33 650 Subsidiebeleid Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)

Nr. 36 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 oktober 2013

Tijdens de plenaire behandeling van de conceptregeling praktijkleren van dinsdag 15 oktober jl. (Handelingen II 2013/14, nr. 13, behandeling VSO Conceptsubsidieregeling praktijkleren (Kamerstuk 33 650, nr. 26)) heb ik met uw Kamer gesproken over de conceptregeling met daarin aandacht voor onder andere tijdige communicatie en de positie van bepaalde doelgroepen.

Uw Kamer heeft een aantal moties ingediend.

In deze brief licht ik toe hoe ik uitvoering geef aan de aanvaarde moties.

Zoals met uw Kamer afgesproken, streef ik ernaar de subsidieregeling praktijkleren op 1 november 2013 te publiceren, zodat vanaf dan voor de gebruikers van de regeling de procedure voor subsidieverstrekking duidelijk is en we gerichter alle betrokken partijen kunnen informeren over de voorwaarden van de regeling.

Allereerst de aanvaarde motie van het lid Van Meenen van de D66-fractie over het toepasbaar laten zijn van de regeling voor leerlingen in het vmbo die een leerwerktraject volgen.

Ik zie, net als uw Kamer, de noodzaak van goede praktijkbegeleiding voor deze groep vmbo-leerlingen, omdat leerwerktrajecten nog steeds in een behoefte voorzien. Tijdens het debat heb ik aangegeven dat ik andere wegen zie om aan deze groep tegemoet te komen. Tegelijkertijd wil ik elke twijfel bij de Kamer wegnemen.

Ik voer daarom de motie uit. De subsidieregeling wordt alsnog uitgebreid met deze groep leerlingen, zodat bedrijven een steun in de rug behouden om ook deze groep kwetsbare jongeren te begeleiden, zodat zij hun diploma kunnen behalen en goed voorbereid worden op de overstap naar een mbo-opleiding.

Het lid Straus van de VVD-fractie heeft een drietal moties ingediend over respectievelijk de groep promovendi, een voorschotregeling via O&O-fondsen en een vast subsidiebedrag per leerwerkplek tijdens het overgangsjaar.

Allereerst de motie waarin verzocht wordt de regeling niet toegankelijk te maken voor de promovendi.

De WVA was oorspronkelijk niet alleen bedoeld voor het beroepsonderwijs, maar ook voor bepaalde groepen promovendi. Dat betekent dat bedrijven vanaf het begin van de afdrachtvermindering onderwijs (AV onderwijs) al in aanmerking kwamen voor een vermindering van de loonpremies voor medewerkers in dienst bij bedrijven.

De subsidieregeling geeft een tegemoetkoming voor de begeleidings- en loonkosten die bedrijven maken voor promovendi. De motie stelt dat het geld niet moet gaan naar universiteiten, maar naar de bedrijven die het salaris van de promovendus betalen. Ik begrijp de zorgen van de indieners en ben bereid de conceptregeling hier nog verder op aan te scherpen. Ik had het al zo geformuleerd dat kennisinstellingen als universiteiten uitgesloten waren in de regeling. Ik zal de regeling zo aanpassen dat ook de TO2 instituten, waaronder TNO, die publiek geld ontvangen, nadrukkelijk worden uitgesloten.

Wel vind ik het van belang dat werknemers van (mkb-)bedrijven die gaan promoveren en van groot belang zijn voor de kenniseconomie, daar door hun werkgever in staat gesteld moeten kunnen blijven worden. Het kan zijn dat de werknemer bijvoorbeeld één dag per week op de universiteit bezig is met zijn promotieonderzoek, het kan ook zijn dat de werknemer een bepaalde tijd full time op de universiteit aanwezig is. Hoe het ook zij, deze werknemers/promovendi nemen de nieuwste kennis en inzichten van de wetenschap en zeer relevante wetenschappelijke netwerken mee naar de (mkb-) bedrijven waarin ze werken.

Het druist in tegen het beleid van het kabinet ten aanzien van onder meer de topsectoren om nu juist deze groep uit de regeling te halen.

Voor deze doelgroep is 3,5% van het totale budget gereserveerd (minder dan € 7 miljoen euro). Gezien het totaal beschikbare budget voor de nieuwe subsidieregeling komen het aantal leerwerkplekken voor het beroepsonderwijs niet in de knel, ook niet met de toevoeging van de vmbo-leerwerktrajecten.

Op grond van deze overwegingen wil ik de subsidieregeling vooralsnog mogelijk houden voor deze groep. Ik voer de motie dus niet in zijn geheel uit, maar verwacht dat ik hiermee aan de belangrijkste bezwaren die aan de motie ten grondslag liggen, tegemoet kom.

Ik zeg uw Kamer ook toe voor de zomer te rapporteren over de eerste ervaringen met de nieuwe subsidieregeling. Bij deze ervaringen betrek ik de positie van de promovendi. Ik zal dit ook bekijken in het licht van de uitkomsten van het IBO Wetenschappelijk Onderzoek. In dit onderzoek komt het onderwerp promovendi en de financiering ervan ook aan de orde. Er is dan alsnog een mogelijkheid de subsidieregeling aan te passen.

De tweede motie van het lid Straus van de VVD-fractie betreft de inspanning om ook in andere sectoren een voorschotregeling via O&O-fondsen mogelijk te maken.

Zoals uw Kamer weet, heb ik geen relatie met de O&O fondsen en heb ik derhalve geen mogelijkheden om verplichtingen aan O&O fondsen op te leggen

Maar ik vind de rol van O&O-fondsen wel belangrijk.

Ik zal O&O-fondsen benaderen en daarbij het belang onderstrepen de economie draaiende te houden en de instroom van jonge, goed opgeleide vakmensen te bevorderen. Dat kan door fors in te zetten op het praktijkdeel van een opleiding binnen een bedrijf, een rol die is weggelegd voor werkgevers.

In het verleden hebben O&O-fondsen veel gedaan in het praktijkleren, ik zal ze vragen daarmee door te gaan en waar mogelijk werkgevers hierin te ondersteunen. Ik zal in de brief de O&O-fondsen tevens een aantal goede voorbeelden aanreiken.

De zorgen die leven bij opleidingsbedrijven is een overweging voor deze motie van het lid Straus.

Bij de uitvoering van deze motie betrek ik daarom de positie van de opleidingsbedrijven. Een opleidingsbedrijf is in dit geval een rechtspersoon zonder winstoogmerk die is opgericht met als doel vakbekwaam personeel op te leiden voor bedrijven in de sector techniek. Het gaat er dan om dat die bedrijven niet potentieel voor zichzelf opleiden, maar voor andere bedrijven die via een collectief tot oprichting van een opleidingsbedrijf zijn overgegaan.

Voor de overgangsperiode van 1 januari 2014 – 31 juli 2014 hanteer ik voor de opleidingsbedrijven een overgangsmaatregel.

De opleidingsbedrijven kunnen – gezien hun bijzondere positie die ze innemen in de sector techniek en het grote aantal deelnemers dat ze jaarlijks opleiden – een aanvraag indienen voor de praktijkbegeleiding van mbo-deelnemers in de eerste dertien weken van het studiejaar 2014 (januari-maart).

Als een opleidingsbedrijf de volledige dertien weken begeleiding heeft verzorgd wordt 1.000 euro aan subsidie verstrekt. Het voordeel voor de opleidingsbedrijven is dus dat zij een deel van de middelen eerder ontvangen.

De laatste motie van het lid Straus van de VVD-fractie gaat over de aanpassing van de regeling en daarbij uit te gaan van een vast bedrag per leerwerkplek tijdens de overgangsperiode 1 januari 2014 – 31 juli 2014 en de werking van de regeling gedurende deze periode te monitoren en de Kamer uiterlijk voor de zomer over de eerste ervaringen te informeren. Hierover wil ik graag het volgende aangeven.

Ik begrijp dat werkgevers graag duidelijkheid willen over de hoogte van de tegemoetkoming. Ik deel met u dat uitgangspunt, ik streef ook naar duidelijkheid voor bedrijven, maar hecht ook aan de zekerheid dat elke aanvrager subsidie ontvangt. Ik geef daarom op onderstaande wijze uitvoering aan deze motie.

Voor de overgangsperiode 1 januari 2014 – 31 juli 2014 is geraamd hoe hoog het subsidiebedrag is voor het geval alle werkgevers die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming, een beroep doen op de subsidieregeling.

Het geraamde subsidiebedrag per leerwerkplek komt in dit geval uit op 1.000 euro. Dat betekent dat als een werkgever voldoet aan de voorwaarden van de subsidieregeling, dit het minimumbedrag is voor de gehele overgangsperiode van 1 januari 2014 – 31 juli 2014. De exacte hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van het aantal en de omvang van de aanvragen, tot een maximum van 2.700 euro.

Na publicatie van de subsidieregeling worden werkgevers hierover geïnformeerd.

Het lid Straus verzoekt in deze motie ook informatie over de eerste ervaringen met de nieuwe subsidieregeling voor de zomer.

Zoals eerder aangegeven zeg ik uw Kamer toe voor de zomer te rapporteren over de eerste ervaringen met de nieuwe subsidieregeling, waarbij ik het aspect van duidelijkheid over een vast subsidiebedrag betrek.

Mochten de ervaringen van de eerste periode dusdanig afwijkend zijn van de verwachtingen, dan wordt uw Kamer hierover geïnformeerd en bezien of aanpassing van de regeling wenselijk is.

Tot slot de aanvaarde motie van het lid Jadnanansing van de PvdA-fractie.

Deze motie gaat over het verzoek werkgevers via de werkgeversorganisaties op de hoogte te brengen van de voorgenomen wijziging en de gevolgen die deze voor hen heeft bij het aanvragen van een tegemoetkoming.

Ik voer deze motie uit.

Ik streef ernaar de regeling uiterlijk 1 november a.s. te publiceren zodat vanaf dat moment voor iedereen de procedure voor subsidieverstrekking duidelijk is. Vanaf 1 november worden landelijke bijeenkomsten georganiseerd voor de gebruikers van de subsidieregeling, waarmee meer duidelijkheid gegeven wordt over de inhoud van de regeling en de voorwaarden waaraan moet worden voldaan. Tevens komen er nog 4 bijeenkomsten in de regio met de uitvoerder Agentschap.NL met concrete instructie over de aanvraag en waar advies kan worden gevraagd aan de aanwezige adviseurs.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven