33 622 Wijziging van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht

G NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 6 juni 2014

Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de leden van de fractie van de SP over het voorliggende wetsvoorstel, dat strekt tot stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te houden markttoezicht. Ik hoop dat de beantwoording van de vragen van de leden van de SP zal bijdragen aan een voorspoedige verdere behandeling van dit wetsvoorstel.

Definities

De leden van de SP-fractie vroegen naar het antwoord van de Europese Commissie op de aan haar gestelde vraag over de wenselijkheid van een wettelijke definitie van het begrip mededinging. Zoals in de nadere memorie van antwoord is aangegeven (Kamerstukken I 2013/14, 33 622, E), is over de eventuele wenselijkheid van een wettelijke definitie van de term mededinging overleg gevoerd met de Europese Commissie. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een brief gericht aan de directeur-generaal van het directoraat-generaal Concurrentie van de Europese Commissie. In deze brief is door de directeur-generaal van het directoraat-generaal Energie, Telecom en Mededinging van het Ministerie van Economische Zaken gevraagd of de bij de leden van de SP-fractie gerezen twijfels over de duidelijkheid van de in de mededingingsregels gebruikte terminologie als gevolg van het ontbreken van een definitie van het begrip «mededinging», voor de Europese Commissie aanleiding zijn voor verduidelijking. De directeur-generaal van het directoraat-generaal Concurrentie van de Europese Commissie geeft in zijn antwoord aan dat het begrip mededinging (of het synoniem concurrentie) een fundamenteel mechanisme is in een markteconomie dat bedrijven aanmoedigt om goederen en diensten aan te bieden aan consumenten tegen de meest gunstige voorwaarden. Het is een vorm van rivaliteit tussen ondernemingen die efficiëntie en innovatie stimuleert en tot lagere prijzen leidt en daarmee zowel ondernemingen als consumenten ten goede komt. De directeur-generaal Concurrentie van de Europese Commissie benadrukt daarbij dat mededinging een veelzijdig begrip is dat moeilijk samen te vatten is in een allesomvattende, juridische definitie. Omdat het begrip mededinging is neergelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, is het begrip onderworpen aan de interpretatie van het Hof van Justitie, alsmede aan de interpretatie van de nationale rechtbanken. Daarnaast geven ook de Europese Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten nadere invulling aan het begrip via hun formele beschikkingspraktijk maar ook via andere instrumenten zoals groepsvrijstellingsverordeningen en richtsnoeren, zoals de richtsnoeren inzake horizontale samenwerkingsovereenkomsten. Gezien de veelzijdigheid van het begrip en de grote gelijkenissen tussen de Europese en Nederlandse mededingingsregels vindt de directeur-generaal Concurrentie van de Europese Commissie het opnemen van een wettelijke definitie van het begrip in nationale wetgeving niet opportuun.

De leden van de SP-fractie vroegen voorts om een betere omschrijving van het begrip mededinging, indien de regering van mening is dat een markt geen concurrente markt is als één actor 90% marktaandeel verwerft. Mededinging heeft een dynamisch karakter. Daarom hangt het sterk van de omstandigheden van het individuele geval af of kan worden gesproken over een concurrerende (of concurrente) markt. Het is mogelijk dat indien de strijd in een bepaalde markt op enig moment resulteert in een marktaandeel van 90% voor één actor, deze markt concurrerend kan worden genoemd. In het bijzonder kan dit het geval zijn in markten waar innovatie een grote rol speelt, bijvoorbeeld doordat bedrijven in relatief korte tijd nieuwe producten introduceren om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de behoeften van consumenten. Innovatie-inspanningen kunnen ertoe leiden dat door de aantrekkelijkheid van het betreffende product of de betreffende dienst tijdelijk een groot markaandeel wordt verworven. Tegelijkertijd kunnen zulke grote marktaandelen ook een signaal zijn voor beperkte mededinging. Het betekent overigens niet automatisch dat er een probleem is met de mededinging. Uiteindelijk is het aan de bevoegde mededingingsautoriteit om de specifieke omstandigheden te onderzoeken en vast te stellen of er sprake is van een mededingingsprobleem.

De leden van de SP vroegen tenslotte om in de begeleidende brief bij het antwoord van de Europese Commissie nader in te gaan op (de omschrijving van) het begrip mededinging, indien de regering vasthoudt aan haar standpunt niet te voorzien in een wettelijke definitie. In de memorie van antwoord (Kamerstukken I 2013/14, 33 622, C) en in de memorie van antwoord van het wetsvoorstel aanpassing Mededingingswet ter invoering van de gedragsregels voor de overheid (Kamerstukken I 2009/10, 31 354, E) is aangegeven dat de term mededinging het best kan worden omschreven als: «de strijd tussen verschillende economische actoren om een aandeel in een beperkte markt voor een bepaald goed of een bepaalde dienst.» Zoals in het antwoord op de eerste vraag van de SP-fractie is aangegeven, vindt de directeur-generaal Concurrentie van de Europese Commissie het opnemen van een wettelijke definitie van het begrip in nationale wetgeving niet opportuun. Ik deel deze mening. In de nadere memorie van antwoord (Kamerstukken I 2013/14, 33 622, E) en de memorie van antwoord (Kamerstukken I 2013/14, 33 622, C) heb ik toegelicht dat ik het ontbreken van een wettelijke definitie van het begrip mededinging geen tekortkoming vind. Over het begrip mededinging bestaat in het normale spraakgebruik voor zover mij bekend geen verwarring. Een algemene definitie zou kunnen belemmeren dat de ACM van geval tot geval aan het begrip een op het betreffende geval toegesneden invulling geeft. Zoals ook is aangegeven in de nadere memorie van antwoord zou dit het risico kunnen creëren dat de ACM niet op kan treden tegen onwenselijk gedrag of juist op moet treden tegen wenselijk gedrag.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven