Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 33593 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 33593 nr. 3 |
Vastgesteld 12 juni 2014
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 12 februari 2014 inzake het verslag van een schriftelijk overleg over het Besluit, houdende wijziging van lijst I, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing op deze lijst van hasjiesj en hennep met een gehalte aan tetrahydrocannabinol (THC) van 15 procent of meer (Kamerstuk 33 593, nr. 2).
De op 7 maart 2014 toegezonden vragen en opmerkingen zijn door de Staatssecretaris bij brief van 11 juni 2014 beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Neppérus
Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp
Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend besluit om producten met een THC-gehalte van 15% of meer op lijst I van de Opiumlijst te plaatsen en van de antwoorden van de Staatssecretaris van VWS op de schriftelijke vragen die eerder over dit besluit zijn gesteld (Kamerstuk 33 592, nr. 2). Deze leden hebben enkele aanvullende vragen en opmerkingen.
Naar de leden van de PvdA-fractie hebben begrepen zijn er indicaties dat cannabidiol (CBD) de nadelige effecten voor de gezondheid van tetrahydrocannabinol (THC) als het ware zou kunnen compenseren. Deelt u de mening dat aangezien het voorliggend besluit is ingegeven door het belang van de gezondheid van de gebruikers, dat een beter inzicht in de werking van CBD gewenst is? Voorts dat daarmee mogelijk zelfs het nut en de noodzaak van de maximering van THC aan de orde is of wellicht dat de grens van 15% ook hoger zou kunnen liggen? In het kader van de vraag naar die producten en het risico van het illegale circuit, is het van belang om te weten wat de werking van CBD is. Bent u bereid, aangezien die kennis nu blijkbaar ontbreekt, onderzoek te laten verrichten naar de beschermende werking van CBD ten opzichte van THC? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de adviezen die GGZ Nederland, het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), gemeenten, de politie en het College van procureurs-generaals in de voorbereiding van het voorliggend besluit hebben gegeven Daarin werden er diverse bezwaren geuit met betrekking tot de praktische en juridische uitvoerbaarheid van het besluit. Kunt u aangeven waarom is afgeweken van deze adviezen en daarbij inhoudelijk op die adviezen ingaan? Bijvoorbeeld het College van procureurs-generaals toonde zich geen voorstander van het opnemen van cannabis met meer dan 15% THC op lijst I van de Opiumwet en adviseerde een haalbaarheidsonderzoek. Is dit onderzoek gehouden? Zo ja, kunt u dit aan de Kamer doen toekomen? Zo, nee waarom is dat onderzoek niet gehouden? Kunt u tevens ingaan op de bezwaren die instellingen voor verslavingszorg u op 13 februari 2014 per brief stuurden en op de suggesties die zij u deden?
Naar de leden van de PvdA-fractie begrepen hebben is het voorliggende besluit vooral ingegeven door overwegingen met betrekking tot de volksgezondheid. Echter, uit de Impactanalyse van bureau Significant blijkt dat niet het Ministerie van VWS maar dat van VenJ de opdrachtgever was. Tevens bestond de begeleidingsgroep uit veertien personen waarvan er 12 werkzaam zijn bij het Ministerie van VenJ of in de politie- en justitieketen. Terwijl slechts twee personen werkzaam zijn bij het Ministerie van VWS. Hoe verhoudt deze in omvang relatief beperkte invloed vanuit het Ministerie van VWS zich tot het gestelde dat het voorliggende besluit ingegeven is door overwegingen met betrekking tot de volksgezondheid?
De leden van de PvdA-fractie lezen in de antwoorden (blz. 15) dat u een parallel trekt tussen de gezondheidsrisico’s die aan genotsmiddelen zoals alcohol en tabak kleven en cannabis met minder dan 15% THC. Alcohol en tabak kennen inderdaad ook gezondheidsrisico’s die wellicht zelfs net zo groot of groter dan die van cannabis <15% THC zijn. Deelt u deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom trekt u daaruit dan niet de conclusie dat of alcohol en tabak ook op lijst II van de Opiumwet moeten komen of cannabis <15% daar van af zou moeten? Zijn het enkel de internationale verdragen die zich tegen het laatste verzetten of zijn er nog andere redenen? Zijn er overigens internationale verdragen die nopen tot het maken van onderscheid tussen cannabis met meer en minder dan een bepaalde grenswaarde aan THC? Zo ja, welke zijn dat? Zijn er landen waarbij in regelgeving een onderscheid wordt gemaakt tussen lichte en zwaardere cannabisproducten? Zo ja, welke landen zijn dat en welke ervaringen kent u voor wat betreft de handhaving van dat onderscheid? Bent u bereid om de werking van de maximering tot 15% THC na een aantal jaren te evalueren en daarbij vooral de gezondheidseffecten van die maximering mee te nemen?
