33 664 Wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 22 november 2013

1. Inleiding

De leden van de fracties van de PvdA, het CDA, de SP en D66 dank ik voor hun vragen en opmerkingen met betrekking tot het onderhavige wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie benadrukken in algemene zin dat zij hechten aan de herkenbaarheid van de regionale omroepen in de eigen regio.

De vragen van de leden van genoemde fracties beantwoord ik in de volgende hoofdstukken van deze memorie van antwoord waarbij ik zo veel mogelijk de volgorde van de vragen in het voorlopig verslag aanhoud.

2. Vooruitlopen en spoedeisendheid

De leden van de PvdA-fractie merken op dat één van de onderwerpen waarover de regering in het kader van het advies aan de Raad voor cultuur over de toekomst van de publieke omroep advies heeft gevraagd, de samenwerking tussen de landelijke en regionale publieke omroep is. Deze leden wijzen er op dat de regering met dit wetsvoorstel vooruit lijkt te lopen op het advies van de Raad voor cultuur.

De leden van de PvdA-fractie merken verder op dat de bezuiniging op de landelijke publieke omroep van 200 miljoen ingaat met ingang van 2014. Zij wijzen er op dat de nieuwe voorgenomen bezuinigingen eerst zijn voorzien met ingang van 2016. Deze leden vragen de regering uit te leggen waarom nu al moet worden besloten over het overbrengen van het budget uit het provinciefonds naar de rijksmediabegroting. Waarom wacht de regering niet het advies van de Raad voor cultuur af, zo vragen deze leden.

De uitwerking van de samenwerking tussen de landelijke en regionale publieke omroep en van de integratie van taken is een complex traject. Dat vraagt om een zorgvuldige aanpak en centrale regie. Daarom is met de provincies en de regionale omroepen afgesproken dat de bekostiging vanaf 2014 door het Rijk plaatsvindt. De regering heeft hiervoor al enkele stappen gezet. Over het bedrag van de overheveling van het provinciefonds naar het Rijk en de mediabegroting per 1 januari 2014 is inmiddels een akkoord gesloten met provincies. Hierover heb ik de Tweede Kamer op 30 augustus 2013 ingelicht.1 De overheveling is verwerkt in de rijksbegroting 2014. Het is van belang dat de wijziging van de Mediawet 2008 (verder: Mediawet) op dit punt gelijktijdig ingaat om te voorkomen dat er een verschil ontstaat tussen de rijksmediabijdrage volgens de Mediawet en de begrotingswet.

Naast de overheveling van het budget zijn ook in de uitvoering al de nodige stappen gezet. Het Commissariaat voor de Media (verder: Commissariaat) heeft inmiddels taken van de provincies overgenomen. Zo heeft het Commissariaat de begrotingen van de regionale omroepen ontvangen en is bezig met de beoordeling ervan. Het toekennen van het budget voor 2014 zal op korte termijn moeten plaatsvinden om de continuïteit van de regionale omroepen te waarborgen. De regering meent dat helderheid over de verantwoordelijkheid en het budget van de regionale omroepen in een vroeg stadium aan dit vervolgproces bijdraagt.

De 13 regionale omroepen zullen zich nu al moeten voorbereiden op een efficiencytaakstelling van € 17 miljoen per 2017. De centralisatie van het budget per 1 januari 2014 maakt het mogelijk om al vóór 2017 de regie te voeren en invulling te geven aan de efficiencytaakstelling. Eén bestuurslaag fungeert als aanspreekpunt voor de regionale omroepen, wat besluitvorming bespoedigt. De bezuiniging en de centrale aansturing door het Rijk zijn belangrijke voorwaarden om vervolgens verdere stappen te kunnen nemen, ook mede naar aanleiding van het advies van de Raad voor cultuur over het gehele publieke mediabestel. Ik heb de Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (samenwerkingsverband van de 13 regionale omroepen, verder: Stichting ROOS) en de Stichting Nederlandse Publieke Omroep (verder: NPO) gevraagd begin 2014 een gezamenlijk plan voor de toekomst in te dienen. Op basis van de genoemde verkenning kan beoordeeld worden of wetswijziging nodig is die een inhoudelijke aanvulling op dit wetsvoorstel geeft. De maatregelen uit het onderhavige wetsvoorstel zijn in elk toekomstscenario noodzakelijk en kunnen daarom vooruitlopen op het advies van de Raad voor cultuur.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hoe zij oordeelt over het standpunt van de NPO: opheffen van de regionale omroepen en onderbrengen van de taken bij de NOS en de NTR. Deze leden vragen de regering verder hoe zich dit verhoudt tot het belang van een onafhankelijke regionale nieuws- en informatievoorziening.

Het standpunt van de NPO ten aanzien van de integratie tussen de landelijke en regionale omroep is één van de mogelijke modellen; in dit geval het model met een verregaande vorm van integratie. Dit standpunt komt voort uit mijn vraag aan de Stichting ROOS en de NPO om te komen met hun visie op de integratie. De publieke omroep heeft met dit standpunt duidelijk gemaakt hoe hij op dat moment de integratie met de regionale omroepen zag. Ook stel ik vast dat de Stichting ROOS een ander standpunt inneemt zoals blijkt uit het rapport «Toekomstvenster op de publieke regionale omroep».2 Ik ben met beide partijen verder in gesprek over (de verschillen in) hun standpunten. Begin 2014 komen partijen met een voorstel.

De leden van de SP-fractie merken op dat de extra bezuiniging van € 50 miljoen zeer zeker aan de kwaliteit van de programma’s zal komen. Deze leden vragen waarom de regering heeft gekozen voor nog meer bezuinigingen, terwijl de toekomstverkenning pas in maart 2014 komt.

Over de financiële situatie van de publieke omroep wil de regering zo vroeg mogelijk helderheid geven. De extra bezuiniging van € 50 miljoen op de mediabegroting per 2017 stelt de publieke omroep voor de uitdaging om ook met een verder dalend budget een onderscheidende, gevarieerde en kwalitatief hoogstaande publieke programmering neer te zetten. Dat vereist scherpere keuzes in de programmering. In het kader van de toekomstverkenning kan worden bekeken op welke wijze de publieke omroep zijn maatschappelijke functie het beste kan vervullen in het medialandschap van de toekomst, gegeven de nieuwe financiële situatie.

De toekomstverkenning is verder nodig, omdat de publieke omroep niet alleen te maken krijgt met bezuinigingen door minder rijksmiddelen, maar ook met een aantal autonome trends, zoals een veranderend medialandschap, een terugloop in inkomsten via andere bronnen en een mogelijke terugloop van de reclame-inkomsten. Ook daaraan zitten budgettaire gevolgen vast.

De leden van de D66-fractie merken op te begrijpen dat de regering de financiële middelen voor de regionale omroepen opnieuw wil centraliseren, omdat dit een opmaat is naar een verdergaande samenwerking tussen de regionale omroepen onderling, samenwerking van de regionale en landelijke publieke omroep en de integratie van taken van de regionale en landelijke publieke omroep. Deze leden vragen of de regering een nader toekomstperspectief kan bieden op de samenwerking tussen landelijke en regionale omroepen.

De regering kiest voor meer samenwerking tussen de landelijke en regionale omroepen vanwege de potentiële voordelen die dit heeft. De landelijke en regionale omroepen kunnen elkaar versterken op zowel journalistiek als cultureel vlak en in vindbaarheid en bereik. De samenwerking past verder in een compactere publieke omroep die in staat is kwalitatief hoogwaardig media-aanbod te verzorgen, op landelijk en regionaal niveau. Zoals ik in reactie op vragen van de Tweede Kamer over het wetsvoorstel heb geantwoord, biedt de samenwerking en integratie kansen. Deze kansen liggen op het gebied van inhoudelijke kwaliteitsverbetering en betere dienstverlening voor het publiek en een gevarieerder aanbod. Ook kan de regionale omroep gebruikmaken van de hoogstaande technologische voorzieningen bij de landelijke publieke omroep. De landelijke publieke omroep kan op zijn beurt bijvoorbeeld gebruikmaken van het wijdverspreide netwerk van journalisten van de regionale omroepen. Op welke wijze de samenwerking tussen de landelijke en regionale omroepen vorm krijgt, bespreek ik met de NPO en de Stichting ROOS. Zij zien juist op de genoemde terreinen veel kansen. De vraag is vooral hoe dat het beste georganiseerd kan worden in een veranderend medialandschap.

3. Overheveling van het budget voor de regionale omroepen

3.1. Overwegingen

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de inhoudelijke overwegingen die aan dit voorstel ten grondslag liggen en welke andere mogelijkheden dan recentralisatie de regering heeft overwogen. Waarom wordt niet volstaan met een korting van € 17 miljoen op het provinciefonds, zo vragen deze leden. Verder vragen deze leden hoe de regering de door regionale omroepen zelf aangedragen mogelijkheden (intensievere samenwerking tussen regionale omroepen onderling, intensievere samenwerking met lokale omroepen en andere regionale media) beoordeelt. Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie waarom de regering het gewenst acht inhoudelijke samenwerking/integratie van de regionale en landelijke publieke omroep tot stand te brengen en welke andere mogelijkheden dan in het nu voorliggend wetsvoorstel geregeld de regering in dit verband ziet.

Voor het antwoord op de vraag naar de inhoudelijke overwegingen die aan het wetsvoorstel ten grondslag liggen verwijs ik naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de D66-fractie.

Het overhevelen van de financiële middelen voor de regionale omroepen naar het Rijk is een opmaat naar een verdergaande samenwerking en integratie. Een korting van € 17 miljoen op het provinciefonds past niet in dit toekomstperspectief. Dat de regionale omroepen zelf andere mogelijkheden voor samenwerking met andere instellingen aandragen, is positief. Ik ga deze mogelijkheden bekijken.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de financiering van de regionale omroepen de laatste jaren regelmatig aan verandering onderhevig is geweest met per situatie een argumentatie die dit onderbouwt. Deze leden willen van de regering vernemen wat voor haar de waarde van de regionale omroep is en of en, zo ja, hoe zij die denkt te verankeren.

Regionaal audiovisueel aanbod is waardevol voor de regionale identiteit en de binding met de regio. Tevens spelen de regionale media een belangrijke rol bij de democratische controle van de regionale en lokale politiek, de zogenaamde waakhondfunctie. Dit heeft mijn ambtsvoorganger eerder ook in haar brief «Toekomst mediabeleid» aan de Tweede Kamer zo opgemerkt.3 In mijn brief van 19 november 2013 aan de Tweede Kamer over pers en journalistiek heb ook ik, net als mijn ambtsvoorganger, het belang van de journalistiek als controlerende functie op de macht onderkend.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering te motiveren waarom voor een provinciale of regionale omroep de dichtstbijzijnde bestuurslaag, zijnde de provincie, niet meer als de juiste bestuurslaag in dezen wordt gezien.

De financiering van regionale omroepen door de provincie maakt meer samenwerking onderling en samenwerking met de landelijke publieke omroep moeilijker. Voor samenwerking van regionale omroepen over de provinciegrenzen heen of langs sociaal-culturele grenzen is een andere verhouding tot de provincie nodig. Het onderbrengen van de financiering bij de rijksoverheid is een veel betere basis voor verdere vernieuwing van het publieke mediabestel. Eén bestuurslaag wordt verantwoordelijk voor zowel de regionale als de landelijke omroep. Dat betekent niet dat de provincies geen enkele relatie meer met de omroep in hun regio kunnen hebben. Maar door de verantwoordelijkheid in één hand te leggen is sturen op samenwerking en integratie aanzienlijk beter mogelijk.

3.2. Herziening van het financieringsstelsel

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de regionale omroepfunctie een sleutelrol in de regionale informatie-, nieuws- en cultuurvoorziening vervult. Een groot aantal afzonderlijke provincies en het IPO hebben aangegeven dat men zeer bezorgd is over de gevolgen van het wetsvoorstel waar het gaat om de regionale omroepfunctie. Deze leden vragen of de regering deze zorg van het IPO en de provincies herkent, zo nee, waarom niet en zo ja, hoe gaat de regering ervoor zorgen dat na een eventuele recentralisatie (en wellicht integratie met de landelijke publieke omroep) de onafhankelijke regionale omroepfunctie blijft bestaan met voldoende budget om hoogwaardige regionale nieuws-, informatie- en cultuurprogramma’s te kunnen blijven aanbieden. De leden van de PvdA-fractie vragen verder hoe de regering de toekomst van de regionale omroep na recentralisatie ziet.

Ik ben op de hoogte van de zorgen om het behoud van de regionale omroepfunctie. De regionale informatie-, nieuws- en cultuurvoorziening komt door het onderhavige wetsvoorstel echter niet in gevaar. Dit wetsvoorstel regelt als eerste stap de overheveling van het budget van het provinciefonds naar de mediabegroting. De samenwerking en integratie van taken met de landelijke publieke omroep zijn daar op dit moment geen onderdeel van. Bij de uitwerking van de integratie van het regionale en landelijke publieke mediabestel zal ik uiteraard aandacht besteden aan de regionale omroepfunctie. Dit vergt meer tijd en voorbereiding en dat doe ik daarom in de tweede fase.

Het is de leden van de PvdA-fractie bekend dat er verschillende opvattingen bestaan over de hoogte van het uit het provinciefonds naar de rijksmediabegroting over te hevelen bedrag. Zij wijzen er op dat enkele provincies in de afgelopen jaren bezuinigingen hebben doorgevoerd op de door het Rijk beschikbaar gestelde middelen. Deze leden vragen of de regering kan uitleggen hoe het door haar aangehouden bedrag (€ 143,5 miljoen) is opgebouwd en in hoeverre provinciale kortingen hier wel of niet onderdeel van zijn. Deze leden vragen verder of als de uitkomst van hierover aangespannen procedures omroeporganisaties in het gelijk stelt, de regering dan een hoger bedrag uit het provinciefonds overhevelt.

Ik heb het Commissariaat gevraagd inzicht te geven in de hoogte van de structurele subsidie van de provincies aan de regionale omroepen. Uit het rapport van het Commissariaat blijkt dat de volgende provincies kortingen hebben toegepast: Groningen, Overijssel (op basis van afspraak), Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland en Noord-Brabant (op basis van afspraak na een rechterlijke procedure). In de volgende provincies lopen bezwaar- of beroepsprocedures: Groningen, Noord-Holland en Zuid-Holland. In aanvulling op het overzicht wil ik wijzen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 februari 2013 inzake het hoger beroep van RTV Noord-Holland tegen het voorgenomen besluit van de provincie Noord-Holland van 28 juni 2011 om het budget voor 2012 met 10% te verlagen en de index niet toe te passen. In die uitspraak oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak dat de wettelijke bekostigingsplicht en het bestuurlijk akkoord tussen de Stichting ROOS en het Interprovinciaal Overleg (verder: IPO) niet in de weg staan aan kortingen op het budget van regionale omroepen, mits de regionale omroep kan blijven voldoen aan het in 2004 bestaande niveau van activiteiten met betrekking tot de verzorging van media-aanbod. RTV Noord-Holland heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de provincie Noord-Holland van 3 oktober 2012 om het budget voor 2012 vast te stellen op € 13.813.861. Dit is een verlaging van 9,34% ten opzichte van de bekostiging voor 2011. De desbetreffende rechtbank is van oordeel dat onvoldoende gemotiveerd is dat voldaan wordt aan de voorwaarde dat met de bekostiging een kwalitatief hoogwaardig media-aanbod mogelijk is. De provincie Noord-Holland gaat in hoger beroep.

Verder merk ik nog op dat RTV Noord inmiddels beroep heeft aangetekend tegen de beslissing op bezwaar van de provincie Groningen en dat in Zuid-Holland de Rechtbank Den Haag op 16 april 2013 uitspraak heeft gedaan in beroepszaken van RTV West en RTV Rijnmond tegen de kortingen.4

De uitkomsten van de juridische procedures van de regionale omroepen tegen de provincies zijn nog ongewis. Mochten de regionale omroepen in het gelijk worden gesteld, dan heeft dat gevolgen voor de financiering van de regionale omroepen voor 2012 en 2013 waarvoor de provincies verantwoordelijk zijn. Ik wil de leden van de PvdA-fractie er op wijzen dat de regering niet zelfstandig een hoger bedrag dan de afgesproken 143,5 miljoen euro kan overhevelen voor 2014. Daarover is nieuw overleg met de provincies noodzakelijk.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe zij per 1 januari 2014 haar zorgplicht gaat invullen, op basis van welke verdeelsleutel de beschikbare middelen worden verdeeld over de regionale omroeporganisaties en hoe daarbij rekening wordt gehouden met de (uit eerder onderzoek gebleken) moeilijke positie van de kleine omroepen.

De regering vervult haar zorgplicht op basis van de Mediawet. De mediabegroting en daarbij behorende budgetten voor de regionale omroepen worden jaarlijks door de Tweede Kamer vastgesteld. De verdeling van het budget voor regionale omroepen zal aansluiten bij de situatie in 2013 en zal worden vastgelegd in het Mediabesluit 2008. Dit heb ik in een brief aan de Tweede Kamer en ook aan de regionale omroepen bevestigd. Ik heb daarbij op dit moment geen herverdeeleffecten beoogd. De kleinere omroepen gaan er dus niet op vooruit maar ook niet op achteruit. Uiteraard zal ik aan de huidige situatie bij de kleinere omroepen bij de verdere uitwerking van de integratie van het regionale en landelijke publieke mediabestel aandacht besteden.

De leden van de CDA-fractie willen van de regering vernemen of overwogen is de bezuinigingstaakstelling en beoogde samenwerking in dit wetsvoorstel ook in de huidige context van provinciale financiering en verantwoordelijkheid te behalen. Deze leden vragen of hierover gesprekken zijn gevoerd met de provincies en zien bij zowel een positieve als negatieve beantwoording van deze vraag een onderbouwing tegemoet.

Met het oog op verdere samenwerking en integratie van taken met de landelijke publieke omroep wordt de financiële verantwoordelijkheid voor de regionale omroepen ondergebracht bij het Rijk. Daarmee is er een veel betere basis voor verdere vernieuwing van het publieke mediabestel. De regering heeft daarom niet overwogen om de uitvoering van deze beleidskeuze neer te leggen bij de provincies.

De leden van de SP-fractie signaleren een inconsistent beleid van overheveling van het budget voor de regionale omroepen van het Rijk naar de provincie en nu weer omgekeerd dat bovendien gedane investeringen teniet doet. Deze leden verwijzen hierbij naar regionale omroepen die juist allerlei mediapilots zijn gestart. Verder merken deze leden op dat de regionale omroepen zich dienen aan te sluiten bij de landelijke omroepen. Opnieuw is er een beleidswijziging nog voordat de toekomstverkenning verschenen is, zo stellen zij. De leden van de leden van de SP-fractie vragen waarom juist nu voor deze overheveling is gekozen.

De reeds gestarte mediapilots kunnen gewoon hun doorgang vinden. Ik blijf deze initiatieven, zoals de pilot met het regionaal mediacentrum in Noord-Brabant, toejuichen. Ik hoor dan ook graag terug wat de bevindingen over deze pilots zijn, zodat ik deze in het vervolgtraject kan meenemen. In dat vervolgtraject wordt ook bezien hoe de regionale omroepen en de landelijke publieke omroep beter kunnen samenwerken. Het onderhavige wetsvoorstel regelt alleen de overheveling van het budget van het provinciefonds naar het mediabudget en werkt nog niet de samenwerking en integratie van de regionale omroepen bij de landelijke publieke omroep uit. De overheveling van het budget maakt het wel mogelijk om vanuit één bestuurslaag de vernieuwing van het mediabestel verder vorm te geven.

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering bij de overheveling uitgaat van het budget uit 2011. Deze leden vragen waarom gekozen is voor een ijkbedrag dat jaren geleden is vastgesteld. De leden van de SP-fractie vragen verder of met de bijdrage die de provincies aan de regionale omroepen leveren, rekening wordt gehouden.

Zullen de provincies in de toekomst nog bijdragen mogen leveren, zo vragen deze leden.

Voor de overheveling van het budget van het provinciefonds naar de mediabegroting is bij het opstellen van het regeerakkoord uitgegaan van het ijkbedrag uit 2011. Zoals ik in reactie op vragen van de Tweede Kamer over het wetsvoorstel heb geantwoord, komt het bedrag van € 142 miljoen uit een rapport van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uit maart 2011 over een nieuw verdeelmodel uitgavenclusters provinciefonds. Er is daarbij toen niet overwogen om van de daadwerkelijke besteding uit te gaan (dus inclusief indexering), omdat de provincies zelf bepalen waaraan het jaarlijkse accres van het provinciefonds wordt uitgegeven. Een deel van de besteding aan de regionale omroepen kan ook uit de autonome middelen van de provincies komen. Het onderhavige wetsvoorstel is op basis van het regeerakkoord opgesteld. Bovendien is daarbij overwogen dat de regering niet gebonden is aan afspraken tussen de Stichting ROOS en het IPO over een indexeringssystematiek. Het over te hevelen bedrag was nog niet definitief vastgesteld omdat ik, op verzoek van de Tweede Kamer, nog zou bezien wat het meest reële bedrag is. Daarover heb ik met de provincies overleg gevoerd op basis van de bedragen die zijn genoemd in de rapportage van het Commissariaat.5

Het definitieve bedrag (dat in 2013 wordt uitgegeven) komt uit op € 143,5 miljoen en is in het wetsvoorstel opgenomen via de nota van wijziging bij het wetsvoorstel.

Provincies kunnen ook na de overheveling van het provinciefonds naar de mediabegroting een eigen bijdrage leveren aan de regionale omroepen. Voor zover provincies uit eigen middelen subsidies toekennen, zullen regionale omroepen de besteding van die middelen volgens de provinciale regels moeten verantwoorden richting de desbetreffende provincie.

De leden van de D66-fractie merken op dat door de overheveling van de regionale budgetten naar de landelijke omroepen de regionale omroepen intensiever zullen moeten samenwerken met de landelijke omroepen en mogelijk zullen moeten kiezen voor fusies. Deze leden vragen zich af welke gevolgen deze bewegingen kunnen hebben voor de budgetten van de regionale omroepen in relatie tot het landelijke mediabudget. De leden van de D66-fractie wijzen er op dat pas vanaf 2016 duidelijk wordt hoe de organisatie en het financieringsstelsel betreffende landelijke en regionale omroepen samen eruit zullen zien. Deze leden vragen naar de contouren van de effecten van de beoogde integratie van budgetten en naar de financiële gevolgen voor zowel de regionale als landelijke omroep.

Er zal in de toekomst sprake zijn van een andere, efficiëntere, wijze van organiseren van de landelijke en regionale publieke omroepfunctie. Integratie van de landelijke en regionale publieke omroep betekent onder meer dat de wederzijdse samenwerking tussen beide omroeplagen verder wordt versterkt. De integratie legt geen extra druk op het budget van de landelijke publieke omroep. Een integratie van budgetten van de landelijke en regionale publieke omroep wordt met dit wetsvoorstel niet beoogd.

3.3. Rol van de provincies

De leden van de PvdA-fractie merken op dat provincies sinds 2006 de wettelijke zorgplicht voor de regionale omroep hebben, terwijl het Rijk de stelselverantwoordelijkheid voor het mediabeleid in algemene zin draagt. Deze leden vragen hoe de regering de wijze waarop provincies invulling geven aan deze verantwoordelijkheid, beoordeelt en of die beoordeling de regering aanleiding tot het voorstel voor recentralisatie geeft. De leden van de PvdA-fractie vragen verder of de zorgplicht voor een kwalitatief hoogwaardig regionaal nieuws- en informatie-aanbod bij het Rijk in betere handen is dan bij de provincies.

De Mediawet bepaalt dat de bekostiging van de regionale omroep door de provincies zodanig dient te zijn dat een kwalitatief hoogwaardig media-aanbod mogelijk is. De provincies gaan daar in het algemeen zorgvuldig mee om. In een aantal gevallen is de regionale omroep het niet eens met het besluit van de provincies om te korten op het budget. Het is dan aan de rechter om daar een oordeel over te geven.

De wijze waarop de provincies invulling geven aan de zorgplicht, is niet de aanleiding voor het voorstel tot overheveling van het budget naar het Rijk. Ook in de Mediawet is geregeld dat er een bekostiging is die een kwalitatief hoogwaardig media-aanbod mogelijk maakt. Dat betekent overigens niet dat het Rijk geen bezuinigingen mag doorvoeren. Dat zal zorgvuldig gedaan worden door te zoeken naar besparingsmogelijkheden die een kwalitatief hoogwaardig media-aanbod niet aantasten.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat volgens het Bestuursakkoord 2011–2015 cultuur (waaronder regionale omroep) behoort tot de kerntaken van de provincie waar dit lokale belangen overstijgt. Is de regering van mening dat dit anno 2013 niet meer het geval is en welke overwegingen gelden daarbij, zo vragen deze leden.

Ik ben het eens met de leden van de PvdA-fractie dat de provincies een belangrijke rol spelen als het om cultuur gaat. Een verschuiving van taken naar het Rijk is echter te rechtvaardigen als dat uit een oogpunt van effectiviteit of doelmatigheid wenselijk is. De regering is van mening dat door de toekomstige samenwerking tussen de landelijke publieke omroep en de regionale omroepen een inhoudelijke kwaliteitsverbetering mogelijk is. Ook een betere dienstverlening voor het publiek en een gevarieerder aanbod zijn mogelijk. Bovendien kan de regionale omroep gebruikmaken van de hoogstaande technologische voorzieningen bij de landelijke publieke omroep. De landelijke publieke omroep kan op zijn beurt gebruikmaken van het wijdverspreide netwerk van journalisten van de regionale omroepen.

4. Positie Fryslân

De leden van de PvdA-fractie vragen speciaal aandacht voor Omrop Fryslân en noemen in dit verband het adviesrapport van de Tijdelijke commissie borging Friese taal in de media (commissie-Hoekstra). Deze commissie, zo merken deze leden op, stelt dat behoud van een eigen distributiekanaal in de provincie Fryslân zeer wenselijk is, op welk kanaal het aanbod optimaal kan worden afgestemd op het dagelijks mediagebruik van Friestaligen. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of zij het advies van de commissie-Hoekstra onderschrijft en op welke wijze de regering de centrale elementen uit het adviesrapport borgt in (de uitwerking van) het voorliggende wetsvoorstel.6

In het onderhavige wetsvoorstel worden nog geen (inhoudelijke) maatregelen genomen om de centrale elementen uit het adviesrapport van de Commissie-Hoekstra te borgen. De aanbevelingen worden meegenomen in de volgende fase, bij de uitwerking van de samenwerking en integratie. Op welke wijze de organisatie en distributie van het Friestalige aanbod vorm krijgen, hangt mede af van de nadere uitwerking van de integratie en van de keuzes die gemaakt worden. Ik betrek daarbij ook de provincie Fryslân en Omrop Fryslân.

5. Mutaties in de rijksmediabijdrage

De leden van de SP-fractie merken op dat in het rapport over de financieringsmogelijkheden van de publieke omroep wordt gesteld dat de omroepen meer gebruik kunnen maken van hun reclameruimte. Deze leden vragen hoe reëel de regering dit advies acht nu de inkomsten uit reclame in toenemende mate afnemen. Zij vragen verder of de regering het met hen eens is dat programmaonderbrekende reclame op de publieke omroep vermeden dient te worden en of het nu niet juist de kracht van de publieke omroep is dat zij min of meer onafhankelijk van de reclame-inkomsten haar programmering kan maken. Tot slot vragen de leden van de SP-fractie hoe toekomstbestendig de publieke omroep straks zal zijn, wanneer blijkt dat na de bezuinigingen er onvoldoende financiering is.

In het rapport van het onderzoeksbureau Boston Consultancy Group (verder: BCG) staan mogelijkheden die de eigen inkomsten van de publieke omroep en de Ster kunnen verhogen. Meer samenwerking tussen de landelijke publieke omroep en de Ster kan bijvoorbeeld leiden tot een betere benutting van de wettelijk toegestane reclameruimte. Daarmee kan een eventuele terugloop in de Ster-inkomsten worden opgevangen. Samen met andere opties die het onafhankelijke karakter van de publieke omroep niet aantasten, zoals extra inkomsten uit distributie, is het mogelijk dat ondanks de bezuinigingen er voldoende middelen beschikbaar zijn om gevarieerde en kwalitatief hoogstaande publieke programmering te blijven maken. In het rapport worden ook opties gegeven die minder passend zijn bij de publieke omroep, zoals programmaonderbrekende reclame. Ik ben het met de leden van de SP-fractie eens dat deze vorm van reclame niet thuis hoort bij de publieke omroep. In het kader van de toekomstverkenning kan worden bekeken op welke wijze de publieke omroep voor een breed publiek programma’s kan blijven maken, gegeven de nieuwe financiële situatie.

De leden van de D66-fractie merken op ongelukkig te blijven met de invulling van de resterende bezuiniging van het kabinet-Rutte II. Zij signaleren dat dit een bezuiniging betekent van € 250 miljoen op een budget van € 900 miljoen voor de publieke omroep. De leden van de D66-fractie merken verder op dat de BCG adviezen heeft gegeven over mogelijke aanvullende inkomsten voor de publieke omroep om de bezuiniging van 50 miljoen te compenseren. Een van de genoemde opties betreft een verhoging van de tarieven voor het doorgeven van programma’s, die mogelijk leidt tot een doorbelasting naar de consument. Deze leden vragen hoe de regering tegen deze optie aankijkt.

De regering wil opmerken dat een deel van de opgelegde bezuinigingen van € 200 miljoen kan worden ingevuld door de publieke omroep efficiënter te organiseren door onder meer fusies van omroepverenigingen. De bezuiniging kan behaald worden met behoud van de kwaliteit van de huidige programmering. De additionele bezuiniging van € 50 miljoen kan deels ingevuld worden met meer eigen inkomsten. Tijdens het debat over het onderhavige wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 17 oktober 2013 is over de aanvullende inkomsten ook een motie van de leden Van Dam en Huizing aangenomen. Daarin wordt de regering onder meer verzocht verschillende varianten uit te werken voor het verhogen van de distributievergoeding die de publieke omroep ontvangt.7 Ik heb toegezegd dat te zullen doen. De komende tijd wil ik benutten om met betrokkenen te overleggen over de opties die worden genoemd in de BCG-eindrapportage, waaronder de optie om de tarieven voor het doorgeven van programma’s te verhogen. Ik heb de NPO en de Ster gevraagd om voor het einde van 2013 een plan van aanpak op te stellen voor verhoging van de eigen inkomsten, met inachtneming van de hiervoor genoemde motie. Verder is de Raad voor cultuur gevraagd een verkenning uit te voeren naar de toekomst van de publieke omroep. Dat advies is begin 2014 gereed. De uitkomsten hiervan worden meegenomen in de integrale beleidsreactie die in het voorjaar van 2014 aan de Tweede en Eerste Kamer wordt gezonden. Verder zal ik in de integrale beleidsreactie inhoudelijk reageren op onder meer de resultaten van het onderzoek naar meer verdienmogelijkheden voor de publieke omroep en worden ook eventuele vervolgmaatregelen beschreven. Ik wil daar nu niet op vooruitlopen door al een oordeel te geven over één van de opties die worden genoemd in de BCG-eindrapportage.

6. Overig

De leden van de CDA-fractie merken op dat het uitgangspunt van de bezuiniging op de regionale omroep van € 25 miljoen euro (– € 8 miljoen = € 17 miljoen) kan worden gehaald uit minder overheadkosten, efficiënter (samen)werken en integratie met de landelijke publieke omroep. Zij wijzen verder op de aankondiging dat in 2016 een andere situatie kan ontstaan. In dat verband zouden de leden van de CDA-fractie graag van de regering vernemen of zij met hen van mening is dat moet worden voorkomen dat door meer samenwerking de regionale identiteit en de taak van de regionale omroep verwateren en dat de redactionele onafhankelijkheid daarin, ook voor toekomst, belangrijk is.

Ik deel de mening van de leden van de CDA-fractie dat het behoud van de regionale identiteit en redactionele onafhankelijkheid belangrijk is. In een motie van het Tweede Kamerlid Heerma is de regering gevraagd te borgen dat regionale omroepen hun verankering moeten behouden in het eigen verzorgingsgebied en autonoom hun taak moeten kunnen uitvoeren.8 Ik zal uitvoering geven aan deze motie. Voor mij is daarbij niet de organisatievorm maar een goede regionale mediavoorziening het doel. Het belang van de regionale omroepen en hun verankering in de regio deel ik. In mijn eerder genoemde brief van 19 november 2013 heb ik aangegeven dat ik de journalistieke nieuwsvoorziening in de regio een belangrijk aandachtspunt vind. De Raad voor cultuur zal dit thema betrekken in zijn toekomstverkenning.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstukken II 2012–2013, 33 400 VIII, nr. 165.

X Noot
2

Rapport van de Stichting ROOS, Hilversum, april 2013.

X Noot
3

Kamerstukken II 2010–2011, 32 827, nr. 1.

X Noot
4

Uitspraak van 16 april 2013, zaaknummers: AWB 12/8230 en AWB 12/8232, gepubliceerd op 7 mei 2013.

X Noot
5

Kamerstukken II 2012–2013, 33 400 VIII, nr. 165 (brief van 30 augustus 2013 met bijlage).

X Noot
6

Deze elementen zijn:

– de bijzondere positie van de Friese taal moet ook vertaald worden naar een bijzonder beleid ten aanzien van Friestalig publiek media-aanbod;

– er dient een volwaardig programma-aanbod in de Friese taal te zijn, dat op dagelijkse basis beschikbaar is op diverse platforms; en

– er dient een regiodekkende zender te zijn voor de Friestalige programmering.

X Noot
7

Kamerstukken II 2013–2014, 33 664, nr. 27.

X Noot
8

Kamerstukken II 2012–2013, 33 664, nr. 13.

Naar boven