33 671 Goedkeuring van de op 20 april 2012 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Franse Republiek inzake de verwerking in Frankrijk van Nederlandse bestraalde splijtstofelementen (Trb. 2012, 93)

Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 27 september 2013

Algemeen

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag over het voorstel tot goedkeuring van de op 20 april 2012 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Franse Republiek inzake de verwerking in Frankrijk van Nederlandse bestraalde splijtstofelementen (Trb. 2012, 93). Hieronder treft u mijn reactie, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan.

Overeenkomst 2009

De leden van de SP-fractie merkten op dat uit de memorie van toelichting blijkt dat de beperkte opslagcapaciteit in Nederland aanleiding is voor het opstellen van een nieuw contract voor verwerking van splijtstof in Frankrijk. Deze leden vroegen hoe snel Nederland wel kan voldoen aan de capaciteit voor opslag van de in Nederland vrijkomende splijtstoffen. In de feitennotitie, die als bijlage bij de brief van 17 januari 2011 van mijn ambtsvoorganger aan de Voorzitter van de Tweede Kamer is gevoegd, is aangegeven dat zelfs bij een voortvarende aanpak het bouwen van opslagcapaciteit voor de directe opslag van gebruikte splijtstoffen een onzeker traject is dat al gauw tien jaar in beslag kan nemen (Kamerstuk 25 422, nr. 87, blz. 5–6). Overigens is de keuze om gebruikte splijtstoffen te laten verwerken of direct op te laten slaan aan de vergunninghouder van de kerncentrale. N.V. Elektriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Nederland EPZ (verder: EPZ) heeft er voor gekozen om de gebruikte splijtstoffen te laten verwerken en heeft hiervoor een contract gesloten met de in Frankrijk gevestigde opwerkingsfabriek AREVA.

De leden van de SP-fractie vroegen tevens welke afspraken met Frankrijk zijn gemaakt over het stoppen van de levering van splijtstoffen op het moment dat die opslag gereed is. De Nederlandse Staat heeft hierover geen afspraken gemaakt, omdat EPZ heeft gekozen voor het verwerken van de gebruikte splijtstoffen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen hoe wordt omgegaan met afval dat onder de Overeenkomst van 2009 moet worden teruggezonden, aangezien het oude verdrag van kracht blijft tot 2034. De Overeenkomst van 2009 is van toepassing op de gebruikte splijtstoffen die tot en met 2015 uit de kern van de kerncentrale Borssele afkomstig zijn en daarna zullen worden opgewerkt. Op grond van de Overeenkomst van 2009 moet het afval voor 2034 naar Nederland worden teruggezonden. De Overeenkomst van 2012 is van toepassing op de gebruikte splijtstoffen die vanaf 2016 uit de kern van de kerncentrale Borssele afkomstig zijn en daarna worden opgewerkt. De Overeenkomst van 2012 heeft geen betekenis voor het resterende afval dat onder de Overeenkomst van 2009 valt.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen hoe uitvoering wordt gegeven aan de Overeenkomst van 2009 aangezien de Overeenkomst van 2012 meer vergaande bepalingen bevat. In dit verband vragen deze leden of de Overeenkomst van 2009 ook de bepaling bevat dat al het afval moet worden teruggestuurd. Ook de Overeenkomst van 2009 bevat de bepaling dat het resterende afval moet worden teruggezonden en dat Nederland verplicht is het in ontvangst te nemen (artikel 4 van de op 9 februari 2009 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek houdende wijziging van de Overeenkomst van 29 mei 1979 inzake de verwerking in Frankrijk van bestraalde splijtstofelementen (Trb. 2009, 41)). De Overeenkomst van 2012 kent op dit punt geen verdergaande verplichtingen dan de Overeenkomst van 2009.

Inhoud van de Overeenkomst van 2012

De leden van de SP-fractie stelden dat er altijd vragen zijn geweest over de hoeveelheid splijtstoffen die naar Frankrijk worden getransporteerd. Zij vroegen waar die exact blijven, hoe zij al die tijd traceerbaar zijn voor Nederlandse overheid en hoe die traceerbaarheid in de komende jaren wordt gewaarborgd. Het uranium dat afkomstig is van de verwerking van de gebruikte splijtstoffen wordt ter beschikking gesteld aan EPZ. Het is aan EPZ om het te hergebruiken als reactorbrandstof in de kerncentrale Borssele of het terug te nemen voor civiel gebruik voor elke andere reactor. Het plutonium dat afkomstig is van de verwerking van de gebruikte splijtstoffen wordt door AREVA gebruikt voor het leveren van MOX-brandstof aan haar cliënten.

Op grond van verordening Euratom nr. 302/2005 van de Commissie van 8 februari 2005 betreffende de toepassing van de veiligheidscontrole van Euratom (PbEG L 54) voeren alle betrokken installaties (waaronder kerncentrales en opwerkingsfabrieken) een splijtstofboekhouding. Deze boekhouding en de fysieke aanwezigheid van de splijtstoffen staat onder toezicht van Euratom-inspecteurs. Ook vanuit het IAEA worden splijtstofcontroles uitgevoerd. De traceerbaarheid van de splijtstoffen is dus gewaarborgd.

De leden van de SP-fractie vroegen om welke hoeveelheden splijtstoffen het bij de Overeenkomst van 2012 gaat. De Overeenkomst van 2012 ziet op de gebruikte splijtstoffen die na 31 december 2015 uit de kern van kerncentrale Borssele worden verwijderd en in Frankrijk worden aangeboden voor verwerking. De precieze hoeveelheid gebruikte splijtstoffen die voor verwerking zal worden aangeboden, hangt af van de bedrijfsvoering van de kerncentrale Borssele en de datum van de beëindiging van de exploitatie van de kerncentrale Borssele. De exploitatie van de kerncentrale Borssele moet op grond van het Convenant kerncentrale Borssele en artikel 15a, eerste lid, van de Kernenergiewet uiterlijk op 31 december 2033 worden beëindigd. De afgelopen jaren werd gemiddeld ongeveer 9 ton gebruikte splijtstoffen (circa 28 splijtstofelementen) per jaar uit de kern verwijderd.

Deze leden vroegen ook hoeveel transportbewegingen daarmee zijn gemoeid. Het aantal transportbewegingen hangt af van het aantal gebruikte splijtstofelementen dat per transport kan worden vervoerd. Op dit moment zijn voor het vervoeren van gebruikte splijtstofelementen naar Frankrijk per twee jaar ongeveer drie transporten nodig.

De leden van de SP-fractie vernamen ook graag welke processen komen kijken bij de verwerking en welke afvalstoffen daarbij vrij komen. De verwerking van de gebruikte splijtstoffen bestaat uit een aantal mechanische en chemische processen waarbij het in de gebruikte splijtstoffen aanwezige uranium (95%) en plutonium (1%) wordt gescheiden van het resterende radioactieve afval. Het uranium en plutonium zijn herbruikbaar voor het maken van nieuwe reactorbrandstof. De niet bruikbare restanten (4%) worden als hoogradioactief afval in een glasmatrix verwerkt («verglaasd») en in roestvrijstalen canisters verpakt. Daarnaast resteert nog een kleine hoeveelheid metallisch afval (splijtstofhulzen, koppen en voeten). Dit wordt samengeperst en eveneens in roestvrijstalen canisters verpakt. Zowel de canisters met hoogradioactief verglaasd afval als met het gecompacteerd, metallisch afval worden teruggezonden naar Nederland en opgeslagen in het Hoogradioactief Afval Behandelings- en Opslag Gebouw (verder: HABOG) bij de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (verder: COVRA).

Tot slot hoorden deze leden graag hoe de traceerbaarheid van die afvalstoffen is geregeld, welke impact die afvalstoffen op het milieu en de volksgezondheid hebben en wat er gebeurt na verwerking met alle afvalstoffen die vrijkomen. Zij vroegen of die terug naar Nederland worden gehaald. De containers met het resterende afval worden teruggezonden naar Nederland en in het HABOG bij COVRA opgeslagen. Uit het KAM-jaarverslag (kwaliteits-, arbo en milieubeleid) van COVRA van 2012 blijkt dat het resterende afval in het HABOG verwaarloosbare gevolgen heeft voor het milieu en de volksgezondheid van omwonenden.1 De stralingsbelasting van de medewerkers van COVRA blijft ruim onder de daarvoor geldende wettelijke limieten.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 2 en 3

De leden van de SP-fractie vroegen wat de reden is dat er tot 2049 splijtstoffen kunnen worden aangeboden aan de opwerkingsfabriek en waar die te zijner tijd vandaan komen. De reden voor de datum van 2049 in de Overeenkomst van 2012 is om ervoor te zorgen dat er ruim voldoende tijd is om alle splijtstoffen, die op het moment van het beëindigen van de exploitatie in de kerncentrale Borssele aanwezig zijn, onder de werking van de nu ter goedkeuring voorliggende Overeenkomst van 2012 voor verwerking in Frankrijk te kunnen aanbieden. Ook wanneer de omstandigheden erg tegen zitten. Voor de gehele looptijd van de Overeenkomst van 2012 geldt dat deze overeenkomst alleen van toepassing is op gebruikte splijtstoffen die vanaf 1 januari 2016 uit de kern van de kerncentrale Borssele komen.

De leden van de SP-fractie vroegen wat er met die opgewerkte splijtstoffen te zijner tijd gaat gebeuren. Splijtstoffen die na de sluiting van de kerncentrale in Borssele worden opgewerkt ondergaan hetzelfde bewerkingsproces als splijtstoffen die voor die tijd worden opgewerkt. Voor de details verwijs ik naar bovenstaande antwoord op de vraag over het verwerkingsproces.

Tot slot vroegen de leden van de SP-fractie hoe lang de kerncentrale van Borssele nog door draait. De exploitatie van de kerncentrale Borssele moet op grond van het Convenant kerncentrale Borssele en artikel 15a, eerste lid, van de Kernenergiewet uiterlijk op 31 december 2033 worden beëindigd.

Artikel 4 en 5

De leden van de SP-fractie hoorden graag wat de reden is dat het tot 2052 kan duren voordat alle splijtstoffen weer terug zijn op Nederlandse bodem. Omdat de Overeenkomst van 2012 het mogelijk maakt dat de laatste gebruikte splijtstoffen uiterlijk in 2049 naar Frankrijk worden overgebracht, moet de Overeenkomst van 2012 ook voorzien in een redelijke termijn voor terugzenden van het laatste resterende afval naar Nederland.

De leden van de SP-fractie vroegen wie verantwoordelijk is voor de schadelijke gevolgen zolang die splijtstoffen niet veilig op eigen bodem zijn opgeslagen. Verantwoordelijk voor de veiligheid is de vergunninghouder die de handelingen met de splijtstoffen verricht. Tijdens het vervoer is dat de vervoerder, tijdens het verwerken AREVA. De overheid van het land waarin de handelingen worden verricht is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving en handhaving van de relevante wet- en regelgeving. Tijdens het vervoer is dat, afhankelijk van waar de splijtstoffen zich op dat moment bevinden, Nederland, België of Frankrijk, tijdens het verwerken is dat Frankrijk.

Artikel 7

De leden van de fractie van de ChristenUnie lazen in artikel 7 van de Overeenkomst van 2012 dat het vervoer moet plaatsvinden volgens de regelgeving van de landen waar het door vervoerd wordt. Zij vroegen hoe de regering het verzet in België onder verschillende gemeenten tegen treinvervoer van kernafval door dichtbevolkte gebieden beziet. Het vervoer door België geschiedt overeenkomstig de Belgische regelgeving. Op grond van deze regelgeving is een door de Belgische overheid afgegeven vervoersvergunning vereist. Wanneer daartegen in België bezwaren bestaan dan moeten de daarvoor in België geëigende procedures worden gevolgd. Tot dusver heeft de Belgische rechter echter steeds de bezwaren van de doorvoer van gebruikte splijtstoffen van Nederland naar Frankrijk door België ongegrond verklaard.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of het in de toekomst nog mogelijk is om kernafval per trein door België te vervoeren. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen om aan te nemen dat het in de toekomst niet meer mogelijk zou zijn om nog kernafval per trein door België te vervoeren.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven