Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30312 nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30312 nr. 7 |
Ontvangen 4 mei 2006
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de reacties van de leden van de fracties op het voorstel van Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Ik constateer steun voor de gedachte dat een algemeen persoonsnummer voor de overheid belangrijke bijdragen kan leveren aan de bredere beleidsdoelstellingen gericht op efficiëntie en klantgerichtheid. Anderzijds worden zorgen en bedenkingen uitgesproken. Enige fracties geven aan een reactie op hun vragen en opmerkingen nodig te hebben om hun standpunt (verder) te bepalen. Mijn reactie volgt zoveel mogelijk de opbouw van het verslag.
Voorafgaand aan het wetsvoorstel zijn vele discussies gevoerd over de relatie tussen een algemeen persoonsnummer voor de overheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De reactie van het College bescherming persoonsgegevens («Cbp») en de aandacht die daaraan door u wordt geschonken, benadrukken die relatie. Naast de scepsis over een algemeen persoonsnummer voor de overheid, klinkt overigens ook de vraag naar een bredere toepassing van het BSN. Daarvoor worden redenen aangevoerd zoals efficiëntie en vermindering van de administratieve lasten van het bedrijfsleven. VNO/NCW en Actal wezen daarop in hun brieven aan uw Kamer. Daartegenover wordt juist het beperken van de groep die het nummer mag of moet gebruiken, regelmatig genoemd als een maatregel ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De reacties van de leden van de fracties van CDA, PvdA, D66, VVD en de SGP getuigen van steun voor het BSN als hulpmiddel voor doelstellingen van de beleidsnotitie «Op weg naar de elektronische overheid», de eenmalige gegevensverstrekking, een efficiënte en effectieve overheidsadministratie en vermindering van de administratieve lasten. Ik ben vooral blij met deze steun omdat eruit blijkt dat het BSN gezien wordt als een hulpmiddel voor de dienstverlening van de overheid. Uiteindelijk gaat het om de dienstverlening zelf die met dit hulpmiddel wordt ondersteund.
Het BSN helpt bij het oplossen van veel problemen in die dienstverlening maar helpt deze niet zelfstandig de wereld uit. Het levert nieuwe middelen voor de bestrijding van identiteitsfraude maar maakt deze niet onmogelijk. Het vermindert fouten bij gegevensuitwisseling maar voorkomt deze niet. Het verbetert de transparantie van het gebruik van persoonsgegevens maar maakt deze niet honderd procent.
Het wetsvoorstel draagt dus aan veel doelen bij, terwijl het «slechts» één doel volledig kan bereiken. Het zorgt ervoor dat het uit zijn voegen gegroeide sociaal-fiscaalnummer goed geregeld wordt. Met dit wetsvoorstel wordt erkend dat er een einde moet komen aan het gebruik van een persoonsnummer door veel verschillende overheidsorganen terwijl gedaan wordt alsof dat nummer er alleen voor het sociaal-fiscale domein is. Het beheer van persoonsnummers wordt overgebracht van de Belastingdienst naar het domein van de bevolkingsadministratie. De controles op het nummer worden verscherpt, het beheer wordt vernieuwd en de inzichtelijkheid van het gebruik wordt vergroot.
Het oplossen van dat ene probleem maakt het mogelijk dat daarna echte stappen kunnen worden gezet. Eenmalige gegevensuitwisseling komt binnen bereik als alle overheidsorganen met het BSN overweg kunnen. De elektronische identiteitskaart zal straks van het BSN worden voorzien zodat de overheid weet met wie zij elektronisch zaken doet. En bij die stappen komen de vraagstukken van privacy, identiteitsfraude, beveiliging van gegevens, efficiëntie en rechtsbescherming opnieuw aan de orde.
Met dit wetsvoorstel wordt een algemeen persoonsnummer ingevoerd waarmee de bekende knelpunten van het algemeen gebruikte maar juridisch en technisch sectoraal vormgegeven sociaal-fiscaal nummer worden opgelost. Daarnaast zijn er verder reikende vraagstukken, waarop ik verder in deze nota naar aanleiding van het verslag nader zal ingaan, in het bijzonder:
1. Gebruik van het BSN door het bedrijfsleven
De condities waaronder het bedrijfsleven het BSN kan gebruiken, liggen vast1. Door sectorale wetgeving kan dit gebruik uitgebreid worden zoals dat nu bij het sociaal-fiscaalnummer het geval is. Een mogelijke generieke, dus niet sectorgebonden, regeling voor het gebruik van het BSN door het bedrijfsleven valt buiten de doelstelling van dit wetsvoorstel en is nu dus niet aan de orde.
2. Aanpak van identiteitsfraude
Op de eerste plaats levert dit wetsvoorstel een bijdrage aan de bestrijding van identiteitsfraude. Verder werken mijn collega van Justitie en ik aan de aanpak van dit verschijnsel. In dit verband zij we onder meer bezig met de oprichting van een meldpunt identiteitsfraude.
3. Tegengaan van onrechtmatige gegevensuitwisseling
Dit is en blijft een zaak voor alle verantwoordelijken voor (overheids-) administraties en voor de toezichthoudende overheidsorganen. Het BSN-stelsel draagt bij aan de transparantie van het gebruik van persoonsgegevens door inzichtelijk te maken welke gegevensuitwisselingen wettelijk zijn toegestaan door middel van de zogeheten Landkaart.
De leden van de SP-fractie missen het besef bij de regering van de «ongemakkelijkheid» die de koppeling van persoonlijke gegevens bij burgers oproept. Zij vinden dat de regering dit publieke sentiment beter zou moeten aanvoelen.
De invoering van het BSN brengt geen verandering teweeg in de mate waarin koppeling van persoonsgegevens plaats kan vinden. Dat sluit echter niet uit dat een gevoel van onbehagen bij burgers en bedrijfsleven kan optreden omdat met dit wetsvoorstel het gebruik vanéén persoonsnummer nu expliciet aan de orde wordt gesteld. Juist met het oog daarop is de voorbereiding van het BSN uiterst zorgvuldig vormgegeven door zoveel mogelijk instanties en personen erbij te betrekken. Bij de start van de voorbereidingen in 2000 is aan de heer Van Thijn gevraagd om de breed gevoerde discussie te leiden. In antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie is geïnventariseerd in hoeverre de aanbevelingen uit deze discussie in het wetsvoorstel zijn gehonoreerd (zie bijlage 2)1. Daaruit blijkt dat zo goed als alle aanbevelingen zijn overgenomen. Nadat de grondslag voor het nieuwe stelsel van persoonsnummers onder leiding van de heer Van Thijn was gelegd, is in 2003 een brede voorbereidingsgroep aan de slag gegaan om de gevolgen van de invoering te onderzoeken. Uiteindelijk is na vier jaar voorbereiding door de regering het besluit genomen om het BSN in te gaan voeren.
Recent is onderzocht2 welke beleving de burger ervaart bij een BSN. Daaruit komt naar voren dat veel burgers het zinvol achten dat de overheid efficiënt te werk gaat. Twijfels over de gepercipieerde effecten van het BSN op de privacy zijn aanwezig maar niet dominant. In voorbereiding op de invoering van het BSN, wordt gewerkt aan een bescheiden publiekscampagne waarin het BSN als opvolger van het sociaal-fiscaalnummer wordt gepresenteerd. De beleving van de burger heeft de afgelopen jaren aandacht gekregen en zal dat de komende tijd nog meer krijgen.
In de communicatie over het BSN moet volstrekt duidelijk zijn dat het nummer een administratief hulpmiddel is. Ook is meer aandacht nodig voor het feit dat het BSN de opvolger is van het sociaal-fiscaalnummer. De centrale gedachte bij de invoering van het BSN is een revisie van het bestaande systeem van persoonsnummers. Die revisie is zowel technisch als juridisch van aard. Van belang is vooral de introductie van waarborgen die voorheen (voor het sociaal-fiscaalnummer) niet golden. De communicatie op dit punt wordt geïntensiveerd.
Advies College bescherming persoonsgegevens (Cbp)
De leden van de fracties van de PvdA, de SP en de SGP vragen om een (beargumenteerde) reactie op de tien kritiekpunten zoals deze in de brief van het College bescherming persoonsgegevens van 25 oktober 2005 (BZK-05-627) zijn verwoord.
Het Cbp schrijft in zijn «tienpuntenbrief» dat het college ten volle onderkent dat een algemeen registratienummer van burgers voordelen heeft. Het college identificeert tien risico’s bij de invoering van het nummer en doet daarbij enige suggesties voor verbetering. Een aantal daarvan is door de regering overgenomen hetzij door op deze punten de verzochte helderheid in deze nota te geven hetzij door middel van een nota van wijziging. Een bespreking van de tien risico’s is opgenomen als bijlage 11. bij deze nota.
2. ACHTERGROND; BEPERKING VAN HET GEBRUIK TOT OVERHEIDSORGANISATIES
De leden van de fracties van de PvdA, VVD, D66, ChristenUnie en SGP stellen indringende vragen over het gebruik van het BSN door niet-overheidsorganisaties. Deze vragen focussen op criteria en voorwaarden die gehanteerd zouden moeten worden voor het gebruik van het BSN.
Het is wellicht verhelderend om nog eens de algemene lijn van de wettelijke regeling van het gebruik van het BSN uiteen te zetten. Het gebruik van het BSN en de grenzen aan dat gebruik worden beheerst door verschillende wetten. Dat ligt ook voor de hand – gegeven het karakter van het BSN als technisch hulpmiddel bij gegevensverwerking.
2.1. Gebruik bij gegevensverwerkingen
Om te beginnen is er het onderhavige wetsvoorstel, dat met name een regeling treft voor het aanmaken, distribueren, toekennen en beheren van het BSN, ondersteuning regelt voor gebruikers van het BSN en voorzieningen biedt ter bevordering van de transparantie van het stelsel.
Het BSN heeft slechts betekenis in relatie met andere gegevens van de betrokkene. Het nummer op zich is informatieloos. De vraag of persoonsgegevens (inclusief het BSN) in een bepaald geval verwerkt mogen worden, dus bijvoorbeeld de vraag of de gegevens uitgewisseld mogen worden tussen twee organisaties, wordt op de eerste plaats beantwoord door de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De Wbp trekt grenzen en stelt voorwaarden ten aanzien van de verwerking. Zo bepaalt artikel 8 van de Wbp dat gegevens (onder meer) mogen worden verwerkt als dit noodzakelijk is voor de goede vervulling van de taak van een bestuursorgaan. Artikel 10 Wbp stelt grenzen aan het bewaren van de gegevens. Artikel 13 verplicht tot het ten uitvoer leggen van passende technische en organisatorische maatregelen in verband met de beveiliging. Voor sommige categorieën van persoonsgegevens, zoals gegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, gelden de extra beperkingen die zijn opgenomen in de artikelen 16 en volgende van de Wbp.
Als de Wbp de verwerking van de persoonsgegevens niet in de weg staat, kan er nog bijzondere (sector)wetgeving zijn die gegevensuitwisseling toelaat, gebiedt of verbiedt. Om een enkel voorbeeld te noemen: artikel 54 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen omvat tal van bepalingen op grond waarvan bestuursorganen gegevens moeten of mogen verstrekken aan andere bestuursorganen1.
In het geval dat de verwerking van de persoonsgegevens door de Wbp is toegelaten en ook bijzondere wetgeving daaraan niet in de weg staat, komt de vraag op of bij die verwerking het BSN gebruikt mag worden. Het antwoord op die vraag wordt op de eerste plaats beheerst door artikel 24 Wbp. Dat artikel beperkt het gebruik van wettelijk voorgeschreven persoonsnummers – kort gezegd – tot die gevallen waarin het gebruik een wettelijke grondslag heeft.
Het onderhavige wetsvoorstel schept een algemene wettelijke grondslag voor het gebruik van het BSN door overheidsorganen bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak (artikel 10 van het wetsvoorstel). Het wetsvoorstel geeft daarmee invulling aan artikel 24 Wbp, een invulling die past bij de introductie van het BSN als algemeen persoonsnummer voor gebruik door overheidsorganen. Gebleken is dat het begrip «publiekrechtelijke taak», dat in artikel 10 werd gehanteerd, geen eenduidige betekenis heeft. Daardoor zou in de praktijk verwarring kunnen ontstaan over de reikwijdte van de bevoegdheid tot gebruik van het BSN door een overheidsorgaan. Het begrip «overheidsorgaan» in artikel 10 impliceert, dat de bevoegdheid slechts strekt voor zover de desbetreffende persoon of het desbetreffende college overheidsorgaan is1. De taak is daarmee reeds onlosmakelijk gekoppeld aan de status van overheidsorgaan. Buiten de status van overheidsorgaan en op een gegevensverwerking die niet samenhangt met de taak van dat overheidsorgaan als zodanig, is artikel 10 dus niet van toepassing. Artikel 10 is daarom bij nota van wijziging zodanig aangepast dat daarnaast het publiekrechtelijke karakter van de taak van dat overheidsorgaan niet langer expliciet behoeft te worden vastgesteld; hiermee is artikel 10 op dat punt in lijn gebracht met artikel 88 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Personen of instanties die géén overheidsorgaan zijn, blijven onder de klem van artikel 24 Wbp; het gebruik van het BSN is hun slechts toegestaan als daar een (andere) wettelijke grondslag voor is.
2.2 Gebruik buiten de overheid
Bij het tot stand brengen van die wettelijke grondslag wordt de lijn doorgetrokken die reeds met het sociaal-fiscaalnummer was ingezet. Het gebruik van het BSN door personen of organisaties buiten de overheid wordt voorgeschreven, als een bijzonder maatschappelijk belang dit gebruik noodzakelijk of wenselijk maakt. Het gebruik kan bijvoorbeeld wenselijk of noodzakelijk zijn in verband met een goede heffing en invordering van de belastingen. Andere voorbeelden kunnen gegeven worden in de sfeer van werk en inkomen, onderwijs en justitie. Het betreft met name het uitwisselen van gegevens met overheidsorganen.
De afbakening van het verplichte gebruik van het sociaal-fiscaalnummer door niet-overheidsorganen is nu in de bijzondere wetgeving neergelegd. Op die wijze kon de afweging in hoeverre het gebruik van dit nummer buiten de overheid wenselijk of noodzakelijk was, worden toegespitst op de omstandigheden van het desbetreffende geval2. Deze gevallen zullen door middel van de Aanpassingswet BSN worden getransformeerd tot gevallen waarin het gebruik van het BSN is voorgeschreven.
In aanvulling op de bovenbedoelde gevallen, kan de wetgever ook in nieuwe gevallen een regeling treffen waarbij het gebruik van het BSN door niet-overheidsorganen is voorgeschreven. Het bij u ingediende wetsvoorstel voor het gebruik van het BSN in de zorg is daarvan een sprekend voorbeeld1.
Voor zover er sprake is van toegelaten verwerking van persoonsgegevens, mogen overheidsorganen daarbij het BSN gebruiken binnen het kader van hun taak. De niet-overheidsorganen mogen bij die verwerking het BSN alleen gebruiken in het kader van de werkzaamheden waarbij het gebruik van het BSN wettelijk is voorgeschreven. In het hierboven gegeven voorbeeld van de zorgsector mag een zorgverlener het BSN dus alleen gebruiken voor zover dat hem in en krachtens de Wet gebruik BSN in de zorg is opgedragen.
2.3. Verplichtingen van de gebruikers
De bovenbedoelde overheidsorganen en niet-overheidsorganen met een wettelijke grondslag zijn de «gebruikers» in de zin van het onderhavige wetsvoorstel2. Het wetsvoorstel legt aan de gebruikers verplichtingen op. Naast meer technische verplichtingen zijn er enkele kernverplichtingen bij het uitwisselen van gegevens. Een gebruiker is verplicht om bij het uitwisselen van persoonsgegevens met een andere gebruiker, als persoonsnummer het BSN te gebruiken of te vermelden (artikel 11, eerste lid). Dat is slechts anders als bij of krachtens de wet het gebruik van een ander persoonsnummer is voorgeschreven of sprake is van bijzondere omstandigheden waarin het gebruik van het BSN in een individueel geval onwenselijk is (artikel 11, tweede lid)3. In zijn contact met de betrokken burger hanteert de gebruiker het BSN – althans de betrokkene kan niet worden verplicht om een ander persoonsnummer op te geven (artikel 13).
Bovendien is de gebruiker verplicht zich ervan te vergewissen dat het BSN dat hij gebruikt, hoort bij de betrokken persoon (artikel 12). Het nieuwe stelsel kent een beheervoorziening om de gebruiker daarbij behulpzaam te zijn. Met behulp van de beheervoorziening kunnen vragen beantwoord worden als:
• Welk BSN hoort bij een bepaalde persoon?
• Welke persoon hoort er bij een bepaald BSN?
• Is het door een persoon aangeboden document een geldig Nederlands identiteitsdocument?4
Het is hiervoor al opgemerkt: de kernverplichtingen uit het onderhavige wetsvoorstel staan naast de verplichtingen zoals die voortvloeien uit de Wbp en uit de sectorwetgeving. Of een bepaalde gegevensverwerking is toegelaten wordt bepaald door de Wbp en (voorzover van toepassing) de sectorwetgeving. De verplichtingen van de Wbp, zoals de verplichting om de verwerking te omgeven met maatregelen die een passend beveiligingsniveau garanderen, zijn onverkort van toepassing op een verwerking waarbij het BSN wordt gebruikt1. Deze verplichtingen kunnen in de sectorwetgeving nader ingevuld of aangevuld zijn.
2.4 Transparantie van het gebruik
De Wbp geeft aan betrokkenen het recht om aan een organisatie te vragen of deze persoonsgegevens (waaronder het BSN) over hem of haar verwerkt. De organisatie moet daarop binnen vier weken antwoord geven en (onder meer) vermelden aan wie gegevens zijn verstrekt. Het nu voorliggende wetsvoorstel schept op dit recht een belangrijke aanvulling. Onder het Wbp-regime moet een burger, om een overzicht te krijgen van de gegevensuitwisselingen die over hem plaats vinden, alle daarvoor in aanmerking komende organisaties afgaan en vragen naar de (eventuele) gegevensverwerking. Het wetsvoorstel roept een voorziening in het leven die een overzicht geeft van de aard van de gegevensuitwisselingen tussen gebruikers, waarbij het BSN wordt gebruikt. Deze voorziening («Landkaart») bevordert de transparantie van het BSN-stelsel en van alle gegevensverwerkingen door en met de overheid waarbij het BSN wordt gebruikt.
De leden van de PvdA-fractie stellen enkele indringende vragen over het gebruik van het BSN door niet-overheidsorganisaties. Zij willen weten of het BSN gebruikt mag worden in de zorg, door ziektekostenverzekeraars, door pensioenfondsen of in levensloopregelingen.
Voor het gebruik van het BSN in de zorg is door de minister van VWS een afzonderlijk wetsvoorstel2 bij uw kamer ingediend. Op grond van dit wetsvoorstel moeten zorgaanbieders, zoals artsen en apothekers die in het BIG-register staan ingeschreven, maar ook zorginstellingen, wanneer zij persoonsgegevens verwerken in het kader van zorgverlening het BSN gebruiken. Ook wijzigt dit wetsvoorstel de Zorgverzekeringswet en de AWBZ op grond waarvan zorgverzekeraars en indicatieorganen het BSN moeten gebruiken.
Pensioenverzekeraars kunnen in de toekomst het BSN gebruiken voor de uitvoering van pensioenregelingen op dezelfde wijze als zij nu het sociaal-fiscaalnummer kunnen gebruiken bij de uitvoering van pensioenregelingen. Dit wordt door een aanpassing van het Besluit gebruik sociaal-fiscaalnummer WBP gerealiseerd.
Het BSN kan gebruikt worden voor levensloopregelingen op dezelfde wijze als voor andere inkomensoverdrachten.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat er voor de klant terecht komt van de communicatie over bovenwettelijke regelingen in de sociale zekerheid als de hiervoor genoemde organisaties niet van het BSN gebruik mogen maken.
Zoals hiervoor aangegeven kunnen de door de leden van de PvdA-fractie genoemde organisaties voor bepaalde taken het BSN gebruiken. De vraag resteert dus of bedoelde organisaties het BSN ook mogen gebruiken bij communicatie in verband met de uitvoering van een bovenwettelijke taak. Onder bovenwettelijke taken in de sociale sector worden algemeen verstaan die regelingen in een CAO welke niet direct berusten op een wet in de sociale sector. Voorbeelden hiervan worden gevormd door een CAO-regeling voor een aanvullende werkloosheidsuitkering of aanvulling op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Bij de uitvoering van zo’n bovenwettelijke CAO-regeling, ontvangt een werknemer een bovenwettelijke uitkering. Hierop dienen loonheffingen te worden ingehouden. De werkgever of instantie die de bovenwettelijke uitkering aan de werknemer uitbetaalt, moet aangifte doen van de loonheffingen. Daarbij wordt nu het sociaal-fiscaalnummer gebruikt en in de toekomst het BSN.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het niet van belang is dat de uitvoeringsorganisaties zoals de Belastingdienst, het UWV of de SVB bij het inrichten van hun administraties tijdig weten of straks communicatie met genoemde organisaties op basis van het BSN mogelijk is.
De Belastingdienst, het UWV en de SVB zijn overheidsorganen. Ze mogen het BSN dus voor al hun taken gebruiken met inbegrip van taken die voortvloeien uit de bovenwettelijke regelingen. Bij de uitwisseling van persoonsgegevens tussen de genoemde instellingen wordt – aangenomen dat deze uitwisseling op zich is toegestaan – het BSN gebruikt. Wat betreft de uitwisseling door niet-overheidsorganen met de genoemde instellingen zal nu veelal van het sociaal-fiscaalnummer gebruik worden gemaakt. De Aanpassingswet BSN zal die gevallen omzetten in gevallen waarin het BSN wordt gebruikt.
De leden van de fracties van de PvdA, VVD, D66, ChristenUnie en SGP vragen in verschillende bewoordingen naar de criteria, voorwaarden en/of regelingen die gaan gelden voor het gebruik door andere dan overheidsorganen en de wenselijkheid daarvan.
In de opzet van het wetsvoorstel is het organisaties buiten de overheid alleen toegestaan om het BSN te gebruiken als daar een wettelijke grondslag voor is. Voor het verlenen van die wettelijke grondslag wordt de lijn doorgetrokken die reeds met het sociaal-fiscaalnummer was ingezet. Het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer is nu voorgeschreven of toegestaan als een bijzonder maatschappelijk belang dat rechtvaardigt. Dat belang is tot nu toe steeds gekoppeld aan specifieke taken of doelstellingen. Zo is bijvoorbeeld een werkgever nu verplicht om het sociaal-fiscaalnummer te gebruiken in bepaalde gegevensuitwisselingen met de Belastingdienst in het belang van een goede heffing en invordering van de belastingen. Het is daarmee de werkgever niet toegestaan om het sociaal-fiscaalnummer te gebruiken voor andere activiteiten, omdat hij zich voor die andere activiteiten niet onderscheidt van andere organisaties buiten de overheid. In het voorliggende wetsvoorstel is zoals gezegd deze lijn aangehouden. De aanpassingswet transformeert de bestaande gevallen van het verplichte gebruik van het sociaal-fiscaalnummer tot het verplichte gebruik van het BSN; nieuwe gevallen kunnen door de sectorwetgever worden geïntroduceerd.
Het lijkt niet goed mogelijk om in plaats van deze specifieke regulering per geval, over te gaan op het stellen van algemene materiële grenzen voor het gebruik van het BSN buiten de overheid. Het stellen van een algemene materiële grens leidt of tot een te beperkt gebruik (wat onwenselijk is, gelet op het doelmatig werken van de overheid) of een te weinig beperkt gebruik (wat onwenselijk is in verband met het doel van het BSN en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer).
Zeker ten aanzien van het verplichte gebruik van het BSN, met toegang van de gebruikers (via de beheervoorziening) tot de bevolkingsboekhouding en de documentenregisters (kort gezegd het primaire gebruik van het BSN) is een specifieke regulering per geval de aangewezen oplossing.
In gevallen van onverplicht gebruik van het BSN, waarbij de toegang tot de bovenbedoelde registraties niet is opengesteld, wegen de argumenten voor een specifieke wettelijke grondslag minder zwaar. Men kan bijvoorbeeld betogen dat dit secundaire BSN-gebruik in beginsel vrij gelaten kan worden, mits de betrokken persoon daar expliciet toestemming voor heeft gegeven. Deze stap is niet gezet in het nu voorliggende wetsvoorstel. Daarbij is met name overwogen dat deze stap niet nodig is voor het doel van het wetsvoorstel: het bevorderen van een betere gegevenshuishouding van de overheid en een betere dienstverlening jegens de burger door de introductie van één identificerend persoonsnummer voor de overheid.
De leden van de PvdA-fractie merken voorts op dat zij tegen het gebruik zijn van het BSN door commerciële deurwaarders om verhuisde klanten terug te vinden.
Het BSN bevat geen informatie. Het kan dus niet rechtstreeks gebruikt worden om verhuisde klanten terug te vinden. Om adresgegevens van verhuisde klanten te achterhalen met gegevens die de overheid over de burger heeft, zou gebruik kunnen worden gemaakt van de bevolkingsadministratie (GBA). Over het gebruik van de adresgegevens van de GBA wordt in het kader van de «modernisering van de GBA» nagegaan of dit voor specifieke doeleinden kan worden toegestaan en welke voorwaarden daarvoor moeten gelden.
De leden van de PvdA-fractie vragen een inventarisatie en een toelichting met betrekking tot de aanbevelingen van de commissie van prof. Van Thijn, die niet zijn overgenomen.
De commissie onder voorzitterschap van de heer Van Thijn heeft in haar eindrapport1 negen voorstellen gedaan. De eerste groep van voorstellen gaat over het nummer zelf, de relatie met sectorale nummers en de relatie met nummers voor personen die geen BSN krijgen. Deze voorstellen zijn grotendeels opgevolgd. De tweede groep van voorstellen betreft het inrichten van vertrouwensfuncties op landelijk, sectoraal en organisatorisch niveau. Deze voorstellen zijn opgevolgd voor het landelijke niveau. De vertrouwensfunctie op het niveau van individuele organisatie’s en sectoren bleek geen toegevoegde waarde te hebben naast hetgeen reeds in de Wbp is geregeld. De derde groep van voorstellen betreft de transparantie van het gebruik (deze wordt door de Landkaart ingevuld) en het gebruik door private organisaties (dit voorstel is overgenomen). De gevraagde inventarisatie en toelichting zijn opgenomen als bijlage 2.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de wijze waarop omgegaan wordt met bedrijven die zonder daartoe gerechtigd te zijn, gebruik maken van het BSN. Is het mogelijk deze bedrijven een sanctie op te leggen, zo vragen deze leden.
Het wetsvoorstel zelf bevat geen sancties voor ongeoorloofd gebruik van het BSN door het bedrijfsleven. Dat is ook niet nodig omdat sancties voor ongeoorloofd gebruik van persoonsgegevens al in de Wbp zijn vastgelegd2.
De leden van de D66-fractie verzoeken de regering erop te letten dat het gebruik van het BSN aan alle privacynormen voldoet, zoals onder andere neergelegd in de Europese privacyrichtlijn in artikel 8 lid 7.
Het zevende lid van artikel 8 van de Europese privacyrichtlijn stelt dat de lidstaten de voorwaarden vaststellen waaronder een nationaal identificatienummer voor verwerkingsdoeleinden mag worden gebruikt. De regering is van mening dat met dit wetsvoorstel en de overige (sectorale) wetgeving waarin het gebruik van het BSN wordt geregeld, deze voorwaarden voor het gebruik afdoende zijn vastgesteld.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de wijze waarop de minister voor BVK betrokken is bij de coördinatie en ondersteuning van de sectorale berichtenvoorzieningen waarvoor het initiatief ligt bij de voor die sector verantwoordelijke minister.
Een sectorale berichtenvoorziening is een hulpmiddel dat door een sector kan worden ingezet en dat als intermediair dient tussen gebruikers in die sector en de beheervoorziening BSN. Het is aan de verantwoordelijke minister om te bepalen of de inzet van dit hulpmiddel voor een bepaalde sector noodzakelijk is. Wanneer wordt besloten tot het instellen van een sectorale berichtenvoorziening, dan zal voor de vormgeving daarvan in het algemeen aangesloten worden bij bestaande voorzieningen in die sector. Het initiatief tot en de vormgeving van een sectorale berichtenvoorziening zijn daarom belegd bij de voor een sector verantwoordelijke minister. De minister voor BVK is hierbij betrokken omdat een sectorale berichtenvoorziening wordt geregeld bij wet of bij algemene maatregel van bestuur. Het ontwerp daarvan wordt in de ministerraad behandeld en voorbereid door de meest betrokken ministers, waaronder de minister voor BVK.
De betrokkenheid van de minister voor BVK komt verder tot uiting in het vierde lid van artikel 21. Op grond daarvan worden nadere regels gesteld met betrekking tot de beoordelingscriteria en de wijze van uitvoering van onderzoeken naar de inrichting, de werking en de beveiliging van sectorale berichtenvoorzieningen, die eens per drie jaar worden uitgevoerd. Deze regels worden door de minister die het aangaat opgesteld in overeenstemming met de minister voor BVK.
De leden van de PvdA-fractie vernemen graag hoe de samenwerking en coördinatie tussen de verschillende verantwoordelijke ministers is vormgegeven met het oog op de relatie tussen het onderhavige wetsvoorstel met het wetsvoorstel BSN in de zorg en het elektronisch patiëntendossier. Zij refereren daarbij aan de brief van 23 april 2004 van de minister van VWS over ICT in de zorg.
Voor de realisatie van het BSN wordt nauw samengewerkt met de meest betrokken departementen, te weten VWS, Financiën, SZW, OCW en Justitie. Ambtelijk vindt deze samenwerking gestalte in de interdepartementale stuurgroep BSN, waarin verder de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Cbp zijn vertegenwoordigd. In financiële zin is het BSN een product van VWS, Financiën, SZW, OCW en BZK. De termijn waarbinnen beoogd wordt gezamenlijk het BSN te realiseren, wordt in het bijzonder met VWS afgestemd gezien de noodzaak om eerst de wettelijke basis te leggen voor het BSN voordat dit nummer in de zorg kan worden toegepast door middel van het wetsvoorstel «Gebruik BSN in de zorg». In de brief van 23 april 2004 van de minister van VWS over ICT in de zorg waaraan de leden van de PvdA-fractie refereren, wordt overleg vermeld over het gebruik van het BSN in de zorg in plaats van de introductie van een afzonderlijk nummer in de zorg. Dat overleg heeft geresulteerd in het standpunt over het gebruik van het BSN in de zorg zoals weergegeven in de brief1 van de ministers van VWS en voor BVK van 14 mei 2004 aan uw kamer.
De leden van de PvdA-fractie achten het niet zorgvuldig om het wetsvoorstel en het wetsvoorstel BSN in de zorg niet tegelijkertijd te behandelen. De leden van de D66-fractie vragen of het niet wenselijk is de behandeling van dit voorstel meer in samenhang met de behandeling van het wetsvoorstel «Gebruik BSN in de zorg» te plaatsen.
Er is geen noodzaak om beide wetsvoorstellen tegelijkertijd te behandelen. Beslissingen over het gebruik van het BSN in individuele sectoren kunnen immers pas worden genomen nadat over de invoering van het BSN zelf is besloten. Er bestaat geen directe koppeling tussen beide wetsvoorstellen anders dan de volgtijdelijkheid waarin eerst het BSN er moet zijn voordat het in de zorg kan worden gebruikt. Datzelfde geldt overigens ook voor het gebruik van het BSN in andere sectoren en de daarvoor benodigde wetgeving.
4. HET BSN-STELSEL; VEILIGHEID EN BEVEILIGING VAN HET GEBRUIK
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom in het wetsvoorstel geen beveiligingsnorm is opgenomen. Deze beveiligingsnorm kan volgens deze leden in een ministeriële regeling of een AMvB worden uitgewerkt. De leden van de D66-fractie vragen de regering de mogelijkheid te onderzoeken wettelijke eisen te stellen aan de beveiliging van ICT-systemen waarin burgerservicenummers zijn opgeslagen.
De vraag van deze leden is gericht op de beveiliging van de verwerking van persoonsgegevens door gebruikers van het BSN. De vraag betreft daarmee een zeer groot aantal uiteenlopende gevallen waarin door overheidsorganen of organisatie buiten de overheid persoonsgegevens, waaronder het BSN, worden verzameld of anderszins verwerkt.
De beveiliging van persoonsgegevens is van zeer groot belang. De noodzaak om deze gegevens te beveiligen is wettelijk vastgelegd in artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Artikel 13 Wbp verplicht tot het treffen van technische en organisatorische maatregelen ter beveiliging tegen verlies of enige vorm van onrechtmatige verwerking van de gegevens.
De bepaling geeft niet direct antwoord op de vraag welke maatregelen precies getroffen moeten worden (Is fysieke isolatie van de computers noodzakelijk? Hoe moet een DDOS-aanval gepareerd worden?). De beveiliging moet immers afgestemd worden op de omstandigheden van het geval, of – zoals de wet het formuleert – op de risico’s die de verwerking en de aard van de te beschermen gegevens met zich meebrengen. Het maakt uit of de gegevens «telefoonboekgegevens» zijn of dat het medische gegevens betreft. Sommige gegevens hebben een openbaar karakter (bijvoorbeeld sommige gegevens in het Handelsregister of in het Kadaster), in andere gevallen is een strikt regime van afscherming vereist (bijvoorbeeld politieregisters). Het beveiligingsniveau moet worden afgestemd op deze omstandigheden, het wordt niet zozeer bepaald door de aanwezigheid van het BSN.
Artikel 13 Wbp verplicht de gebruiker tot het bepalen van een, gelet op de bovenbedoelde omstandigheden, passend niveau van beveiliging. Hij dient vervolgens de maatregelen te treffen die dit niveau van beveiliging garanderen. Bij de keuze van de maatregelen moet de gebruiker rekening houden met de stand van de techniek («state of the art»), zowel ten aanzien van de mogelijke bedreigingen als de mogelijke tegenmaatregelen, en met de kosten die met de maatregelen samenhangen. De maatregelen moeten er (mede) op gericht zijn om onnodige verzameling en verdere verwerking van persoonsgegevens te voorkomen. Deze verplichting verwijst naar de toepassing van Privacy Enhancing Technologies (PET), een verzameling van informatie- en communicatietechnologieën die de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van individuen binnen een informatiesysteem versterken door het voorkomen van onnodige of ongewenste verwerking van persoonsgegevens1.
Op deze wijze voorziet artikel 13 Wbp in een algemeen wettelijk regime dat voldoende flexibel is om toegepast te kunnen worden op al de verschillende soorten van verzamelingen van persoonsgegevens waarin het BSN is opgenomen. Het regime voegt zich ook automatisch naar de technische ontwikkelingen, in die zin dat het verplicht om voortdurend te bezien of de beveiliging (nog) genoeg is, gelet op de «state of the art».
Naast dit algemene regime kan er natuurlijk altijd de behoefte zijn om voor bijzondere gevallen van verzameling of (andere) verwerking van persoonsgegevens specifieke regelgeving vast te stellen. De plaats voor de verankering van deze specifieke regels is de desbetreffende bijzondere wetgeving. Zo zal bijvoorbeeld in de wetgeving omtrent het gebruik van het BSN in de zorg een grondslag worden opgenomen voor het (zo nodig) stellen van specifieke beveiligingseisen2.
De introductie van het BSN moet voor iedere gebruiker een aanleiding zijn om te bezien of de persoonsgegevens die hij verwerkt – waaronder het BSN – (nog) worden beveiligd in overeenstemming met de wettelijke eisen. De trefwoorden hierbij zijn: «garantie van passend beveiligingsniveau», «state of the art» en «PET».
Van mijn kant zal ik dat proces ondersteunen door aan de gebruikers een hulpmiddel ter beschikking te stellen, waarmee zij begeleid worden in het proces van analyse van de benodigde beveiliging in hun specifieke situatie. Dit hulpmiddel (ook wel aangeduid met «toetsingskader») bevat de wettelijke achtergrond en andere relevante achtergrondstukken en identificeert de voorwaarden die in acht moeten worden genomen bij gegevensverwerkingen. Het ondersteunt de gebruiker bij het inzicht verkrijgen in de wettelijke eisen, de consequenties voor de beveiliging in de werksituatie en het treffen van concrete beveiligingsmaatregelen. Het bevat stappenplannen om te komen tot verantwoorde verwerking van persoonsgegevens met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Hiertoe behoort uiteraard een analyse van de kwetsbaarheid van persoonsgegevens. Het kader bevat vervolgens een overzicht van technische en organisatorische maatregelen die passen bij bepaalde (soorten) bedreigingen.
Naar aanleiding van de eerder genoemde tienpuntenbrief van het Cbp is uitvoerig overleg gevoerd over de beveiliging van persoonsgegevens (waaronder het BSN) bij de gebruikers. Het Cbp hecht, met name in zijn rol als toezichthouder op de verwerking van persoonsgegevens, veel belang aan het geven van goede handvatten aan degenen die de wettelijke beveiligingseisen in de praktijk moeten brengen. Het overleg bracht naar voren dat ondersteuning in de vorm van een adequaat toetsingskader, vormgegeven langs de bovengeschetste lijnen, tot een bevredigende werkwijze kan leiden.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het niveau van veiligheid zoals in het bankwezen niet te bereiken is door de overheid. Zij verwijzen daarbij naar de toegankelijkheid van medische dossiers.
Het niveau van veiligheid in het bankwezen wordt mede ingegeven door een financieel-economische afweging. Dat betekent dat de meerkosten van additionele beveiligingsmaatregelen niet substantieel hoger moeten zijn dat de potentiële verliezen als gevolg van inbreuken op de beveiliging. Daarbij is van belang dat voor vormen van fraude zoals met creditcards de banken het meeste risico op zich nemen. Voor overheidsorganen gelden naast de financieel-economische afwegingen ook rechtmatigheideisen en andere factoren, bijvoorbeeld omdat de schade voor overheidsorganen en gebruikers vaak niet goed in financiële termen te kwantificeren is.
Over de maatregelen die specifiek in de zorg worden getroffen en de wijze waarop de ervaringen van het bankwezen daarbij betrokken worden, zal de minister van VWS u informeren.
De leden van de PvdA-fractie vragen welke garanties gegeven worden ten aanzien van de tijdigheid en de doorlooptijd voor het aanmaken van het BSN.
Voor het aanmaken van burgerservicenummers en het distribueren daarvan aan gemeenten wordt gebruikt gemaakt van de beheervoorziening BSN. Deze voorziening is on-line, dus zonder tijdverlies, benaderbaar door gemeenten. Deze voorziening moet een beschikbaarheid hebben van 99,8%, dat wil zeggen dat zij maximaal zeventien uur op jaarbasis niet beschikbaar is.
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de verificatie en validering die gemeenten hanteren voordat een BSN wordt aangemaakt.
Voordat aan een persoon een BSN wordt toegekend, moet de persoon ingeschreven zijn of worden in de GBA. De controles die hierbij worden gehanteerd, zijn de bestaande controles in het kader van de Wet GBA. Vervolgens vinden afhankelijk van de situatie aanvullende controles plaats. In het geval van een pasgeboren kind wordt een (nieuw) BSN toegekend. Bij een (her)vestiging vanuit het buitenland wordt voorafgaand aan de toekenning van een BSN nagegaan of de persoon reeds ingeschreven is in een GBA. Wanneer dat zo is dan heeft de persoon reeds een BSN. In het geval dat de persoon niet reeds was ingeschreven in een GBA, maar wel een sociaal-fiscaalnummer heeft, wordt dat nummer BSN. In de overige gevallen wordt een (nieuw) BSN aan de persoon toegekend.
Om na te gaan of aan een persoon reeds een sociaal-fiscaalnummer is toegekend of dat aan een persoon reeds een BSN is toegekend, worden identificerende gegevens van de persoon vergeleken met de identificerende gegevens van alle personen waaraan een BSN of een sociaal-fiscaalnummer is toegekend. Door deze controle wordt geverifieerd dat aan een eenzelfde persoon niet twee keer een nummer wordt toegekend.
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze de uitgifte en registratie (van het BSN) vervuild kunnen worden doordat de administratie van het GBA niet sluitend is.
De GBA is een sluitende administratie voor de ingezetenen van Nederland. Dat neemt niet weg dat er in de praktijk onvolkomenheden in de GBA kunnen voorkomen. De oorzaken daarvan liggen onder meer in het niet (tijdig) doorgeven van verhuisgegevens door ingezetenen en van het mogelijk niet actueel zijn van gegevens in de GBA over personen die naar het buitenland zijn verhuisd. Deze onvolkomenheden leiden echter niet tot vervuiling van de uitgifte en registratie van burgerservicenummers. Zodra een BSN wordt toegekend, wordt dit vastgelegd in het nummerregister van de beheervoorziening BSN om te voorkomen dat eenzelfde nummer meerdere malen wordt toegekend. Om te vermijden dat aan een persoon twee keer een nummer wordt toegekend, worden de hiervoor vermelde controles uitgevoerd in aanvulling op de bestaande controles die gelden bij de inschrijving in de GBA als ingezetene.
De leden van de VVD-fractie krijgen graag een nadere verduidelijking van het begrip «sectorale berichtenvoorziening» dat in artikel 17 wordt gehanteerd. Wat wordt beoogd met een «sectorale berichtenvoorziening»?
Een sectorale berichtenvoorziening is een hulpmiddel dat door een sector kan worden ingezet en dat als intermediair dient tussen gebruikers in die sector en de beheervoorziening BSN. Een sectorale berichtenvoorziening stelt gebruikers in een bepaalde sector in staat de verificatievragen te stellen waartoe zij geautoriseerd zijn. Een sectorale berichtenvoorziening is vooral van belang voor sectoren die grote hoeveelheden gebruikers van het BSN hebben. De autorisatie en authenticatie van deze gebruikers kan in voorkomende gevallen efficiënter plaats vinden door gebruik te maken van de voorzieningen in die sector.
De leden van de SP-fractie vinden het van groot belang dat de regering een stevig en onderbouwd betoog geeft over het misbruik. Daarbij gaat het hen zowel om misbruik op kleinere schaal als om antwoord op de retorische vraag wat er moet gebeuren als er een regering komt die de mensenrechten op dit vlak niet serieus neemt of zelfs misbruik wil maken van de koppeling van gegevens.
Het BSN introduceert geen groot nieuw systeem waarmee alle gegevens aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Wanneer een instantie misbruik denkt te kunnen maken van gegevens door deze aan elkaar te koppelen zonder dat dit wettelijk is toegestaan, dan staan de gebruikelijke rechtsmiddelen aan partijen ter beschikking om dit te verhinderen. Het koppelen van gegevens wordt weliswaar door het BSN efficiënter, maar het BSN vormt geen noodzakelijke voorwaarde daarvoor. Ook zonder het BSN kan een kwaadwillende persoonsgegevens met elkaar in verband brengen. Op drie vormen van misbruik wordt hierna ingegaan.
Een eerste vorm van misbruik van het BSN bestaat erin dat het BSN van een persoon gebruikt kan worden bij gegevensverwerkingen door organisaties (of personen) zonder dat daarvoor een wettelijke basis bestaat. Het gebruik van het BSN zonder dat daarvoor een wettelijke basis bestaat, is op grond van artikel 24 van de Wbp verboden. De Wbp voorziet in controles en sancties1. Voor aanvullende maatregelen op dit gebied zie ik geen noodzaak.
Een tweede vorm van misbruik van het BSN bestaat erin dat bij gegevensverwerkingen met opzet een BSN wordt gebruikt dat niet betrekking heeft op de persoon waarvan de gegevens worden verwerkt. Deze vorm van misbruik wordt onder meer tegengegaan door de vergewisplicht van artikel 12 en de mogelijkheden tot het stellen van verificatievragen betreffende de relatie tussen persoon en BSN (artikel 15).
Tenslotte kan misbruik optreden van de beheervoorziening BSN doordat verificatievragen worden gesteld door organisaties (of personen) die daartoe niet bevoegd zijn of wanneer met het stellen van verificatievragen geen verificatie wordt beoogd. Misbruik van de mogelijkheid om verificatievragen te stellen, wordt in de eerste plaats tegengegaan door de beveiligingsmaatregelen die van toepassing zijn op de beheervoorziening BSN en de communicatie daarmee. Deze beveiligingsmaatregelen worden vastgelegd in het wettelijk voorgeschreven beveiligingsplan van de beheervoorziening BSN. In het beveiligingsplan zijn alle relevante maatregelen van de internationale standaards opgenomen. Het beveiligingsplan voorziet voorts in mechanismen waarmee wordt gesignaleerd wanneer de beveiliging wordt doorbroken. In dat geval treden de in het plan beschreven maatregelen in werking. Het is niet uitgesloten dat een gebruiker de mogelijkheid om verificatievragen te stellen, misbruikt bijvoorbeeld om vragen te stellen die geen verificatie ten doel hebben. Het vastleggen van verificatievragen door middel van «logging» is een hulpmiddel om dit te detecteren. Het vermoeden dat misbruik optreedt, kan onder de aandacht worden gebracht van de toezichthouder1 ter zake.
De hypothetische regering die het niet zo nauw neemt met de mensenrechten, zal gebruik maken van alle mogelijke middelen om haar doeleinden te bereiken. Het BSN is in die situatie geen factor van betekenis.
De leden van de D66-fractie vragen de regering ernaar te streven dat de instanties en ambtenaren slechts die gegevens kunnen benaderen die zij werkelijk nodig hebben voor de uitvoering van hun taken.
De regering is het eens met de leden van de D66-fractie dat instanties en ambtenaren slechts die gegevens moeten kunnen benaderen die zij daadwerkelijk nodig hebben voor de uitvoering van hun taken. Voor de beheervoorziening BSN zijn er autorisatiemechanismen die waarborgen dat instanties alleen verificatievragen kunnen stellen, wanneer zij daartoe geautoriseerd zijn. Vergelijkbare maatregelen zijn van toepassing op de sectorale berichtenvoorzieningen op grond van artikel 17 van het onderhavige wetsvoorstel.
De mate waarin deze mechanismen afdoende zijn, hangt af van de specifieke situatie. Het is bijvoorbeeld niet steeds mogelijk vooraf te bepalen welke ambtenaar de behandelend ambtenaar zal zijn voor een bepaalde burger. Dat geldt bijvoorbeeld in de situatie waarin een steekproefsgewijze controle van gegevens plaats vindt. In aanvulling op autorisatiemechanismen zullen daarom bijna steeds de gebruikelijke organisatorische maatregelen nodig zijn zoals bijvoorbeeld functiescheiding.
De leden van de Christen-Unie vragen de regering naar de kosten van de schoningsoperatie die ertoe dient dat aan een persoon slechts één nummer wordt toegekend en dat een nummer slechts aan één enkele persoon wordt toegekend.
Voorafgaand aan de invoering van het nieuwe stelsel is een schoningsoperatie nodig om te waarborgen dat de registraties die een rol spelen in het BSN-stelsel consistent zijn en geen foute nummers bevatten. De kosten van deze eenmalige schoningsoperatie bedragen circa € 75 000,–. Deze operatie wordt overigens mogelijk gemaakt door de centrale voorzieningen van het BSN.
De leden van de Christen-Unie vragen voorts om een toelichting op de passage dat het BSN-stelsel het technisch mogelijk maakt dat, aan de hand van het BSN, gegevens, anders dan voor verificatiedoeleinden, worden opgezocht of geraadpleegd in (persoons)registraties waarin het BSN is opgenomen.
Met deze passage in paragraaf 6.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting, wordt bedoeld dat het BSN als zoeksleutel kan worden gebruikt om gegevens betreffende een persoon op te zoeken of te raadplegen in elke (persoons)registratie waarin het BSN is opgenomen. Er wordt overigens niet mee bedoeld dat het BSN-stelsel deze zoekmogelijkheid zèlf biedt. Het is aan de verantwoordelijke voor de registratie om binnen de grenzen van hetgeen wettelijk is toegestaan, zo’n zoekmogelijkheid wel of niet te implementeren en het gebruik ervan voor anderen mogelijk te maken. De aard van de raadplegingen wordt eveneens door de verantwoordelijke vastgesteld.
De leden van de Christen-Unie-fractie vragen de regering of zij de mening deelt dat op voorhand nog geen helderheid is gegeven over de criteria op grond waarvan men als gebruiker kan worden aangemerkt.
Artikel 1 bepaalt wie gebruikers zijn in de zin van dit wetsvoorstel. Het zijn (1) overheidsorganen en (2) anderen, voorzover voor deze anderen het gebruik van het BSN bij of krachtens de wet is voorgeschreven. De wetgever kan dus gebruikers toevoegen. Dat niet op voorhand vast staat óf de wetgever instanties (en welke instanties) als gebruiker zal gaan aanwijzen, is geen reden om onhelderheid te veronderstellen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de mogelijkheid om de administratieve lasten van het bedrijfsleven te beperken door breder gebruik van het BSN in de ondernemingsadministratie toe te staan, teneinde ook daar efficiencywinst te kunnen boeken.
Administratieve lasten van bedrijven hebben betrekking op informatieverplichtingen die de overheid oplegt aan het bedrijfsleven. Daarbij gaat het om een breed scala aan informatieverplichtingen. Veelal wordt voor het uitvoeren van de informatieverplichting nu het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer voorgeschreven of toegestaan. In deze gevallen wordt straks het BSN gebruikt.
Het gebruik van het BSN in de ondernemingsadministratie met als doel efficiencywinst ten behoeve van die onderneming te kunnen boeken, behoort niet tot het aandachtsgebied van dit wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel is immers gericht op de invoering van een algemeen persoonsnummer voor de overheid. De algemene overwegingen kwamen aan de orde in hoofdstuk 2 bij het antwoord op de vragen betreffende het gebruik van het BSN door niet-overheidsorganisaties. Het is wel van belang dat over dit aspect een goede discussie wordt gevoerd.
De leden van de CDA-fractie vragen of het mogelijk is bedrijven toe te staan het BSN te gebruiken om, in het kader van een lopende transactie, de woonplaats van een «zoekgeraakte» klant te kunnen vinden.
Het BSN bevat geen informatie en volstaat dus niet om de woonplaats van een «zoekgeraakte» klant terug te vinden. Het vraagstuk of de GBA geraadpleegd zou mogen worden om een adres terug te vinden, is aan de orde gekomen bij een vraag van de leden van de PvdA-fractie in paragraaf 2.4.
De leden van de CDA-fractie stellen een aantal vragen over de relatie van het BSN met andere persoonsnummers. Ze verzoeken de regering nadrukkelijk aan te geven dat er vanuit de regering geen initiatieven worden ondernomen om andere nummers te introduceren waarmee personen worden geregistreerd door overheidsorganen.
Het BSN komt in de plaats van het sociaal-fiscaalnummer. Naast het BSN is er sprake van een beperkt aantal andere nummers dat door meerdere overheidsorganen wordt gebruikt:
1. Er blijft mogelijk een persoonsnummer bestaan in de strafrechtketen. Mijn collega van Justitie laat onderzoeken of dit aparte persoonsnummer nodig is met het oog op de omstandigheden die in deze sector gelden.
2. In de onderwijssector wordt het «persoonsgebonden nummer voor het onderwijs» gebruikt. Voor personen die een sociaal-fiscaalnummer hebben, is dit persoonsgebonden nummer voor het onderwijs daaraan gelijk. Voor alle personen die een BSN krijgen, zal dit persoonsgebonden nummer dus gelijk zijn aan hun BSN. Het persoonsgebonden nummer voor het onderwijs wordt daarmee grotendeels vervangen door het BSN.
3. Het A-nummer dat in de Wet GBA wordt geregeld, blijft nog enige tijd naast het BSN bestaan. De burger ondervindt hiervan geen last omdat het A-nummer niet in de contacten met de burger wordt gebruikt maar bij gegevensuitwisselingen tussen overheidsorganen.
4. Voor de registratie van asielzoekers wordt het vreemdelingennummer gebruikt. Zodra een asielzoeker in de GBA is ingeschreven, krijgt hij een BSN.
Er zijn geen andere initiatieven om nieuwe persoonsnummers bij of krachtens wet te realiseren. Van belang in dit verband is verder dat de regering het voornemen heeft om het gebruik van het BSN in de zorg mogelijk te maken. Het wetsvoorstel daartoe is inmiddels bij uw kamer ingediend1. Er komt dus geen apart nummer in de zorg.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het sociaal-fiscaalnummer zoals de belastingdienst dat hanteert ook door het BSN zal worden vervangen en wanneer dat zal gebeuren.
Het sociaal-fiscaalnummer wordt vervangen door het BSN voor alle personen aan wie een sociaal-fiscaalnummer is toegekend en die zijn ingeschreven in de GBA. Voor andere personen geschiedt dit zodra de wettelijke basis is gelegd voor de registratie van niet-ingezetenen. Er blijft een zeer kleine groep van personen over die geen BSN krijgt maar die wel belasting moet betalen. Deze kleine groep van personen houdt een sociaal-fiscaalnummer2.
6. BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS
De leden van de PvdA-fractie vragen een reactie op een aan de werkelijkheid ontleend voorbeeld waarin huursubsidie wordt teruggevorderd omdat er in het gezin een pleegkind afkomstig uit het buitenland met ongeldige verblijfstatus zou verblijven terwijl achteraf blijkt dat het kind niet tijdig een sofinummer is toegekend. Deze leden vragen naar het waarborgen van de belangen van de burgers als het gaat om de snelheid van het tot stand komen van een BSN nummer.
Een wezenlijk uitgangspunt van het BSN-stelsel is dat aan het al dan niet hebben van een BSN geen rechten kunnen worden ontleend. Evenmin kunnen rechten worden ontzegd op grond van het al dan niet hebben van een BSN. In het aangehaalde voorbeeld is de vermeende ongeldige verblijfstatus van het pleegkind de aanleiding van het terugvorderen van de huursubsidie. Een verblijfstatus kan echter niet blijken uit het al dan niet toegekend zijn van een BSN. De toekenning van een BSN zoals dat in het wetsvoorstel is vastgelegd, geschiedt zodra een persoon (in dit voorbeeld het pleegkind) ingeschreven wordt in de GBA. In het voorbeeld is klaarblijkelijk bij de inschrijving iets niet goed gegaan. Ongeacht de feitelijke bron van de fout bij de inschrijving, kan het terugvorderen van de huursubsidie niet plaatsvinden op basis van het ontbreken van een BSN, zoals dat nu ook niet bij het ontbreken van een sociaal-fiscaalnummer zou geschieden. Hiervoor is uiteengezet waarom de snelheid waarmee het BSN tot stand komt, in ieder geval geen bron van zorg hoeft te zijn.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe tijdens de overgangsperiode, waarin het BSN naast het sofinummer zal worden gehanteerd, gewaarborgd wordt dat er signalering naar overheidsorganisaties op dubbele nummers plaatsvindt, opdat mensen het recht op hun toeslagen en tegemoetkomingen niet wordt ontzegd.
Er is geen sprake van een overgangsperiode waarin een persoon niet alleen een sociaal-fiscaalnummer heeft maar ook nog een BSN. Bij de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel, gaat het sociaal-fiscaalnummer van alle personen die ingeschreven staan in de GBA over in een BSN. Voor de overige personen blijft het sociaal-fiscaalnummer gehandhaafd1.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering nog eens nader in te gaan op de bescherming van de persoonsgegevens.
De bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met de verwerking van persoonsgegevens is met name geregeld in de Wbp. De invoering van het BSN laat deze bescherming onverlet. Het BSN heeft wel verschillende effecten op de bescherming van persoonsgegevens. Het eerste effect is dat door de invoering van het BSN de bescherming versterkt. De kans op fouten neemt af doordat overheidsorganen eenzelfde nummer hanteren en omdat het BSN verificatiemogelijkheden biedt en de vergewisplicht invoert waardoor iemand niet zomaar een nummer van een andere persoon kan gebruiken. Het frauderen met de identiteit van een ander wordt dus moeilijker.
Het tweede effect is dat het BSN in technisch opzicht de koppeling van persoonsgegevens vereenvoudigt. Daarmee worden ook onrechtmatige koppelingen eenvoudiger te realiseren. De bescherming van persoonsgegevens zodat deze alleen gebruikt kunnen worden door personen die ze voor hun taak nodig hebben, was altijd al belangrijk en dat blijft zo. Daarbij moet wel bedacht worden dat registraties over personen ook nu al voldoende informatie bevatten om koppelingen met andere registraties mogelijk te maken. Anders zouden het geen persoonsregistraties zijn. Koppelen kon dus altijd al.
Voorzover deze leden vooral het oog hebben op de beveiliging van persoonsgegevens kan meer in het bijzonder gewezen worden op artikel 13 van de Wbp. Op grond van dat artikel dient een verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens passende maatregelen te nemen om deze te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Deze maatregelen dienen een passend beveiligingsniveau te garanderen gelet op de risico’s die de verwerking en de aard van de gegevens met zich meebrengen. Daarbij wordt rekening gehouden met de stand van de techniek en de kosten van de maatregelen. De maatregelen zijn er tevens op gericht om onnodige verzameling en verdere verwerking van persoonsgegevens te voorkomen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de wijze waarop omgegaan wordt met die mensen die gewetensbezwaren hebben tegen het gebruik van het BSN als zodanig, dan wel tegen de voorgestelde bredere toepassing van het BSN in vergelijking met het huidige sociaal-fiscaalnummer, dan wel tegen uitbreiding naar een andere gebruikersgroep dan overheidsorganen.
Het BSN is een administratief nummer dat gebruikt wordt om gegevens eenvoudiger terug te kunnen vinden. Het draagt ertoe bij dat gegevens van de ene persoon niet verwisseld worden met die van een andere persoon. Het BSN bevat geen informatie en er kunnen geen rechten aan worden ontleend. Het is een waardevrij nummer. Er zijn geen maatregelen getroffen voor het geval dat mensen gewetensbezwaren hebben tegen het BSN.
6.2. Koppelen met en zonder persoonsnummer
De leden van de CDA-fractie vragen waarom het niet de voorkeur heeft om, daar waar gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden van het BSN, te werken met het daadwerkelijke BSN in plaats van door middel van koppeltabellen automatisch de vertaling van een niet-BSN naar het BSN en omgekeerd te verzorgen.
Bij de uitwisseling van persoonsgegevens tussen organisaties die daarbij het BSN mogen gebruiken, is geen koppeltabel nodig. Een koppeltabel kan in beeld komen als uitwisseling plaats moet vinden tussen een organisatie die géén BSN maar een sectorspecifiek nummer gebruikt en een organisatie die wél het BSN maar niet het sectorspecifieke nummer gebruikt. In dat geval is een voorziening nodig die zorgt voor de vertaling van het sectorspecifieke nummer in het BSN en omgekeerd. Die voorziening kan de vorm hebben van een «koppeltabel». Deze situatie is de uitzondering op de regel, immers de hoofdregel van artikel 11 is dat gebruikers bij de uitwisseling het BSN hanteren.
Bij nota van wijziging is artikel 11, waarin de verplichting tot het gebruik van het BSN is vastgelegd, overigens op enkele punten gewijzigd. Het eerste lid schrijft niet langer voor, dat, indien een persoonsnummer wordt gebruikt bij een gegevensuitwisseling tussen BSN-gebruikers, het BSN als middel dient te worden gebruikt om de persoonsgegevens te relateren aan de persoon wiens persoonsgegevens het betreft. De oorspronkelijke bepaling bleek bij nader inzien te rigide en is daarom bij nota van wijziging vervangen door de verplichting om in de bedoelde gevallen het BSN te vermelden. De gewijzigde bepaling sluit dus niet langer uit dat naast het BSN bij die gegevensuitwisseling nog een ander nummer wordt gebruikt.
Voorts is in het tweede lid een uitzondering toegevoegd op de verplichting het BSN te gebruiken. De uitzondering heeft betrekking op bijzondere omstandigheden in individuele gevallen, waarin het gebruik van het BSN onwenselijk is met het oog op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene, de opsporing of vervolging van strafbare feiten, dan wel de veiligheid van de staat. Of sprake is van een dergelijke bijzondere situatie dient derhalve in ieder concreet geval te worden afgewogen; het gaat hierbij om situaties die niet, of in ieder geval niet uitputtend, in algemene regels zijn te vatten. Van zo’n bijzondere situatie kan bijvoorbeeld sprake zijn in het geval van een gegevensuitwisseling waarin persoonsgegevens voorkomen van een beschermde getuige of een informant in een strafproces. Het kan noodzakelijk zijn, de betrokkene met een (persoons-)nummer aan te duiden om hem te onderscheiden van anderen, waarbij onder geen beding vermelding van het BSN mag plaatsvinden, omdat het schenden van de anonimiteit in het concrete geval voor deze betrokkene levensbedreigend zou zijn.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of het principe van «ontkoppeld koppelen» als subsidiariteitsbeginsel zou kunnen worden vastgelegd in de wet.
De methode van «ontkoppeld koppelen» kan toegelicht worden met een eenvoudig voorbeeld. Stel dat een overheidsinstantie voor de uitvoering van haar taak moet weten of een persoon de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. De instantie kan bij de bevolkingsadministratie de leeftijd van de betrokkene opvragen en daaruit zijn conclusies trekken («gewoon koppelen»). Het is ook denkbaar dat de instantie aan de bevolkingsadministratie vraagt of de betrokkene voldoet aan de leeftijdsgrens («ontkoppeld koppelen»). In het laatste geval heeft de instantie voldoende gegevens voor de uitvoering van de taak maar ook niet méér dan dat (ze weet niet de leeftijd). Dit voorbeeld laat zien hoe het onder omstandigheden mogelijk is om door een slimme inrichting van de gegevensuitwisseling de verzameling en verdere verwerking van gegevens te beperken tot dat wat nodig is. Juist dit uitgangspunt is al vastgelegd in de wetgeving, en wel in de artikelen 11 en 13 van de Wbp.
Het BSN maakt het mogelijk om meer dan tot dusverre het principe van ontkoppeld koppelen toe te passen. Het volstaat immers om bij de bevraging van een registratie het BSN van een persoon op te geven in plaats van de identificerende gegevens van die persoon.
6.3. Toets op doelbinding, zorgvuldigheid en minimaal verzamelen
De leden van de PvdA-fractie vragen welke waarborgen de regering heeft om fraude en misbruik door het verwerven van een tweede nummer door een persoon te voorkomen.
Om een tweede nummer te verwerven, moet een persoon ervoor zorgen dat hij of zij twee keer in de GBA staat ingeschreven. De procedures voor inschrijving in de GBA bevatten waarborgen om dit te voorkomen. De voorzieningen van het BSN-stelsel scheppen verder de mogelijkheid tot het stellen van verificatievragen waardoor misbruik verder bemoeilijkt wordt. Die mogelijkheden zijn nieuw omdat ze voor het tegengaan van het verwerven van twee sociaal-fiscale nummers niet bestonden. Relevant is verder dat enige documenten die een mogelijke bron van fraude vormden, worden afgeschaft. Dat betreft documenten waarmee een persoon kon laten zien dat aan hem een bepaald sociaal-fiscaalnummer is toegekend. Deze documenten zijn niet meer nodig omdat de verificatievragen van artikel 15 het mogelijk maken om het BSN van een persoon te achterhalen.
De leden van de PvdA-fractie wensen dat fouten die worden gemaakt met het BSN ter stond ter kennis worden gebracht van de belanghebbende persoon.
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie die hierna volgt.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe en waar in de keten verificaties en validaties plaats vinden. Ze vragen verder of de ICT-toepassing op identificatiedocumenten die bij het UWV wordt voorzien, tijdig klaar is en zo nee hoeveel jaar dat nog gaat duren.
De verificaties en validaties in de keten zijn worden door de invoering van het BSN uitgebreid. Dat is gebeurd door aan de gebruikers de plicht op te leggen zich ervan te vergewissen dat een BSN bij een bepaald persoon hoort en de ondersteuning die de beheervoorziening BSN bij het invullen aan die plicht biedt.
De ICT-toepassing bij de UWV die door de leden wordt genoemd, wordt vorm gegeven in het project «Samenwerking UWV-CWI bij identiteitscontroles». Het project beoogt het ontwikkelen en implementeren van een identiteitscontrole die wordt geïntegreerd in de klantprocessen van de UWV. Het project heeft betrekking op negen CWI kantoren. In 2005 zijn door instructeurs van de UWV ongeveer 1000 medewerkers opgeleid tot eerstelijns expert documentherkenning. De evaluatie van het project is nog niet beschikbaar. Op basis daarvan wordt beslist over het vervolg.
De leden van de VVD-fractie vragen een nadere verduidelijking van het begrip «markeren» in de toelichting.
Het begrip markeren duidt op het plaatsen van een indicatie bij het BSN zodra de toekennende instantie een vermoeden van een fout met betrekking tot een nummer in behandeling heeft genomen. Het markeren van een BSN kan het resultaat zijn van een foutmelding met betrekking tot het BSN door de burger zelf, door een gebruiker die gebruik wil maken van het BSN of door de toekennende instantie.
De leden van de D66-fractie verzoeken de regering er zorg voor te dragen dat het maken van fouten zo goed als onmogelijk wordt. Voor het geval dat er toch fouten optreden, zou de burger deze gemakkelijk moeten kunnen corrigeren. Gecorrigeerde fouten zouden op accurate wijze binnen alle instanties moeten worden rechtgetrokken. De burger moet op de hoogte worden gebracht van de fout en de daarop volgende correctie bij de diverse instanties.
Aan het verzoek om fouten zo goed als onmogelijk te maken, is uitgebreid aandacht besteed. Met het oog daarop is onder meer een afhankelijkheids- en kwetsbaarheidsanalyse opgesteld en zijn maatregelen getroffen die in het beveiligingsplan zijn vastgelegd. Genoemde maatregelen zijn er primair op gericht om het optreden van fouten te voorkómen. Aangezien de praktijk leert dat nooit uit te sluiten is dat er toch fouten optreden, omvatten de maatregelen ook datgene wat nodig is om fouten te signaleren en vervolgens te corrigeren.
Een fout kan bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat een burger een dienst van een overheidsorgaan, bijvoorbeeld een vergunning of een toeslag, niet krijgt. Daarbij kan blijken dat de reden waarom de vergunning of de toeslag niet verleend wordt, ligt in het gebruik van (naar de mening van de burger) verkeerde gegevens, waaronder een verkeerd BSN. Als er verschil van mening blijft over het antwoord op de vraag welke gegevens de juiste zijn, kan de burger op de eerste plaats een beroep doen op de normale rechtsbescherming die hij heeft ten opzichte van dat overheidsorgaan. Hij kan bezwaar aantekenen tegen het niet verlenen van de vergunning of de toeslag, het overheidsorgaan is immers gehouden de relevante gegevens te gebruiken (artikel 3:2 Awb en artikel 11, tweede lid, Wbp). De burger kan bovendien het overheidsorgaan verzoeken om de hem betreffende gegevens te corrigeren (artikel 36 Wbp). De normale regels van bezwaar en beroep zijn op de beslissing van het overheidsorgaan van toepassing (artikel 45 Wbp).
Mocht blijken dat het overheidsorgaan verkeerde gegevens (waaronder het BSN) hanteert die afkomstig zijn uit de GBA en in deze administratie niet juist zijn vermeld, dan kan het overheidsorgaan de fout terugmelden aan de GBA. Wordt op basis hiervan een algemeen gegeven (zoals het BSN) gewijzigd, dan wordt dit aan de burger bekend gemaakt (artikel 3:41 Awb). Het is bovendien mogelijk dat de burger de GBA verzoekt om correctie van zijn gegevens. De burger komt ook via die weg te weten of de gegevens worden rechtgezet. Een weigering om aan het verzoek van de burger te voldoen is vatbaar voor bezwaar en beroep.
Een correctie van het BSN van een persoon in de GBA wordt gemeld aan de afnemers van de GBA die gerechtigd zijn tot verkrijging van spontane mutaties. De betrokkene kan de GBA verzoeken om de correctie ook mee te delen aan andere GBA-afnemers die het foute gegeven hebben gekregen (artikel 104 Wet GBA). Om dit laatste ook te bewerkstelligen bij ambtshalve correcties van het BSN, is bij nota van wijziging artikel 104 van de Wet GBA aangevuld.
Als een burger na een wijziging van zijn BSN in contact treedt met een gebruiker die toch nog het oude (onjuiste) nummer gebruikt, kan de burger een identiteitsdocument met het nieuwe nummer aanbieden of de gebruiker verzoeken een verificatievraag te stellen waarop het nieuwe BSN wordt geretourneerd (artikel 15). In verband met de vergewisplicht is de gebruiker in beginsel gehouden aan zo’n verzoek te voldoen.
Op de bovengeschetste manier is een goede regeling getroffen voor het redresseren van fouten die (onverhoopt) zijn gemaakt met het BSN van de betrokkene.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering in te gaan op de gevolgen van het gemarkeerd zijn van een nummer in financiële zin en ook in termen van administratieve lasten.
Een gemarkeerd nummer kan niet gebruikt worden om te verifiëren dat een persoon en een nummer bij elkaar horen. Dat betekent dat in die situatie van een deel van de voorzieningen van het BSN-stelsel geen gebruik kan worden gemaakt. Gebruikers kunnen het BSN dan niet zonder meer hanteren als sleutel om gegevens op te zoeken die bij een bepaalde persoon horen. Gebruikers zullen dan logischerwijze terug vallen op andere manieren om de benodigde gegevens te kunnen raadplegen. Een manier die in ieder geval tot hun beschikking staat, is het gebruik van de basale persoonsgegevens zoals achternaam, voornamen, geboortedatum en dergelijke om de gegevens in hun systemen terug te vinden. Er is dus geen reden voor gebruikers om af te zien van het uitvoeren van hun werkzaamheden zoals het toekennen van voorzieningen. Omdat aan het BSN geen rechten kunnen worden ontleend, is er ook in juridische zin geen reden om werkzaamheden anders of niet uit te voeren.
Het markeren van nummers is een relatief zeldzaam verschijnsel. De extra lasten zijn dus niet bijzonder groot. Ze treden op in alle situaties waarbij van persoonsnummers gebruik wordt gemaakt. Immers, bij het gebruik van persoonsnummers is het nooit uit te sluiten dat er een fout met het nummer optreedt. Er is dus geen sprake van extra administratieve lasten in vergelijking met de huidige situatie.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven waarom ervoor is gekozen de informatievoorziening over de verwerking van persoonsgegevens de vorm van een Landkaart vorm te geven en niet op de traditionele wijze.
Het aantal verwerkingen van persoonsgegevens waarbij het BSN is betrokken, is aanzienlijk. Bij elke verwerking moet in ieder geval worden aangegeven welke gebruikers erbij betrokken zijn, over welke gegevens het gaat en wat de wettelijke grondslag voor de verwerking is. Dat betekent dat publicatie van de landkaart op papier een boekwerk zou opleveren van meer dan duizend pagina’s.
De Landkaart kan effectiever en efficiënter worden gemaakt door de gegevens via het Internet te ontsluiten. De burger krijgt dan niet een groot en dik boekwerk te doorzoeken waarvan de inhoud ook al vrij snel achter loopt op de actualiteit. Met behulp van de ontsluiting van de Landkaart via Internet kan de burger gericht vragen naar de aard van de informatie die een bepaalde organisatie vastlegt of uitwisselt. Burgers die niet de beschikking hebben over Internet, kunnen de Landkaart onder meer in bibliotheken raadplegen. Daarbij bestaat de mogelijkheid om de afzonderlijke pagina’s van de Landkaart desgewenst te printen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat het een bijzonder complexe en veel omvattende taak zal zijn om er zorg voor te dragen dat de Landkaart te allen tijde actueel en volledig is.
De regering is het met de leden van de CDA-fractie eens dat het actualiseren van de Landkaart een omvattende taak zou zijn wanneer actualisering de verantwoordelijkheid zou zijn van één enkele organisatie. Voor het actueel houden van de Landkaart zijn de overheidsorganen van het BSN echter zelf in hoge mate verantwoordelijk. De eenmalige inspanning voor het vullen van de Landkaart vereist van de betrokken overheidsorganen het opleveren van gemiddeld vijf pagina’s met beschrijvingen. Voor grote overheidsorganen kan dat meer zijn en voor kleinere overheidsorganen kan dat minder zijn. Deze eenmalige inspanning is niet bijzonder omvangrijk. Ze wordt bovendien ondersteund door de projectorganisatie die voor het BSN in het leven is geroepen. Op basis van openbare bronnen heeft de projectorganisatie een conceptversie gemaakt voor de toekomstige gebruikers, die door hen gecontroleerd en eventueel gecorrigeerd dient te worden.
De structurele inspanning om de Landkaart actueel te houden, wordt eveneens verdeeld over een groot aantal overheidsorganen. De gegevens op de Landkaart zijn niet erg veranderlijk omdat ze samenhangen met wijzigingen in de wetgeving op het gebied van het verwerken van persoonsgegevens. Er is voor gekozen om twee maal per jaar aan de voor de informatie verantwoordelijke overheidsorganen te vragen de vastgelegde gegevens te actualiseren. De omvang van deze inspanning zal per overheidsorgaan gemiddeld niet meer bedragen dan het aanleveren van een enkele – digitale – pagina met aanpassingen op de bestaande beschrijving van gegevensverwerkingen.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts naar de wettelijke status van de Landkaart, naar de rechten die eraan kunnen worden ontleend en wanneer er geen rechten aan ontleend kunnen worden op welke wijze gegarandeerd wordt dat betrokkenen kunnen achterhalen wat er met hun BSN gebeurt.
Met de Landkaart wordt voor iedereen algemene informatie ter beschikking gesteld over het gebruik van het BSN. Aan die informatie kunnen door de burger geen rechten worden ontleend.
De informatie op de Landkaart kan de burger wel helpen bij het uitoefenen van zijn rechten zoals het recht op inzage in gegevens die over hem zijn vastgelegd en het recht op correctie van deze gegevens. Deze rechten zijn in algemene wetten zoals de Wbp en in specifieke wetten zoals de Wet GBA vastgelegd. De Landkaart komt niet voor deze bestaande regelgeving in de plaats. Deze heeft immers een veel breder toepassingsbereik. De Landkaart zorgt er voor dat burgers die willen weten welke gegevensverwerkingen en gegevensuitwisselingen plaatsvinden met behulp van burgerservicenummers, daarvoor terecht kunnen op één plaats waar de informatie daarover bijeen is gevoegd, zodat zij niet zelf hoeven te gaan zoeken.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wanneer deze Landkaart operationeel is. Ze willen tevens weten hoe er tijdig voor wordt gezorgd dat burgers op de hoogte zijn van wie, anders dan overheidsorganen, als gebruiker in de zin van dit wetsvoorstel worden aangemerkt.
De bouw van de proefversie van de Landkaart is afgerond. Deze versie van de deels gevulde Landkaart is operationeel in een afgeschermde omgeving. De definitieve versie van de Landkaart is beschikbaar op het moment dat deze wet van kracht wordt. Hij is dan gevuld met alle gegevens van de organisaties die op basis van het onderhavige wetsvoorstel het BSN gaan gebruiken. Zodra nieuwe wetgeving, zoals die voor het gebruik van het BSN in de zorg, van kracht wordt, worden de gegevens van de nieuwe groep gebruikers in de Landkaart opgenomen.
De Landkaart bevat het overzicht van alle gegevensverwerkingen waarbij het BSN wordt gebruikt, met inbegrip van de verwerkingen door niet-overheidsorganen die voor een bepaalde taak het BSN mogen gebruiken. Ze bevat daarmee ook alle (categorieën van) gebruikers die geen overheidsorgaan zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering nog eens nader te motiveren waarom het niet nodig wordt geacht in de wet de «ombudsfunctie» te verankeren. Op welke wijze kunnen burgers anderszins worden geholpen als er door een overheidsinstantie fouten zijn gemaakt?
Mensen – en (dus) ook degenen die het BSN toekennen of gebruiken – kunnen fouten maken. De leden stellen terecht de vraag hoe de burger wordt geholpen als hij met zo’n fout wordt geconfronteerd.
Een fout zal met name tot gevolg hebben dat een contact tussen burger en overheidsorgaan niet goed verloopt, omdat het overheidsorgaan uitgaat van verkeerde gegevens (zoals gegevens die horen bij een ander BSN). De burger krijgt dan bijvoorbeeld niet een door hem gevraagde vergunning of toeslag. In onderdeel 6.3, bij de beantwoording van vragen van leden van de D66-fractie, is geschetst welke mogelijkheden er voor de burger zijn om de fout recht te zetten. Daar kwamen aan de orde:
• Het recht van de burger om bezwaar aan te tekenen tegen het niet verlenen van de vergunning of de toeslag. Het orgaan dat bevoegd is de vergunning of toeslag te verlenen is immers gehouden de relevante gegevens te gebruiken.
• De burger kan verzoeken om hem betreffende gegevens te corrigeren.
• Als de fout veroorzaakt wordt door een fout BSN in de bevolkingsboekhouding (de GBA), kan de burger bij zijn gemeente verzoeken om de fout recht te zetten en mededeling te laten doen van de correctie aan GBA-afnemers.
• De burger komt te weten dat een (fout) BSN in de GBA is gewijzigd.
• Als een burger na een wijziging van zijn BSN contact heeft met een gebruiker die het verkeerde BSN hanteert, kan de burger een identificatiedocument met het nieuwe nummer aanbieden of de gebruiker verzoeken een verificatievraag te stellen waarop het goede BSN wordt geretourneerd.
Als het bezwaar van de burger of het verzoek om correctie niet of niet tijdig wordt gehonoreerd kan de burger de rechter verzoeken om hier een uitspraak over te doen.
Dan kan het nog zijn dat de burger van mening is dat hij niet behoorlijk wordt behandeld, dat hij bijvoorbeeld door twee overheidsorganen van het kastje naar de muur wordt gestuurd. De betrokkene kan daar een klacht over indienen bij het desbetreffende orgaan (titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht). Hij kan ook een beroep doen op een ombudsman, dat wil zeggen de Nationale ombudsman of een ombudsman of ombudscommissie ingesteld krachtens de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet of de Wet gemeenschappelijke regelingen (titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht).
Het Cbp heeft in de meergenoemde tienpuntenbrief aandacht gevraagd voor een «loket» voor de burger die merkt dat er een fout is gemaakt met het BSN. Op de bovenomschreven wijze is gezorgd voor voldoende voorzieningen om de burger te helpen in het geval dat zo’n fout is gemaakt.
De leden van de VVD-fractie vragen om verduidelijking van de functionaris voor de gegevensbescherming: wat is zijn status, zijn relatie tot de organisatie van het ministerie van BZK, zijn staf en verwante aangelegenheden.
De functionaris voor de gegevensbescherming («FG») bij de beheervoorziening BSN ziet toe op de verwerking van persoonsgegevens door die voorziening. De status van de FG is geregeld in de artikelen 62 tot en met 64 van de Wbp. De functionaris wordt benoemd door de minister voor BVK. De functionaris maakt deel uit van het ministerie van BZK (het wordt dus geen ZBO). Hij heeft een onafhankelijke positie in het ministerie en hij ontvangt voor de uitoefening van zijn functie geen aanwijzingen van degene die hem heeft benoemd. Gelet op de verwachte omvang van de werkzaamheden van de FG, lijkt het voorshands niet nodig dat de FG voor zijn werkzaamheden wordt bijgestaan door een staf.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering in te gaan op het feit dat de burger alleen de mogelijkheid heeft om bij de administratie waar hij fout is geregistreerd daarvan melding te maken. Zij wijzen daarbij op de suggestie dat er een nationale ombudsfunctionaris zou moeten komen, die met dergelijke meldingen aan de slag kan gaan. Met betrekking tot de functionaris, die in het wetsvoorstel wel wordt voorzien, vragen zij of deze functionaris jaarlijks een verslag uitbrengt van zijn bevindingen.
Over de mogelijkheden die een burger ter beschikking staan om melding van een fout te maken en over de wenselijkheid om een (nationale) ombudsfunctionaris in het onderhavige wetsvoorstel te regelen, is hiervoor ingegaan bij het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.
Op grond van het vijfde lid van artikel 63 van de Wbp stelt de functionaris voor de gegevensbescherming jaarlijks een verslag op van zijn werkzaamheden en bevindingen.
De leden van de fracties van de CDA, VVD, ChristenUnie en SGP vragen naar de overwegingen om het toetsingskader niet in de wet op te nemen. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie naar de soort van regeling en de status van het toetsingskader.
Het toetsingskader is een hulpmiddel voor organisaties en personen die met het BSN werken. Het dient in gangbare taal duidelijk te maken onder welke voorwaarden met het BSN gewerkt kan worden. Deze voorwaarden zijn ontleend aan de relevante wetgeving, zoals het onderhavige wetsvoorstel en de Wbp, en de ervaringen die daarmee in de praktijk zijn opgedaan («good practices»). «Good practices» worden ook ontleend aan de standaarden op het gebied van informatiebeveiliging (zie ook de beantwoording van de eerste vraag van de leden van de PvdA-fractie in hoofdstuk 4). Het toetsingskader is zelf geen algemeen verbindend voorschrift. Opname van een grondslag voor het toetsingskader in de wet ligt daarom niet in de rede.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het voor de beoordeling van het wetsvoorstel niet noodzakelijk is te weten welke andere gebruikers dan overheidsorganen het BSN mogen gaan gebruiken.
In paragraaf 2.2 is uiteengezet welke andere gebruikers dan overheidsorganisaties het BSN mogen gaan gebruiken.
De leden van de fracties van de CDA, PvdA, ChristenUnie en SGP willen weten wanneer het toetsingskader gereed is. De leden van de PvdA-fractie willen dat het toetsingskader vóór de plenaire wetsbehandeling beschikbaar is.
Het toetsingskader zal gereed zijn op het moment dat de wet van kracht wordt. Het toetsingskader kan dan ook rekening houden met alle relevante regelgeving en met de parlementaire behandeling. Het toetsingskader is niet statisch en zal telkens worden geactualiseerd op basis van de nieuwste wet- en regelgeving, inzichten en ervaringen.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de bevindingen zijn van de regering met betrekking tot het toetsen van het nu voorliggende wetsvoorstel aan de genoemde richtlijn.
In de eerste plaats wil ik het misverstand wegnemen dat het «toetsingskader» bedoeld zou zijn om het wetsvoorstel te toetsen aan de vereisten zoals gesteld in de Europese privacyrichtlijn. Het toetsingskader is bedoeld voor de gebruikers van het BSN. Het dient in gangbare taal duidelijk te maken onder welke voorwaarden met het BSN gewerkt kan worden. Het maakt daarbij onder meer gebruik van hetgeen in het onderhavige wetsvoorstel is vastgelegd.
Toetsing aan de Europese privacyrichtlijn maakt deel uit van de adviezen die door het Cbp en de Raad van State over het wetsvoorstel zijn uitgebracht. In het advies van het Cbp van 10 februari 2005 wordt ingegaan op het voldoen aan de voorwaarden die volgens de Europese privacyrichtlijn moeten worden gesteld aan het gebruik van een nationaal identificatienummer. Naar de opvatting van het Cbp waren deze voorwaarden op dat moment onvoldoende uitgewerkt. Naar aanleiding van dit onderdeel van het advies van het Cbp is in het algemeen deel van de memorie van toelichting paragraaf 8.5 opgenomen waarin de voorwaarden voor het gebruik nog eens worden samengevat.
De Raad van State heeft vervolgens in zijn advies van 1 juli 2005 niet geadviseerd om meer of andere voorwaarden in het wetsvoorstel op te nemen, dan dat daarin reeds waren opgenomen. De Raad constateert dat het opnemen van dergelijke bepalingen wellicht ook niet goed doenlijk is, omdat de voorwaarden voor het gebruik van het BSN nauw samenhangen met de voorwaarden waaronder de uitwisseling van persoonsgegevens tussen gebruikers plaatsvindt, welke voorwaarden in bijzondere wetten zijn geregeld. De regering stelt vast dat de Raad géén strijdigheid constateert met de Europese privacyrichtlijn.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering nog eens in te gaan op het punt van de vergewisplicht. Moet deze gezien worden als een verkapte identificatieplicht als de gebruiker en de burger elkaar niet kennen? Is hier sprake van een uitbreiding van de identificatieplicht?
In artikel 11, tweede lid, van de Wbp is de verplichting vastgelegd om de nodige maatregelen te treffen opdat persoonsgegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of vervolgens worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn.
Artikel 12 van het onderhavige wetsvoorstel kan daarom worden beschouwd als een specificatie van die bepaling, toegesneden op het verwerken van het BSN.
Om verschillende redenen is het belangrijk dat degene die bij een gegevensverwerking een BSN gebruikt, daarbij nagaat of dat BSN wel betrekking heeft op de persoon wiens persoonsgegevens hij aan het verwerken is. Zonder een vorm van vergewissen of de relatie tussen persoon en BSN aanwezig is, worden risico’s gelopen, waaronder:
1. Schending van de privacy van de persoon waarvan het BSN ten onrechte wordt gebruikt.
2. Plegen van fraude omdat van de gegevens van een andere persoon gebruik wordt gemaakt bij het toekennen van een recht.
3. Benadeling van de burger omdat voor het nemen van een besluit onjuiste gegevens worden gebruikt.
Net als artikel 11, tweede lid, van de Wbp geeft artikel 12 van het wetsvoorstel niet voor ieder concreet geval aan, op welke wijze het «vergewissen» dient te geschieden. De context van de specifieke gegevensverwerking is daarbij van belang. De aard van het «vergewissen» is in hoge mate afhankelijk van de aard en het doel van de gegevensverwerking. Belangrijk in dit verband is dat het BSN-stelsel een aantal voorzieningen bevat, die de uitvoering van artikel 12 (op verschillende manieren) ondersteunen. Artikel 12 van het wetsvoorstel houdt echter evenmin als artikel 11, tweede lid, van de Wbp een verkapte identificatieplicht in. Ook is er geen sprake van een impliciete uitbreiding van het aantal identificatieverplichtingen.
Met betrekking tot een aantal situaties heeft de wetgever bepaald, dat vaststelling of verificatie van de identiteit van een persoon zo belangrijk is, dat dit moet geschieden aan de hand van een identiteitsdocument als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht. De vergewisplicht kan aansluiten op zo’n bestaande, wettelijke identificatieverplichting. De verantwoordelijke voor de gegevensverwerking kan in dat geval gebruik maken van de vermelding van het BSN op het overgelegde Nederlandse identiteitsdocument. Hij kan verder controleren of de combinatie van dat BSN en andere persoonsgegevens op het identiteitsdocument overeenkomt met de informatie die hij in zijn administratie heeft staan. De beheervoorziening ondersteunt hem daarbij, onder meer door hem de mogelijkheid te bieden na te gaan of het overgelegde document geldig is.
In veel gevallen waarin het BSN wordt verwerkt, is echter geen sprake van een identificatieverplichting. Vooral in situaties waarin geen rechtstreeks contact bestaat met de persoon aan wie een BSN is toegekend («back office» gegevensverwerkingen), vindt het vergewissen op andere manieren plaats. Ik geef hiervan twee voorbeelden:
1. Een gebruiker kan aan de hand van basale persoonsgegevens, zoals naam, adres en woonplaats, die reeds in zijn administratie voorkomen, verifiëren welk BSN daar bij hoort. Hiervoor is geen identiteitsbewijs noodzakelijk. Het BSN-stelsel biedt daarvoor de voorzieningen zoals vastgelegd in artikel 15 van het wetsvoorstel.
2. In veel gevallen ontleent een gebruiker zijn informatie aan een (interne of externe) bron, die op zijn beurt wel een grondige verificatie heeft uitgevoerd, of wiens taak het nu juist is deze gegevens vast te leggen, te verifiëren en mutaties door te geven. Een gebruiker die bijvoorbeeld spontaan mutaties uit de GBA verstrekt krijgt, hoeft niet voor iedere verwerkingshandeling opnieuw de GBA te raadplegen om na te gaan of er intussen mogelijk een wijziging in de gegevens is opgetreden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering een schatting te maken met betrekking tot de mate waarin een plicht tot identificatie nodig is omdat niet op andere wijze, zoals herkenning, de identiteit kan worden vastgesteld.
Door de invoering van het BSN worden geen nieuwe identificatieverplichtingen opgelegd. Dit laat onverlet dat blijkens een inventarisatie van de huidige wet- en regelgeving in meer dan vijftig regelingen een identificatieplicht als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht is vastgelegd. Bij veel vormen van overheidsoptreden moet dus ondubbelzinnig duidelijk zijn met wie de overheid te maken heeft en bestaat er derhalve een identificatieverplichting.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het zit met de fraudegevoeligheid als een groot aantal administraties de verschillende nummers naast elkaar moet hanteren. Zij vragen de regering daarover een risico-analyse op te stellen.
Het is van belang te onderkennen dat de invoering van het BSN betekent dat de plaats die het sociaal-fiscaalnummer tot dusverre innam in administraties, in de toekomst wordt ingenomen door het BSN. Een administratie kent dus op elk moment voor een bepaald persoon maar één van deze twee persoonsnummers.
Wel kan zich de situatie voordoen dat in een administratie voor sommige personen het BSN wordt vermeld en voor andere personen, die geen BSN hebben, het sociaal-fiscaalnummer. Voor beide soorten van nummers zijn schoningsoperaties uitgevoerd met het oog op dubbel toegekende nummers en personen met meer dan één nummer. De voorzieningen van het BSN-stelsel die ertoe bijdragen dat deze gebreken in de toekomst niet meer optreden, gelden zowel voor het BSN als voor het sociaal-fiscaalnummer. De fraudegevoeligheid is daardoor teruggedrongen. Een risicoanalyse op dit punt acht de regering daarom niet nodig.
De leden van de PvdA-fractie vragen voorts welke eisen worden gesteld aan de verificatie en validatie van de burgergegevens die met het BSN worden uitgewisseld.
De verificatie en validatie van de burgergegevens verandert niet door de invoering van het BSN. Elke registratie waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, kent zijn eigen regime om te bewaken dat de gegevens correct zijn en blijven. In algemene zin liggen hier de eisen van de Wbp aan ten grondslag, zoals de plicht om de verwerking op behoorlijke en zorgvuldige wijze te laten plaatsvinden (artikel 6 Wbp) en de verplichting om maatregelen te treffen opdat de gegevens juist en nauwkeurig zijn (artikel 11 Wbp). Het BSN maakt het mogelijk om eenmaal vastgelegde gegevens eenvoudig en zonder fouten terug te vinden en helpt op die manier een zorgvuldige verwerking.
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de wijze waarop er voor gezorgd wordt dat authentieke basisadministraties niet vervuild raken door onvoldoende fraudebescherming? Zij vragen zeer nadrukkelijk om een betere onderbouwing op het punt van de fraudegevoeligheid, in het bijzonder met betrekking tot de GBA, de validering en de ICT-toepassingen van documentenopslag en de gescheiden administratie van niet-ingezetenen.
Een BSN wordt pas toegekend nadat de gebruikelijke procedures voor inschrijving in de GBA zijn doorlopen. Het BSN introduceert dus geen mogelijkheden tot potentiële vervuiling van de GBA. De voorzieningen van het BSN-stelsel maken alleen gebruik van de GBA als leverancier van gegevens. Ze maken het echter niet mogelijk om gegevens in de GBA te wijzigen.
Het voorgaande geldt ook voor andere ICT-systemen die via de beheervoorziening BSN gebruikt worden. Ook de registraties van identiteitsdocumenten worden alleen geraadpleegd en niet gewijzigd. Deze registraties kunnen dus niet vervuild worden door de invoering van het BSN.
Validering van de beheervoorziening BSN vindt plaats door onderzoek dat driejaarlijks plaats vindt, conform artikel 22 van het wetsvoorstel.
De administratie van niet-ingezetenen (Registratie niet-ingezetenen of RNI) wordt als een afzonderlijk deelproject gerealiseerd. Dat wil echter niet zeggen dat het een afzonderlijke administratie wordt die los staat van de GBA. Voor de afnemers van informatie zal de RNI zich manifesteren als een uitbreiding van de GBA. De technische vormgeving van de RNI is gelijksoortig aan die van de GBA. In juridische zin wordt de regelgeving die nodig is voor de RNI, onderdeel van de regelgeving voor de GBA.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de relatie met identiteitsfraude
Identiteitsfraude komt voor als een persoon (de fraudeur) zich voordoet als een andere persoon (het slachtoffer). Om dit te laten slagen moet de fraudeur andere partijen ervan overtuigen dat hij de identiteit van het slachtoffer heeft. Dat kan (a) door documenten van het slachtoffer te gebruiken, (b) door documenten te vervalsen zodat ze de documenten van het slachtoffer lijken te zijn en (c) door informatie van het slachtoffer te gebruiken en die te presenteren als ware het informatie over hemzelf.
a. Identiteitsfraude met documenten van het slachtoffer
Documenten van het slachtoffer kunnen in bezit komen van de fraudeur doordat deze gestolen worden, onder dwang worden overgenomen of doordat niet meer geldige documenten worden verworven.
Het gebruik van gestolen identiteitsdocumenten en van niet meer geldige identiteitsdocumenten wordt door de invoering van het BSN bemoeilijkt. Alle gebruikers kunnen via de beheervoorziening BSN nagaan of een Nederlands identiteitsdocument dat wordt aangeboden, als vermist, gestolen of niet meer geldig is geregistreerd.
Het gebruik van andere (ontvreemde) documenten, zoals bijvoorbeeld een uittreksel uit de bevolkingsboekhouding, kan onder normale omstandigheden niet beschouwd worden als een manier waarop iemand zijn identiteit aantoont. De noodzaak van het gebruik van deze andere documenten om te laten zien welk BSN iemand heeft, is overigens niet langer aanwezig omdat het BSN van een persoon door overheidsorganen achterhaald kan worden met behulp van de beheervoorziening BSN. Het voornemen bestaat om in het kader van de vorming van het GBA als basisregistratie, overheidsorganen niet meer in de gelegenheid te stellen om van de burger een uittreksel uit de bevolkingsboekhouding te verlangen voordat een bepaalde overheidsdienst wordt verstrekt.
b. Identiteitsfraude met vervalste documenten
Nederlandse identiteitskaarten en paspoorten bevatten, op enkele uitzonderingen na, in de toekomst het BSN. Dit BSN moet overeenkomen met een toegekend BSN. Voorts moeten de basale persoonsgegevens (naam, geslacht en dergelijke) overeenkomen met de gegevens in de bevolkingsboekhouding. Anders zal bij controle via de beheervoorziening BSN een discrepantie worden geconstateerd.
Het maken van een vervalst Nederlands identiteitsdocument wordt dus moeilijker door de controlemogelijkheden van het BSN-stelsel.
c. Identiteitsfraude met informatie van het slachtoffer
De rapporten over identiteitsfraude hebben vaak betrekking op het frauduleuze gebruik van nummers van slachtoffers. Hierbij wordt met name het Amerikaanse Social Security Number («SSN») en het creditcardnummer aangehaald.
Een van de adviezen van een Amerikaanse onderzoekscommissie naar «identity theft» aan de Amerikaanse burger is om zijn SSN zoveel mogelijk geheim te houden. Die situatie is niet met de Nederlandse situatie vergelijkbaar. Het BSN wordt net zoals het sociaal-fiscaalnummer op de identiteitsdocumenten gezet en juist niet geheim gehouden. Die handelwijze vloeit logischerwijze voort uit de aard van het BSN. Aan het BSN kunnen geen rechten worden ontleend en het tonen op enige wijze van het BSN zegt niets over de relatie tussen de persoon en het BSN. Een gebruiker die louter afgaat op de mededeling van een burger dat een bepaald nummer zijn BSN is, handelt in strijd met het wetsvoorstel en in het bijzonder met de vergewisplicht.
Identiteitsfraude met creditcardnummers treedt bijvoorbeeld op wanneer een fraudeur de gegevens van de creditcard weet te bemachtigen. Dat betreft veelal het creditcardnummer zelf en een cijfercode die achterop de creditcard staat. Met behulp van deze gegevens kan de fraudeur onder meer zaken bestellen via het Internet. Het slachtoffer is bij deze vorm van fraude redelijk beschermd. Wanneer hij protest aantekent tegen een betaling voor zaken die niet door hem zijn besteld, dan wordt meestal het bedrag aan hem geretourneerd. Deze vorm van identiteitsfraude komt vooral veel voor in de Verenigde Staten. Ze zou in Europa wel in omvang groeien, met name in het Verenigd Koninkrijk. Voor dit type fraude bestaat veel aandacht. Ze kan ertoe leiden dat het slachtoffer tijdelijk geen krediet meer kan verkrijgen.
Dat deze vorm van fraude mogelijk is, volgt uit het gemak van betaling via Internet dat de aanbieders van creditcards aan hun gebruikers willen bieden. De procedures zijn zo ingericht dat er nauwelijks gecontroleerd wordt of een persoon die via Internet bestelt, wel degene is die hij voorwendt te zijn. In de winstmarges die de creditcardmaatschappijen hanteren, is een bepaalde hoeveelheid verlies ingecalculeerd voor deze vorm van fraude.
Het BSN staat los van de hiervoor beschreven mogelijkheid tot het plegen van identiteitsfraude. Voor contacten met de overheid via Internet waarbij de identiteit van de burger van belang is, is de authenticatievoorziening DigiD ontwikkeld waarbij van een wachtwoord gebruik wordt gemaakt. Voor een hogere graad van beveiliging – ook tegen fraude – wordt gewerkt aan de invoering van de elektronische Nederlandse identiteitskaart (eNIK).
Het is denkbaar dat opzettelijk een fout BSN wordt ingebracht in de administratie van een gebruiker. In dat geval kan informatie die door een gebruiker wordt verstrekt of ontvangen in verband gebracht worden met het foute BSN en dus met de «foute» persoon.
Als een gebruiker – al of niet daarop gewezen door de betrokken burger – twijfelt aan een relatie tussen BSN en persoon, dient hij zich te vergewissen van het juiste gebruik van het BSN (de vergewisplicht van artikel 12). Het BSN-stelsel biedt hem daarvoor verschillende mogelijkheden.
In sommige gevallen zal het vergewissen uitgevoerd (kunnen) worden doordat de burger een identiteitsdocument toont. Bij een Nederlands reisdocument of rijbewijs kan dan direct confrontatie plaats vinden tussen de persoon en zijn BSN – dat nummer is immers op die documenten vermeld. Er kan ook gebruik gemaakt worden van de beheervoorziening, met behulp waarvan vragen beantwoord kunnen worden als:
• Welk BSN hoort bij een bepaalde persoon?
• Welke persoon hoort bij een bepaald BSN?
• Is het door een persoon aangeboden document een geldig Nederlands identiteitsdocument?
De invoering van het BSN zal – het is al eerder gezegd in deze nota – het bestaan van identiteitsfraude niet uitbannen, maar draagt wel bij aan de weerbaarheid tegen die fraude.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering erkent dat, door het brede toepassingsbereik van het BSN en de koppeling van dit nummer aan informatie waaraan wél rechten kunnen worden ontleend, het aantrekkelijker wordt om identiteitsfraude te plegen.
Het BSN maakt het niet eenvoudiger om identiteitsfraude te plegen. Het schept nieuwe mogelijkheden om fraude tegen te gaan. Als het al zo zou zijn dat het plegen van fraude aantrekkelijker wordt, dan wordt het ook moeilijker. Voorts moet bedacht worden dat het sociaal-fiscaalnummer als voorloper van het BSN nu al in veel belangrijke administraties wordt gehanteerd. Dat geldt vooral voor het gehele sociaal-fiscale domein. In dat domein is er dus zeker geen sprake van verhoogde aantrekkelijkheid, maar van verbeterde ondersteuning van verificatie van de identiteit.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om in de beantwoording in te gaan op eventueel bestaande ervaringen met betrekking tot identiteitsfraude in het buitenland op dit gebied.
Het begrip identiteitsfraude is internationaal niet of niet eenduidig gedefinieerd. Identiteitsfraude is in vele landen niet als een expliciet omschreven feit strafbaar gesteld. Daardoor zijn er ook geen betrouwbare cijfers over dit fenomeen beschikbaar. Vaak zit identiteitsfraude verscholen in andere strafbare feiten zoals bijvoorbeeld fraude met identiteitsdocumenten, algemene fraude etc. Niet iedere vorm van documentfraude is identiteitsfraude waardoor er dus (ook in ons land) geen betrouwbare cijfers over dit fenomeen beschikbaar zijn.
Door het directoraat-generaal Gemeenschappelijk centrum voor onderzoek van de Europese Commissie is in maart 2004 een discussiestuk1 opgesteld over «Identity Theft». Hierin wordt onder meer gesteld dat het begrip identiteitsdiefstal vrij nieuw is en dat het wordt gebruikt voor verschillende vormen van criminaliteit waarbij identiteit een rol speelt. Kenmerkend is dat sporen bijna altijd leiden naar het slachtoffer en niet naar de dader. Hiervoor is op verschillende plaatsen uiteengezet hoe het BSN-stelsel kan helpen bij het tegengaan van het gebruik van (voorgewende) onjuiste gegevens.
8. IMPLEMENTEERBAARHEID EN UITVOERBAARHEID
De leden van de fracties van de CDA, PvdA, VVD en D66 stellen vragen over de haalbaarheid van 1 januari 2006 als invoeringsdatum voor het BSN. De leden van de CDA-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie vragen in verband hiermee naar de inventarisatie van de haalbaarheid van de beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2006.
De nagestreefde invoeringsdatum van 1 januari 2006 kan niet meer worden gerealiseerd. De regering gaat ervan uit dat de invoering in de tweede helft van 2006 kan plaatsvinden en in ieder geval op 1 januari 2007. Het vaststellen van de definitieve invoeringsdatum kan pas geschieden nadat de parlementaire behandeling is afgerond. Daarbij wordt rekening gehouden met de belasting die de invoering met zich meebrengt voor de meest betrokken overheidsorganisaties zoals gemeenten en Belastingdienst.
De leden van meerdere fracties vragen naar de wijze waarop de implementatie van het BSN plaats gaat vinden mede met het oog op het feit dat niet alle sociaal-fiscale nummers overgaan in een BSN.
Teneinde de invoering van het BSN te ondersteunen, wordt bij nota van wijziging voorgesteld na artikel 22 een tweetal artikelen aan het wetsvoorstel toe te voegen. Op grond van artikel 22, eerste lid, van het wetsvoorstel worden op het moment dat het BSN wordt ingevoerd, de bestaande sociaal-fiscale nummers van alle personen die zijn ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente aangemerkt als burgerservicenummers. Het nummer blijft materieel hetzelfde. Daardoor is de aanpassing van bestaande wet- en regelgeving een voornamelijk «technische» operatie. Deze aanpassing zal plaatsvinden door middel van een afzonderlijke aanpassingswet en daarmee samenhangende lagere aanpassingsregelingen. Het voorstel van wet tot aanpassing van bestaande wetten in verband met de invoering van het BSN ijlt enigszins na ten opzichte van het onderhavige wetsvoorstel. Tegen deze achtergrond maakt het bij nota van wijziging ingevoegde artikel 22a het mogelijk dat het BSN-stelsel reeds kan worden ingevoerd, indien nog niet overal het woord «sociaal-fiscaalnummer» is vervangen door «burgerservicenummer». Documenten waarop het woord sociaal-fiscaalnummer voorkomt en die betrekking hebben op een persoon die op grond van artikel 22 een BSN heeft, behoeven dus niet eerst te zijn vervangen door soortgelijke documenten die hetzelfde nummer vermelden, maar dan onder de benaming «burgerservicenummer». Hetzelfde geldt voor registraties. Een publiekscampagne zal deze overgang begeleiden.
Tegen dezelfde achtergrond dat het nummer materieel niet wijzigt, beoogt het tweede lid van artikel 22a de invoering van het BSN mogelijk te maken, indien nog niet alle wettelijke voorschriften zijn aangepast. Bestaande bevoegdheden en verplichtingen die betrekking hebben op het sociaal-fiscaalnummer hebben dan mede betrekking op burgerservicenummers.
Het BSN kan echter niet op deze wijze worden ingevoerd, zonder gelijktijdige aanpassing van enkele artikelen in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Deze aanpassingen zijn ondergebracht in het nieuwe artikel 22b. Vanaf het moment van invoering van het BSN wordt dit nummer in de GBA geregistreerd, maar wordt tegelijkertijd het sociaal-fiscaalnummer niet meer in de GBA opgenomen. Toepassing van artikel 22a van dit wetsvoorstel zonder aanpassing van de artikelen 51 en 59 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zou, onder meer, ten onrechte tot gevolg hebben dat het college van burgemeester en wethouders het BSN zou moeten ontlenen aan een mededeling daarover van de Minister van Financiën. Het BSN wordt immers, in tegenstelling tot het sociaal-fiscaalnummer, door burgemeester en wethouders zelf toegekend aan personen die als ingezetene zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (artikel 8 van het onderhavige wetsvoorstel). Het sociaal-fiscaalnummer van een persoon die op het moment van invoering van het BSN is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, wordt vanaf dat moment aangemerkt als diens BSN (artikel 22, eerste lid, van dit wetsvoorstel).
Toekenning van het BSN geschiedt onmiddellijk aansluitend op de inschrijving in de GBA. De toekenning van het BSN maakt als zodanig dan ook geen deel uit van de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, maar is fysiek in één proces samengevoegd met de aanleg van de GBA-persoonslijst. Veel gebruikers (afnemers en bijzondere derden) van GBA-gegevens ontvangen onmiddellijk na de aanleg van een persoonslijst (op elektronische wijze) de voor hen van belang zijnde gegevens die betrekking hebben op de zojuist ingeschreven persoon. Om te voorkomen dat onmiddellijk na elkaar twee van dergelijke berichten moeten worden gezonden (te weten direct na de aanleg van de GBA-persoonslijst en vervolgens een aanvullend bericht na toekenning van het BSN), wordt voorgesteld in artikel 51, eerste lid, van de Wet GBA expliciet te bepalen dat het BSN op de persoonslijst wordt opgenomen vóór de eerstbedoelde verstrekking plaatsvindt.
De verplichting van de Minister van Financiën om het college van burgemeester en wethouders mededeling te doen van het sociaal-fiscaalnummer van de ingeschrevene, in artikel 59, komt te vervallen omdat het sociaal-fiscaalnummer niet langer in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt opgenomen. De voorzieningen die nodig zijn om te achterhalen of de betrokkene reeds een BSN heeft, dan wel in voorkomende gevallen een sociaal-fiscaalnummer, worden in en krachtens het onderhavige wetsvoorstel geregeld.
De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer in de verschillende authentieke basisadministraties en de verschillende uitvoeringsorganisaties het BSN-nummer geïmplementeerd wordt. Voorts willen deze leden graag vóór de behandeling van het wetsvoorstel duidelijkheid wanneer uiterlijk het BSN in alle relevante administraties moet zijn geïmplementeerd. De leden vragen voorts wie er nu per 1 januari 2006 gebruik kan gaan maken van het BSN, behalve dan de GBA?
Eind november 2005 is geïnventariseerd hoeveel tijd overheidsorganen nodig hebben om over te gaan op het BSN. Uit deze inventarisatie is naar voren gekomen dat driekwart van de overheidsorganisaties binnen een jaar het BSN kunnen implementeren. Voor een aantal organisaties geldt dat zij het BSN praktisch direct na inwerkingtreden van het wetsvoorstel kunnen gaan gebruiken. Dat betreft naast de beherende organisaties van de GBA onder meer de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank.
De regering is van mening dat de implementatie van het BSN in de relevante administraties op het goede spoor zit. Het is mogelijk gebleken om veel organisaties bereid te vinden het BSN binnen enkele maanden te implementeren. Het stellen van een dwingende uiterste termijn zou deze positieve houding nadelig beïnvloeden, aangezien in sommige gevallen dit uitvoeringstechnisch ook gepaard zou gaan met onnodig hoge kosten of inspanningen.
De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer het UWV de implementatie gaat aanvangen en in welke mate dat interfereert met de prioriteit die de implementatie van nieuw beleid bij het UWV momenteel geniet. Zij vragen voorts naar de coördinerende rol van de minister voor BVK ten aanzien van de implementatie van het BSN en de rol van de minister voor BVK bij de implementatie van het BSN bij het UWV in het bijzonder. Tevens vragen zij wat de kosten van de implementatie per basisadministratie zijn en waar deze kosten zichtbaar zijn in de begroting van de ministeries van Financiën, SZW, VWS en BZK.
De benodigde implementatie bij de UWV bestaat voor een belangrijk deel uit het vervangen van de aanduiding «sociaal-fiscaalnummer» door de aanduiding «BSN» op formulieren en schermen.
De implementatie van het BSN bij een overheidsorganisatie is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende bestuurders. Het is de rol van de coördinerende bewindspersoon om alles in het werk te stellen om overheidsorganen ertoe te bewegen spoedig over te gaan op het BSN. Dat gebeurt onder meer door de projectorganisatie die voor de invoering van het BSN in het leven is geroepen. Deze projectorganisatie faciliteert de implementatie-inspanningen door het aanreiken van hulpmiddelen, voorlichtingsmateriaal, stappenplannen en het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten.
Bij het bepalen van de kosten voor de implementatie van het BSN is specifiek van belang of het sociaal-fiscaalnummer of een ander persoonsnummer al wordt gebruikt. De kosten voor de implementatie van het BSN hangen voorts sterk af van de mate waarin de benodigde inspanningen ingevoegd kunnen worden in bestaande onderhoudswerkzaamheden of in werkzaamheden voor (geplande) nieuwbouw van informatiesystemen. Bedoelde kosten zijn in het algemeen niet terug te vinden op de begrotingen van de meest betrokken ministeries, maar verwerkt in posten voor onderhoud en vernieuwing van systemen of materiële uitgaven.
De leden van de PvdA-fractie vinden het teleurstellend dat het erop lijkt dat met het wetsvoorstel niet meer dan de stempelmachine die de nummers maakt, wordt geïntroduceerd.
De regering is het niet eens met de zienswijze dat met het onderhavige wetsvoorstel slechts een stempelmachine wordt geïntroduceerd. Het wetsvoorstel legt de juridische basis voor voorzieningen waarmee niet alleen nummers worden gemaakt, gedistribueerd en toegekend maar waarmee ook verificatie mogelijk wordt. Daarbij zijn onder meer betrokken: de GBA, het reisdocumentenregister (beide van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), het rijbewijsregister van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, het kaartregister vreemdelingen van het ministerie van Justitie en de registratie van de sociaal-fiscale nummers van het ministerie van Financiën. Voorts legt het wetsvoorstel de basis voor sectorale berichtenvoorzieningen die tot dusverre niet bestonden. Deze voorzieningen zullen intensief gebruikt worden. Naar schatting zullen meer dan honderd miljoen berichten op jaarbasis ondersteund worden.
De leden van de PvdA-fractie vragen om voor de plenaire behandeling te kunnen beschikken over het concept van de invoeringswet burgerservicenummer, mede omdat voor veel regelgeving naar dat wetsvoorstel wordt verwezen.
Zoals aangekondigd in de memorie van toelichting (blz. 3), bereidt de regering een wetsvoorstel voor waarin een aantal bestaande wetten wordt gewijzigd met het oog op de invoering van het burgerservicenummer. Dat wetsvoorstel heeft overigens niet het karakter van een invoeringswet, maar van een aanpassingswet. Het bevat voornamelijk aanpassingen in de vorm van het (tekstueel) vervangen van het sociaal-fiscaalnummer door het burgerservicenummer in een groot aantal bestaande wetten. Zoals eerder in dit hoofdstuk is uiteengezet, zal de aanpassingswet geen inhoudelijke gevolgen hebben.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de gevolgen voor de rechtsbescherming voor de burgers van de ongelijktijdige inwerkingtreding die mogelijk wordt gemaakt door artikel 23. Ze vragen verder of de regering al inzicht heeft in de mate waarin van artikel 23 gebruik zal worden gemaakt en naar welke (overheids)organisaties meer tijd nodig zullen hebben voor het overschakelen op het BSN.
Artikel 23 is bedoeld om te voorzien in de mogelijkheid dat niet alle gebruikers op een en hetzelfde tijdstip op het BSN kunnen overstappen. Sommige gebruikers kunnen immers meer tijd nodig hebben om op het BSN over te stappen dan andere. Dat kan bijvoorbeeld optreden bij gebruikers die nu gebruik maken van andere persoonsnummers. Deze gebruikers zullen over het algemeen in twee stappen het BSN invoeren. Eerst zullen ze het BSN in hun registraties moeten gaan opnemen en als tweede stap moeten ze het gebruik van de andere persoonsnummers elimineren. Om dit mogelijk te maken, zullen ze gedurende een overgangstermijn niet kunnen voldoen aan het eerste lid van artikel 11 waarin het gebruik van een ander persoonsnummer dan het BSN bij gegevensuitwisselingen met een andere BSN-gebruiker wordt beperkt en artikel 13 waarin het BSN als enig persoonsnummer wordt aangewezen dat van de burger kan worden verlangd (als aan die burger een BSN is toegekend).
Met betrekking tot de sectorale berichtenvoorzieningen verzoeken de leden van de CDA-fractie de regering inzicht te geven in de kosten die hier naar verwachting mee gemoeid zullen zijn.
De vormgeving van een sectorale berichtenvoorziening wordt sterk bepaald door de voorzieningen die in een sector al aanwezig zijn en daarnaast door de omvang van de betrokken sector. Er kan niet één bedrag worden genoemd voor de verscheidenheid van situaties waarin een sectorale berichtenvoorziening wordt ingericht.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven welke kosten nu gemoeid zijn met uitwisseling van gegevens tussen instanties. Deze leden verzoeken de regering de gegeven kosten-batenanalyse nader te onderbouwen.
Het is niet mogelijk om aan te geven welke kosten nu gemoeid zijn met uitwisseling van gegevens tussen instanties. Het zou een buitengewoon grote inspanning vragen om van alle kosten in een organisatie na te gaan in hoeverre ze toe te rekenen zijn aan het uitwisselen van gegevens.
Voor het besluit om over te gaan tot het project dat de invoering van het BSN beoogt, zijn de kosten en baten in twee onderzoeken nader geanalyseerd. De onderzoeksresultaten lieten zien dat het BSN zich in twee tot drie jaar terugverdient. Tijdens het project is aanvullend onderzocht welke effecten het BSN heeft op de administratieve lasten van burgers en bedrijven. Alhoewel de directe reductie van administratieve lasten niet bijzonder hoog is, blijkt dat ze voor het bedrijfsleven van dezelfde orde van grootte is als de blijvende kosten van het BSN. In financiële termen betekent dit dat de winst van het BSN wordt bereikt doordat (a) de burger in de orde van grootte van 1 miljoen uur per jaar minder tijd kwijt is en (b) de overheid efficiënter haar dienstverlening aan burger en bedrijfsleven kan verrichten. De orde van grootte van het aantal uren dat de overheid bespaart, is gelijk aan het aantal uren dat de burger bespaart. In financiële zin ontstaat zo een bijzonder positieve kosten-batenanalyse voor de maatschappij als geheel. De financiële voordelen zijn overigens gelijk verdeeld over overheid en burger.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de kosten zijn voor de volledige implementatie van het BSN bij het UWV, de SVB en de Belastingdienst. Voorts vragen zij voor welk jaar deze kosten zijn geraamd en op welke begroting. Wat zijn de kosten van de ICT-toepassing voor de communicatie tussen deze organisaties onderling op basis van het BSN?
De implementatie van het BSN wordt veelal gecombineerd met bestaande onderhoudswerkzaamheden of nieuwbouw van informatiesystemen. Ze zijn daarom niet goed af te zonderen van de kosten die met andere verbouwingen gepaard gaan en zullen in het algemeen niet afzonderlijk op de begrotingen worden opgevoerd mede gezien hun omvang.
De kosten van de ICT-toepassing voor de technische communicatie tussen deze organisaties, ondergaan door de invoering van het BSN geen wezenlijke verandering. Ze zijn daarom niet in kaart gebracht.
De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag een uitvoerige reactie op de pro’s en contra’s van de keuze voor een separate administratie van niet-ingezetenen. Zij vragen waarom de regering ervoor kiest om de honderdduizenden mensen die buiten Nederland verblijven en een band met de Nederlandse overheid hebben, niet mee te nemen in het voorliggende wetsvoorstel. Hoe wordt de communicatie met de overheid in die gevallen zonder BSN geregeld?
Op de vormgeving van de RNI is hiervoor al ingegaan. De RNI wordt weliswaar in een afzonderlijk project vorm gegeven maar sluit technisch, juridisch en organisatorisch aan op de GBA.
Personen die vroeger ingezetenen waren en vervolgens naar het buitenland zijn verhuisd, zijn ingeschreven gebleven in de GBA van hun laatste woonplaats in Nederland (zij het niet langer als ingezetene). Indien zij een sociaal-fiscaalnummer hadden, wordt dat nummer in de GBA bij inwerkingtreding van de wet automatisch omgezet in een BSN.
Daarnaast zijn er nog veel personen waarvoor dit niet geldt maar die wel contacten met de Nederlandse overheid hebben. Het ligt niet in de bedoeling om deze uit te sluiten van het BSN. Om voor hen een BSN mogelijk te maken, is het nodig dat er een goede registratie van deze groep personen wordt opgezet. De voorbereidingen daarvoor zijn nu in volle gang. Het is echter niet wenselijk dat met de invoering van het BSN wordt gewacht, totdat deze nieuwe registratie volledig geregeld is. In de tussentijd gebeurt de communicatie tussen deze groep mensen en de overheid op dezelfde wijze als voorheen.
Het artikel handelt over de verstrekking van gegevens aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en de Raad voor werk en inkomen, de Inspectie werk en inkomen en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Er worden verplichtingen opgelegd en bevoegdheden toegekend aan andere bestuursorganen en aan andere personen.
Vgl. artikel 1, onderdeel c, onder 1°, van dit wetsvoorstel en artikel 1:1, eerste lid, onderdeel b, van de Awb: slechts overheidsorgaan (bestuursorgaan), voor zover de persoon of het college met enig openbaar gezag is bekleed.
Zie bijvoorbeeld artikel 38 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) juncto artikel 1a uitvoeringsbesluit AWIR, waarin de verplichting om het sociaal-fiscaalnummer te gebruiken is neergelegd in verband met de uitvoering van de AWIR.
Naast de gebruikers, kunnen er nog personen en organisaties buiten de overheid zijn voor wie het gebruik van het BSN – hoewel niet verplicht – toch geoorloofd is. Daarbij kan gedacht worden aan enkele gevallen zoals die nu zijn geregeld in het Besluit gebruik sofi-nummer Wbp.
Artikel 11 is bij nota van wijziging gewijzigd. De wijziging wordt toegelicht in paragraaf 6.2.
Voor het beantwoorden van deze vragen kan een gebruiker een beroep doen op het nummerregister, de reisdocumentenadministratie, het kaartregister vreemdelingen en de rijbewijsregistratie. Overheidsorganen kunnen ook een beroep doen op de basisadministratie persoonsgegevens. Gebruikers die geen overheidsorgaan zijn, kunnen dit slechts voor zover daar een wettelijke grondslag voor is (artikel 15, derde lid).
Artikel 13 van de Wbp schrijft voor dat daarbij gelet moet worden op de risico’s van de verwerking en rekening gehouden moet worden met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging. De maatregelen strekken tot het beveiligen tegen verlies of enige vorm van onrechtmatige verwerking. Zij zijn er mede op gericht om onnodige verzameling en verdere verwerking van persoonsgegevens te voorkomen.
Zie bijvoorbeeld «Achtergrondstudies en verkenningen 11: Privacy Enhancing Technologies: the path to anonimity», College bescherming persoonsgegevens, september 1998, en «Privacy Enhancing Technologies, Witboek voor beslissers», Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, December 2004.
Zie bijvoorbeeld artikel 10 van het voorstel van Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, kamerstukken II 2005/06, 30 380, nr. 2.
Het misbruik houdt in dat artikel 8 respectievelijk artikel 24 van de Wbp niet wordt nageleefd. Op grond van artikel 51 van de Wbp ziet het Cbp toe op de verwerking van persoonsgegevens in overeenstemming met de wet.
Een voorbeeld van personen die tot deze groep behoren, zijn personen die niet hier te lande verblijven maar wel een binnenlandse bron van inkomsten (lijfrenten) hebben, waarbij deze persoon niet is geregistreerd bij enig andere overheidsinstantie. Deze groep is wel relevant voor de Belastingdienst maar niet voor andere overheidsorganen.
Wanneer de registratie niet-ingezetenen wordt gerealiseerd, verandert het sociaal-fiscaalnummer van deze niet-ingezetenen in het BSN. Ook hierbij kan het niet voorkomen dat een persoon zowel een BSN als een sociaal-fiscaalnummer heeft.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30312-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.