33 612 Structuurvisie Windenergie op land

Nr. 21 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 december 2013

Op 20 juni jl. heb ik in het AO Wind op Land toegezegd de mogelijkheden voor de plaatsing van windturbines op de Afsluitdijk te onderzoeken (Kamerstuk 33 612, nr. 20). Het onderzoek is in de afgelopen maanden uitgevoerd waarbij marktpartijen en stakeholders zijn geconsulteerd. Het rapport bied ik u bij deze aan1. Ik heb in het onderzoek bijzondere aandacht besteed aan de relatie met de dijkverbetering.

Conclusies

Op basis van het onderzoek zijn de volgende conclusies te trekken:

  • 1. De Afsluitdijk is een potentieel aantrekkelijke locatie om windenergie op te wekken. Het is een locatie met veel wind, waardoor de energieopbrengst naar verhouding hoog is (vergelijkbaar met locaties op water).

  • 2. Het onderzoek resulteert in drie principemogelijkheden. Alle principemogelijkheden betreffen een lijnopstelling van windturbines uit de 3MW-klasse op het dijkvak tussen de beide sluiscomplexen. De onderlinge verschillen betreffen de positie in de dwarsdoorsnede van de dijk:

    • a. Principemogelijkheid A is aan de IJsselmeerzijde op een nieuwe landtong in het IJsselmeer.

    • b. Principemogelijkheid B is aan de IJsselmeerzijde net buiten de huidige dijk in het IJsselmeer.

    • c. Principemogelijkheid C is op de dijk aan de Waddenzeezijde.

  • 3. De kostenverlagende relatie tussen windturbines en de Afsluitdijk is primair gelegen in de mogelijkheid om de windturbines te kunnen bouwen en exploiteren vanaf de Afsluitdijk in plaats van vanaf het water. Hierdoor zijn de kosten van de goedkoopste opstellingsmogelijkheid vergelijkbaar met locaties op land.

  • 4. Op het dijkvak tussen de beide sluiscomplexen van ruim 20 km zijn maximaal 40–50 windturbines te plaatsen, waardoor potentieel maximaal orde 100–150MW opgesteld zou kunnen worden. Nader onderzoek naar onder meer mogelijke restricties ten aanzien van landschap, natuur, gebruiksfuncties en interferentie met andere ontwikkelingen waaronder beoogde windparken in het IJsselmeer en de Wieringermeer, moet uitwijzen hoeveel windturbines uiteindelijk mogelijk zijn.

  • 5. De besparing van kosten door eventuele plaatsing van windturbines te combineren met het project Afsluitdijk (dijkversterking) is in potentie zeer beperkt en een fractie van de kosten van de versterking van de dijk. Dit komt omdat de mogelijkheid van «werk met werk maken» in die situatie beperkt is. Een PPS-aanpak ligt dan ook niet voor de hand. Daartegenover staat dat de kosten van beheer en onderhoud voor Rijkswaterstaat of de opdrachtnemer voor de dijkversterking toenemen bij aanwezigheid van windturbines.

  • 6. Principemogelijkheid C houdt in dat er met het project Afsluitdijk (dijkversterking) een geïntegreerd onderzoeks-, ontwerp- en besluitvormingstraject doorlopen moet worden voor zowel het overslagbestendig maken van de dijk als (de fundering van) de windturbine. Dit zou leiden tot vertraging van meerdere jaren bij het project Afsluitdijk. Daarnaast neemt het risico van vertraging bij project Afsluitdijk toe door de mogelijkheid van inspraak en beroep op het onderdeel windturbines. Dit maakt dat deze optie op grond van deze argumenten komt te vervallen.

  • 7. Of de plaatsing op de Afsluitdijk wenselijk is, en zo ja, daadwerkelijk gerealiseerd kan worden, hangt naar verwachting in het bijzonder af van:

    • a. De uitkomsten van een compleet onderzoek naar milieueffecten (m.n. ruimtelijke effecten, de cumulatie van natuureffecten en de kosten van mitigerende maatregelen).

    • b. De kosten voor mogelijk aanvullende maatregelen om de waterveiligheid te waarborgen. Over de omvang van deze kosten is pas een definitieve uitspraak te doen als de toetsvoorschriften ontwikkeld zijn en een ontwerp gemaakt is dat past in een «ontvankelijke» vergunningsaanvraag.

    • c. Het politiek-bestuurlijk draagvlak op provinciaal en gemeentelijk niveau, de ruimtelijke besluitvorming en de verschillende relaties met -en effecten op andere initiatieven voor windparken in de onmiddellijke nabijheid van de Afsluitdijk (ruimtelijk, procedureel, doorlooptijd van besluitvormingstrajecten, financieel e.d.).

Vervolg

Ik zal over bovenstaande conclusies, met name conclusie 7c. over het politiek-bestuurlijk draagvlak, de ruimtelijke besluitvorming en de verschillende relaties met en effecten op andere initiatieven voor windparken, in overleg treden met de betrokken bestuurlijke partners. In het overleg Rijk – IPO over de Structuurvisie Windenergie op Land en andere vormen van duurzame energie, dat eind januari plaatsvindt zal dit onderwerp in ieder geval ook aan de orde komen.

Bij de nadere beleidsbeslissingen over windenergie op de Afsluitdijk zal de mogelijk vertragende werking op de andere lopende besluitvormingstrajecten voor windparken in de nabijheid van de Afsluitdijk een belangrijke factor zijn. Een beslissing over wind op de Afsluitdijk mag in principe niet tot grote vertragingen bij deze andere processen leiden.

Ik zal in het eerste kwartaal van volgend jaar Uw Kamer informeren over de uitkomsten van het overleg.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, mede namens de Minister van Economische Zaken, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven