Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 november 2016
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft verzocht om een brief over de achterstand
in de implementatie van Richtlijn 2014/61/EU van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter
verlaging van de kosten van de aanleg van elektronische communicatienetwerken met
hoge snelheid (hierna: richtlijn kostenreductie breedband). In deze brief geef ik
aan wat de achtergronden zijn van de richtlijn, de reden van vertraging van de implementatie
en de vervolgstappen.
Doelstelling en maatregelen van de richtlijn kostenreductie breedband
Het doel van de richtlijn kostenreductie breedband is om de kosten van de aanleg van
breedbandnetwerken te verlagen met het oog op de breedbanddoelen van de Europese Commissie
voor 2020. Deze doelen zijn dat in 2020 50% van de huishoudens internet met snelheden
van minimaal 100 Mbps gebruikt en 100% van de huishoudens toegang heeft tot internet
van minimaal 30 Mbps. Voor een groot gedeelte heeft Nederland deze doelstelling reeds
gehaald; 97% van de burgers en 91% van de bedrijven is aangesloten op een breedbandnetwerk.
Om de breedbanddoelen te bereiken maakt de richtlijn het mogelijk dat telecomaanbieders
gebruik kunnen maken van de infrastructuur van andere netwerken. Dit betekent dat
telecomaanbieders – onder redelijke voorwaarden – toegang krijgen tot de fysieke infrastructuur
(zoals buizen, masten, kabelgoten, straatkasten, antenne-opstelpunten) van bijna alle
nutsbedrijven die infrastructuur aanbieden (telecom, elektriciteit, gas, verwarming,
afval- en rioolwater en beheerders van spoorwegen, wegen, havens en luchthavens).
Om dit mogelijk te maken moet door de netwerkbeheerders informatie worden verstrekt
op grond waarvan de aanbieder inzicht kan krijgen in de locatie en aard van andere
netwerken, om zo te kunnen beoordelen of medegebruik zinvol is.
Ik sta achter de breedbanddoelstellingen van de Europese Commissie en onderschrijf
de maatregelen om kosten van de aanleg breedbandnetwerken te verlagen. De implementatie
van de voorgestelde maatregelen in de richtlijn heb ik dan ook voortvarend ter hand
genomen. Het conceptwetsvoorstel en de daarbij horende uitvoeringsregelgeving is in
concept gereed en geconsulteerd.
Niet tijdige implementatie van de richtlijn
De richtlijn had per 1 januari 2016 geïmplementeerd moeten zijn. Over de redenen van
deze implementatieachterstand heeft de Minister van Buitenlandse Zaken uw Kamer in
zijn kwartaalrapportage van 27 oktober jl. geïnformeerd (zie Kamerstuk 21 109, nrs. 225 en 226). De oorzaak van de vertraging van de implementatie van de richtlijn is vooral gelegen
in het vraagstuk rondom de ongebruikte telecominfrastructuur. De huidige wetgeving
verplicht aanbieders ertoe dat kabels en voorzieningen (zoals mantelbuizen) die 10
jaar niet worden gebruikt, op verzoek van de grondeigenaar (die moet gedogen dat kabels
worden aangelegd op zijn grond) moeten worden opgeruimd. Als de gemeente eigenaar
is van de grond heeft zij ook de mogelijkheid om de aanbieder te verplichten tot betaling
van precariobelasting. Het gaat hier om infrastructuur die voor een deel potentieel
geschikt is en gebruikt kan worden door de telecomaanbieders voor de aanleg van breedbandnetwerken.
Ik vind belangrijk om in het wetsvoorstel duidelijk te regelen wat er moet gebeuren
met ongebruikte telecominfrastructuur die nog in de ondergrond zit. Daarvoor is het
noodzakelijk dat inzichtelijk wordt welke telecominfrastructuur die langer dan 10
jaar niet wordt gebruikt, nog geschikt en noodzakelijk is voor de uitrol van breedband.
Dit wordt momenteel door een onafhankelijk bureau in kaart gebracht. Bij het onderzoek
zijn alle belanghebbende partijen betrokken, waaronder grondeigenaren (zoals gemeenten
en Rijkswaterstaat) en telecomaanbieders.
Vervolgstappen
De uitkomsten van het onderzoek zullen medio december beschikbaar zijn. Aan de hand
hiervan zal ik met de Minister van Infrastructuur en Milieu bezien hoe we verder gaan
met de gedoog- en opruimplicht voor ongebruikte telecomkabels. Ik verwacht het wetsvoorstel
begin 2017 voor advies bij de Raad van State te kunnen indienen.
De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp