Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2013
In mijn brief van 26 augustus 20132, die u in de bijlage vindt, heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de onderhandelingen
ten aanzien van de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke ordening (MRO) en geïntegreerd
kustbeheer (GKB) die de Europese Commissie (EC) voorstelt. Mede namens de Minister
van Buitenlandse Zaken informeer ik u graag over de actuele stand van zaken.
Uit de besprekingen sinds de zomer blijkt dat er brede steun is voor een procedurele
kaderrichtlijn voor een MRO proces, waarbij de interacties tussen activiteiten op
zee en de kust meegenomen dienen te worden. Een zelfstandige verplichting voor GKB
kan niet op voldoende steun van de lidstaten rekenen.
Deze uitkomst sluit goed aan bij het standpunt dat Nederland heeft ingenomen.3 De voorzitter van de Raad heeft de Algemene Oriëntatie4 geagendeerd in de Raad Algemene Zaken van 17 december 2013.
Over de meervoudige rechtsgrondslag voor de richtlijn en de bevoegdheid van de Unie
op het punt van (maritieme) ruimtelijke ordening is ook na juridisch overleg tussen
Raad en EC geen eenduidig juridisch antwoord te geven. Een meerderheid van de lidstaten
heeft hierover uiteindelijk geen bezwaar gemaakt en zal dat hoogstwaarschijnlijk ook
niet meer doen.
In het Algemeen Overleg van 4 juni heb ik met de Tweede Kamer gesproken over onze
gedeelde zorg dat het richtlijnvoorstel van de EC voor maritieme ruimtelijke planning
ook inhoudelijke resultaatverplichtingen voor de lidstaten met zich meebrengt5. Om te zorgen voor een uitsluitend procedureel kader, is een bepaling voorgesteld
waardoor het aan de lidstaten blijft om vast te stellen in welke mate een plan voor
de zee bijdraagt aan bindende EU-doelstellingen. Deze bepaling heeft brede steun in
de Raad. Verder zijn de inhoudelijke doelen in de concept-tekst van de Raad minder
in detail dan in het oorspronkelijke EC voorstel.
Concluderend leidt de tekst waar de Raad op afstevent tot een procedureel kader voor
verbeterde samenwerking via planvorming op zee, met inachtneming van de relaties die
maritieme activiteiten hebben met de kust/land en vice versa. De tekst past daarmee
binnen het Nederlandse standpunt ten aanzien van subsidiariteit en proportionaliteit.
Ik zie dit als een goed resultaat van de besprekingen over deze richtlijn. Buiten
het kader van deze richtlijn zullen Nederland en andere lidstaten moeten waken voor
precedentwerking voor ruimtelijke ordening in bredere zin.
De eerstverantwoordelijke commissie van het Europees Parlement (EP) – de Transportcommissie
(TRAN) – heeft op 5 november haar positie bepaald. De plenaire stemming in het Europees
Parlement is gehouden op 10 december. Het EP wil een verplichting voor een GKB-strategie
die inhoudelijk vooralsnog minder in detail is dan de EC voorstelt. Inhoudelijke bepalingen
voor MRO zijn vrijwel gelijk aan die de EC voorstelt. Uitgaande van de nu voorziene
Algemene Oriëntatie betekent dit dat er stevige onderhandelingen tussen Raad, EP en
EC in het verschiet liggen.
Een akkoord in de Raad zal naar verwachting leiden tot de start van de triloog met
het EP en de EC onder het inkomend Griekse voorzitterschap. Het onderhandelingsmandaat
hiervoor zal steeds opnieuw moeten worden vastgesteld in Raadsverband. Nederland zal
in die discussie opnieuw vanuit het met de Tweede Kamer vastgestelde standpunt blijven
onderhandelen en ik zal uw Kamer gelijktijdig met de Tweede Kamer op belangrijke momenten
informeren.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen