33 610 Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de loonbelasting 1964, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met de aanpassing van het fiscale kader voor oudedagsvoorzieningen (Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen)

Nr. 7 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 mei 2013

Het wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen is voor uw Kamer aanleiding geweest om meer inzicht te vragen in de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw. Hiertoe heeft uw Kamer de gewijzigde motie van het lid Krol1 aanvaard. Met deze brief geeft het kabinet uitvoering aan deze motie.

Bij de actuariële berekening van de effecten voor de verschillende generaties heeft het kabinet gekozen voor een invulling die in lijn is met het advies van de Raad van State. Dat wil zeggen dat voor een aantal voorkomende inkomenssituaties (modaal, twee keer modaal, drie keer modaal en vier keer modaal) met een aantal voorkomende opbouwperiodes (werknemer geboren in 1958, 1968, 1978 en 1988) in beeld wordt gebracht welke gevolgen de aanpassing van het Witteveenkader heeft op het bereikbare eindresultaat aan pensioen in relatie tot het gemiddeld verdiende loon en het te verwachten laatstverdiende loon.

De berekeningen zijn uitgevoerd door actuarieel deskundigen van de Belastingdienst. Hierbij is een deterministische benadering gehanteerd. Dat wil zeggen dat de gepresenteerde uitkomsten slechts weergeven wat bij een uitkeringsovereenkomst vanaf 2015 maximaal fiscaal gefaciliteerd aan ouderdomspensioen kan worden opgebouwd binnen het Witteveenkader, uitgaande van een 25-jarige toetreedleeftijd en een feitelijke uittreedleeftijd op de voor de belastingplichtige geldende AOW-leeftijd. In individuele gevallen kunnen de uitkomsten vanzelfsprekend afwijken door bijvoorbeeld omstandigheden als een soberder pensioentoezegging, onvolledige diensttijd, achterblijvende financiering of tegenvallende beleggingsresultaten. Voor een stochastische benadring van het bereikbare pensioenresultaat verwijst het kabinet naar de CPB-notitie «Generatie-effecten versobering pensioenopbouw».2

De door de Belastingdienst uitgevoerde berekeningen zijn vervolgens beoordeeld door actuarissen van de Nederlandsche Bank (DNB). Naar de mening van DNB rechtvaardigt het doel van de berekeningen de gehanteerde deterministische opzet. Volgens DNB zijn de berekeningen gebaseerd op algemeen aanvaarde actuariële grondslagen, waardoor de uitkomsten, gegeven de gehanteerde veronderstellingen, een representatief beeld geven van de – na aanvaarding van het wetsvoorstel – binnen het Witteveenkader bereikbare pensioenniveau's. Tot slot merkt DNB op dat in voorkomende individuele gevallen resultaten kunnen afwijken van de gepresenteerde uitkomsten.

In de bijlage bij deze brief worden de uitkomsten van de berekeningen gepresenteerd. Ter toelichting op dit overzicht merkt het kabinet nog het volgende op. De vermelde vervangingsratio’s zijn deterministisch bepaald. Verondersteld wordt dat de betreffende werknemers tien jaar vóór de ingangsdatum van de pensioenuitkeringen één tot vier keer het modale loon verdienen. Dit modale loon is afgeleid van het huidige modale loon. Bij de gehanteerde berekeningsgrondslagen is verondersteld dat de algemene loonstijging, de stijging van de AOW-uitkering, het maximum pensioengevend loon en de indexatie van opgebouwde aanspraken steeds procentueel oplopen met 2% per jaar. Voorts is een indexatie van het gemiddeld loon verondersteld van een gelijk niveau. Verder is aangenomen dat de werknemers vanaf de 25-jarige leeftijd aanvangen met pensioen opbouwen op basis van het middelloonstelsel en daarmee doorgaan totdat het ouderdomspensioen ingaat op de op basis van de meest recente CBS-prognoses te verwachten AOW-leeftijd. Voor de pensioenopbouw is uitgegaan van het voor de betreffende jaren geldende fiscaal maximale opbouwpercentage: 2,25% voor alle opbouwjaren tot en met 2013, 2,15% voor 2014 en 1,75% voor 2015 en volgende jaren. Bij de bepaling van de omvang van het pensioengevend loon in de verschillende jaren is rekening gehouden met een carrièreontwikkeling van 3% per jaar tot 35 jaar, 2% per jaar tot 45 jaar en 1% per jaar tot 55 jaar, waarbij het wettelijk minimumloon als het minimum pensioengevend loon is gehanteerd. De AOW-uitkering en toegezegde aanspraken zijn jaarlijks aangepast op basis van een algemene loonontwikkeling van 2% per jaar. Voorts wordt bij iedere verhoging van de wettelijke pensioenrichtleeftijd het reeds opgebouwde pensioen actuarieel herrekend naar die nieuwe leeftijd.

Op basis van de uitgevoerde berekeningen kan volgens het kabinet worden vastgesteld dat de huidige en toekomstige generaties binnen het Witteveenkader een adequaat pensioen kunnen opbouwen. Hoewel de jaarlijkse fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw uitgaat van een pensioenopbouw na 40 jaar werken van 70% van het gemiddelde loon, komen bijgaande berekeningen hoger uit. Dit heeft verschillende oorzaken. Allereerst is de veronderstelde periode waarover pensioen wordt opgebouwd langer dan 40 jaar omdat de arbeidzame periode als gevolg van de – op basis van CBS-cijfers verwachte – stijging van de levensverwachting groter zal zijn. Ook worden de reeds opgebouwde pensioenaanspraken – uiteindelijk – actuarieel neutraal herrekend naar de voor een individuele pensioengerechtigde AOW-leeftijd. Voor de jongere werknemers is sprake van een beperkte daling van het uiteindelijk bereikbare pensioenresultaat op de AOW-leeftijd, maar daar staat tegenover dat deze jongere werknemers het meest zullen profiteren van de premiedaling die mogelijk is door de inperking van het Witteveenkader.

Overigens kunnen de pensioenuitkomsten voor werknemers met een modaal inkomen hoger uitkomen indien in de pensioenregeling gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid een verlaagde AOW-franchise te hanteren in combinatie met een verlaagd opbouwpercentage.

De staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers


X Noot
1

Kamerstuk 33 566, nr. 36.

X Noot
2

Deze notitie is als bijlage toegevoegd aan het wetsvoorstel Wet verlaging maximum opbouw- en premiepercentages pensioenen en maximering pensioengevend inkomen, Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven