33 625 Hulp, handel en investeringen

Nr. 95 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 april 2014

Graag bied ik u hierbij mijn reactie aan op motie Van Laar en Van Dijk (Kamerstuk 33 625, nr. 77) over het continueren van de bilaterale en multilaterale steun aan maatschappelijke organisaties, het monitoren van deze steun, en het jaarlijks informeren van de Kamer hierover.

Het kabinet hecht aan een sterke rol van maatschappelijke organisaties. Maatschappelijke organisaties hebben een belangrijke toegevoegde waarde, bijvoorbeeld als het gaat om pleiten en beïnvloeden. In de Kamerbrief «Samenwerking met het maatschappelijk middenveld in een nieuwe context» van 9 oktober jl. lichtte ik deze rol van maatschappelijke organisaties uitvoerig toe. De kamerbrief beschrijft hoe financieringsbronnen van maatschappelijke organisaties zijn veranderd. Er zijn bijvoorbeeld nieuwe fondsen beschikbaar, zoals private charitatieve instellingen (o.a. Gates Foundation) en de Goede Doelen Loterijen (BankGiro-, Postcode- en VriendenLoterij). Ook zijn er innovatieve vormen van samenwerking, zoals partnerschappen met bedrijven, die nieuwe financieringsmogelijkheden bieden.

In navolging van het AIV-advies «Wisselwerking tussen Actoren in Internationale Samenwerking naar Flexibiliteit en Vertrouwen» (Kamerstuk 33 400 V, nr. 125) van februari 2013 heb ik het kanaaldenken losgelaten. Bij de keuze voor partners is het beoogde resultaat immers leidend. Dat in 2013 ruim een kwart (26%) van het totale ODA-budget via maatschappelijke organisaties is besteed, is dan ook een logische weergave van de belangrijke bijdrage die maatschappelijke organisaties leveren aan het behalen van resultaten. Daar komt nog bij dat voor de implementatie van fondsen die via het multilaterale kanaal verlopen ook vaak maatschappelijke organisaties als uitvoerder wordt gekozen. Het percentage van Nederlandse ODA-middelen dat via maatschappelijke organisaties wordt besteed is in de praktijk dus hoger dan 26%. Er is geen reden om aan te nemen dat dit percentage in de toekomst sterk zal afwijken.

Zoals ik heb toegezegd tijdens het AO over maatschappelijke organisaties en ontwikkelingssamenwerking d.d. 13 november 2013 (Kamerstuk 33 625, nr. 69), zal ik de Kamer jaarlijks vóór de begrotingsbehandeling informeren over de bestede ODA-middelen per kanaal en de gemaakte keuzes met het oog op resultaten binnen de beleidsprioriteiten.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

Naar boven