33 632 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2014)

G VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 juni 2017

De leden van de vaste commissie voor Financiën1 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Financiën d.d. 31 maart 20172, in reactie op de brief van 2 maart 2017 over de evaluatie van de algemene zorgplicht van financiële dienstverleners. Naar aanleiding hiervan hebben zij de Minister op 21 april 2017 een aantal nadere vragen gesteld.

De Minister heeft op 29 mei 2017 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN

Aan de Minister van Financiën

Den Haag, 21 april 2017

De leden van de vaste commissie voor Financiën hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 31 maart 20173, in reactie op de brief van 2 maart 2017 over de evaluatie van de algemene zorgplicht van financiële dienstverleners. Naar aanleiding van deze brief zouden de leden van de fracties van D66 en de van de PvdA u graag een aantal nadere vragen voorleggen.

De leden van de fracties van D66 en de PvdA hebben kennisgenomen van uw beantwoording van de vragen naar aanleiding van de evaluatie van de algemene zorgplicht van financiële dienstverleners conform artikel 4:24a van de Wet op het financiële toezicht (Wft). Deze leden constateren dat genoemde algemene zorgplicht per 1 januari 2014 van kracht is en dat op grond van het gewijzigd amendement van de leden Aukje de Vries en Koolmees4 binnen drie jaren na inwerkingtreding de doeltreffendheid en effecten van de algemene zorgplicht in de praktijk dienen te worden geëvalueerd. Uit uw antwoord begrijpen deze leden dat er sprake is van een afzonderlijke rapportage in het kader van de genoemde evaluatie. Graag ontvangen zij een afschrift van deze rapportage alsmede van de eventuele bijbehorende bijlagen.

Deze leden nemen voorts kennis van uw mededeling dat door het ontbreken van empirische gegevens het thans niet mogelijk is conclusies te trekken over de doeltreffendheid en effecten van de algemene zorgplicht in de praktijk. Acht u de in de Wft opgenomen algemene zorgplicht in de toekomst wel te evalueren op grond van empirische gegevens? Zo ja, welke indicatoren heeft u dan voor ogen? Zo nee, wat zegt dit naar uw oordeel dan over nut, noodzaak en toetsbaarheid van de algemene zorgplicht in de Wft?

Gegeven het feit dat de algemene zorgplicht in de Wft per 1 januari 2014 van kracht is, alsook de wenselijkheid om de doeltreffendheid en effecten van deze bepaling in de praktijk vast te stellen, achten deze leden een grondige evaluatie (mede) op basis van empirische gegevens wenselijk. Zij achten de door u voorgestelde termijn voor een evaluatie in 2022 te lang. Bent u bereid genoemde evaluatie binnen 5 jaar na inwerkingtreding van de wet, dat wil zeggen uiterlijk in 2019, ten uitvoer te brengen en hierover de beide kamers der Staten-Generaal te rapporteren?

De commissie ziet de beantwoording van deze vragen met belangstelling en bij voorkeur binnen vier weken tegemoet.

Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, F.H.G. de Grave

BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 mei 2017

Bij brief van 31 maart 2017 heb ik een aantal vragen beantwoord van de fracties van D66 en van de PvdA over de evaluatie van de algemene zorgplicht van financiële dienstverleners zoals neergelegd in artikel 4:24a van de Wet op het financieel toezicht (hierna: de Wft)5. Bij brief van 21 april 2017 heeft uw Kamer mij in dit kader een aantal nadere vragen voorgelegd van de leden van voornoemde fracties. In reactie hierop bericht ik u als volgt.

De leden van de fracties van D66 en de PvdA geven aan dat zij begrijpen dat er sprake is van een afzonderlijke rapportage in het kader van de evaluatie van de algemene zorgplicht en verzoeken om een afschrift hiervan.

In 2016 is een evaluatie uitgevoerd naar de doeltreffendheid en de effecten van artikel 4:24a Wft in de praktijk. Mijn brief van 30 december 2016 aan de beide kamers der Staten-Generaal bevat de rapportage van deze evaluatie. De rapportage bestaat uit de opzet van de evaluatie, de onderzoeksvragen, een weergave van mijn conclusies alsmede – in de bijlage – een weergave van de bevindingen van (belanghebbende) partijen en deskundigen. Daarbuiten bestaat geen afzonderlijke rapportage met bijlagen in het kader van de evaluatie van de algemene zorgplicht.

Verder geven de leden van de fracties van D66 en de PvdA aan ervan kennis te nemen dat het wegens het ontbreken van empirische gegevens niet mogelijk is conclusies te trekken over de doeltreffendheid en de effecten van de algemene zorgplicht in de praktijk. Deze leden vragen of de algemene zorgplicht in de toekomst wel te evalueren valt op grond van empirische gegevens.

Allereerst merk ik op dat het – ondanks het ontbreken van formele handhaving en rechtspraak – mogelijk was om conclusies te trekken over de doeltreffendheid en de effecten van de algemene zorgplicht in de praktijk. Mijn brief van 30 december 2016 bevat mijn conclusies in het kader van de evaluatie van de algemene zorgplicht. Zo heb ik aangegeven dat de evaluatie mij geen aanleiding geeft tot het treffen van maatregelen. De bestuursrechtelijke verankering van de algemene zorgplicht is ingevoerd als een aanvulling op het systeem van consumentenbescherming (normerende werking) en als vangnetbepaling op grond waarvan de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bij evidente misstanden kan handhaven indien specifieke regels in de Wft ontbreken (sanctionerende werking). De regeling functioneert in die opzichten goed. Voor een nadere uiteenzetting van mijn conclusies verwijs ik naar pagina’s 4 tot en met 7 van mijn brief van 30 december 20166. Wel heb ik aangegeven dat het – gegeven het ontbreken van formele handhaving en bestuursrechtelijke rechtspraak – niet mogelijk is om in dit kader verdergaande conclusies te trekken. Om die reden heb ik uiterlijk 1 januari 2022 een nieuwe evaluatie van de algemene zorgplicht aangekondigd. Ik verwacht dat er tegen die tijd meer empirische gegevens over de (formele) handhavingspraktijk en bestuursrechtelijke rechtspraakontwikkeling zullen zijn. Zonder teveel vooruit te willen lopen op de nieuwe evaluatie, zouden indicatoren hierbij onder meer kunnen zijn de inzet van (formele) handhavingsmaatregelen en rechterlijke uitspraken. Voor de volledigheid merk ik op dat het uitblijven van formele handhaving naar mijn oordeel geen afbreuk doet aan de doeltreffendheid of positieve werking van artikel 4:24a Wft. Zo kan van de enkele mogelijkheid dat de AFM tot handhaving op grond van de algemene zorgplicht kan overgaan, een preventieve werking uitgaan (functie van normerende werking). Voor een nadere uiteenzetting verwijs ik naar mijn brief van 31 maart 20177.

Tot slot vragen de leden van de fracties van D66 en de PvdA of ik bereid ben de nieuwe evaluatie uiterlijk 1 januari 2019 (vijf jaar na inwerkingtreding van de algemene zorgplicht) uit te voeren en beide Kamers der Staten-Generaal hierover te rapporteren.

Over het algemeen is een evaluatietermijn van vijf jaar na inwerkingtreding van wet- en regelgeving gebruikelijk. Onder omstandigheden kan echter een andere termijn de voorkeur verdienen8. Deze omstandigheden doen zich naar mijn oordeel bij artikel 4:24a Wft voor. Als gevolg van het amendement Aukje de Vries/Koolmees9 is een wettelijke evaluatietermijn van drie jaar na inwerkingtreding van de algemene zorgplicht in de Wft opgenomen. Deze wettelijke evaluatie naar de doeltreffendheid en effecten van de algemene zorgplicht in de praktijk is recentelijk uitgevoerd en afgerond. Vanwege het ontbreken van formele handhaving en bestuursrechtelijke rechtspraak heb ik uiterlijk 1 januari 2022 een nieuwe evaluatie aangekondigd. Ik heb me hierbij aangesloten bij de gebruikelijke evaluatietermijn van vijf jaar (vanaf de recentelijk uitgevoerde evaluatie). Ik zie geen aanleiding deze evaluatie te vervroegen naar een termijn van twee jaar (vanaf de recentelijk uitgevoerde evaluatie). De kans is dan reëel c.q. te groot dat er op dat moment nog geen adequaat zicht is op de (formele) handhavingspraktijk en bestuursrechtelijke rechtspraakontwikkeling. Een rechts(spraak)ontwikkeling, die thans vooralsnog ontbreekt, alsmede doorwerking van die rechtspraak in de cultuur van financiële ondernemingen kost immers tijd. Ik zie temeer reden om de evaluatie van de algemene zorgplicht niet te vervroegen vanwege het bijzondere karakter van de algemene zorgplicht. Artikel 4:24a Wft is geen «standaard» wettelijke bepaling waarop vanaf de eerste dag van inwerkingtreding gehandhaafd kan worden. Het is een vangnetbepaling: alleen indien specifieke regels ontbreken én er sprake is van een evidente misstand die schadelijke gevolgen heeft of kan hebben voor de consument, kan de AFM op grond van de algemene zorgplicht handhaven.

de Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Samenstelling:

Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Knip (VVD), Backer (D66), Ester (CU), De Grave (VVD) (voorzitter), Hoekstra (CDA) (vice-voorzitter), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Van Beek (PVV), Van Apeldoorn (SP), N.J.J. van Kesteren (CDA), Knapen (CDA), Köhler (SP), Prast (D66), Van Rij (CDA), Rinnooy Kan (D66), Schalk (SGP), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), vac. (PvdA), Overbeek (SP)

X Noot
2

Zie verslag schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2016–2017, 33 632, F.

X Noot
3

Zie verslag schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2016–2017, 33 632, F.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 632, nr. 14.

X Noot
5

Kamerstukken I 2016/17, 33 632, F.

X Noot
6

Kamerstukken II 2016/17, 32 545, nr. 59.

X Noot
7

Kamerstukken I 2016/17, p 7.

X Noot
8

Vergelijk ook de toelichting bij Aanwijzing 164 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

X Noot
9

Kamerstukken II 2013/14, 33 632, nr. 14.

Naar boven