy wordt onnodig en buitenproportioneel geschaad door de fundamentele keuze alle informatie bij ambtenaren van de gemeenten samen te brengen. Hierdoor worden onnodige risico voor de betreffende burgers gecreëerd en mensen niet geholpen. Veel fundamentele keuzes worden impliciet in de wetsvoorstellen gemaakt en kaders ontbreken.

Van deze stellingname neemt de regering afstand. Zoals in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel is aangegeven is het voorstel op basis van zorgvuldige afweging van de belangen tot stand gekomen. Anders dan gesteld wordt door het gebruik van het bsn de privacy niet onnodig en zeker niet buitenproportioneel geschaad. Het wetsvoorstel is er juist op gericht om mensen beter en efficiënter dan tot op heden mogelijk is te helpen.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Naar boven