In de reactie van de Staatssecretaris op de eerdere vragen lezen de leden van de PvdA-fractie dat er met maximering van het THC-gehalte geen uitbreiding van de bestaande gedoogcriteria inhoudt. Immers, zo wordt gesteld, coffeeshops mogen nu al geen harddrugs verkopen (het H-criterium). Hoewel dit feitelijk juist is, lijkt naar de mening van deze leden, de Staatssecretaris hiermee voorbij te gaan aan het feit dat door onderscheid te maken binnen cannabisproducten weliswaar niet in de wet maar in de praktijk wel degelijk een nieuwe groep drugs ontstaat namelijk die van cannabisproducten met meer dan 15% THC. Dat wil zeggen dat het niet langer de werkzame stof op zich is die bepaalt of er sprake is van een soft- of harddrug, maar de mate waarin die werkzame stof in een product wordt aangetroffen. Waar heroïne of cocaïne zonder meer als harddrug worden beschouwd, is dat dus bij cannabis niet bij voorbaat duidelijk. Hoe gaan het openbaar ministerie (OM) en de politie, die tot nu toe hun handhavingsprioriteit niet bij coffeeshops hebben liggen, hier beleid op ontwikkelen en in de praktijk mee omgaan? Gaat de capaciteit bij het OM en de politie dan niet ten koste van de bestrijding van (andere) druggerelateerde criminaliteit? In antwoord hierop hoeft de Staatssecretaris, zoals al gesteld in de eerste schriftelijke ronde, niet te zeggen hoeveel controles er wanneer gehouden zullen worden maar er kan toch niet aan voorbij worden gaan dat er meer capaciteit nodig zal zijn voor de strafrechtelijke handhaving van cannabisproducten? Of mogen de leden van de PvdA-fractie uit het eerdere antwoord over de handhavingsarrangementen van de lokale driehoek opmaken, dat het H-criterium vooral via de bestuurlijke kant (waarschuwingen, sluitingen van coffeeshops) zal worden gehandhaafd en dat de strafrechtelijke handhaving niet in eerste instantie aan de orde zal zijn als een coffeeshop onverhoopt cannabisproduct met meer dan 15% THC verkoopt? Wordt daarbij nog onderscheid gemaakt in de mate waarin deze producten worden verkocht of de hoogte van het THC-gehalte? De leden van de PvdA-fractie zouden niet graag zien dat een coffeeshop die incidenteel wiet met 16% THC verkoopt meteen gecriminaliseerd gaat worden. Juist ook omdat coffeeshops tot nu toe er doorgaans aan bij hebben gedragen dat harddrugs buiten dit circuit zijn gebleven. Mede in dit verband zouden genoemde leden willen wijzen op het bestaan van een keurmerk voor coffeeshops in Haarlem. Dat keurmerk wordt door de gemeente uitgereikt aan coffeeshops die een veilig en verantwoord softdrugsbeleid voeren. Deze coffeeshops, waarvan het personeel gescreend en opgeleid is, vallen onder een minder zwaar handhavingsregime en worden bijvoorbeeld niet meteen bij de eerste beste overtreding gesloten. Acht u dit een gunstige ontwikkeling? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat een dergelijk keurmerk landelijke navolging krijgt? Zo nee, waarom niet?
Genoemde leden maken zich verder zorgen, mede in het licht van de toch al beperkte capaciteit bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), of die capaciteit niet verder in het gedrang komt vanwege het besluit om cannabis >15% THC op lijst I te plaatsen. Kunt u deze leden op dit punt geruststellen?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat inmiddels het gemiddelde THC-gehalte van nederwiet gezakt is tot 13,5%. Dat is een relatief forse daling ten opzichte van het vorig jaar (toen nog gemiddeld 15,5%). Naar schatting heeft echter ruim 1/3 van de verkochte nederwiet nog wel een percentage THC van meer dan 15%. In dat kader vragen deze leden of uit het feit dat ruim 1/3 een hoger THC-gehalte kent en er daarnaast nog hasj wordt verkocht met ook hogere waarden, niet moet worden opgemaakt dat er nog steeds een markt is voor cannabis met een hoog THC-gehalte? Uiteraard zo leert de praktijk betekent het verbieden van een product en pogingen dat verbod te handhaven niet dat daarmee de vraag en het product van de markt verdwijnen. Zo menen genoemde leden dat daar waar vraag is naar zwaardere varianten van cannabis, die ook zal blijven. Zij vrezen dat die vraag zich dus op het illegale, niet gedoogde aanbod zal gaan richten. Hoe ziet de Staatssecretaris dit? Waarom stelt de Staatssecretaris (blz. 20 van de antwoorden) dat er geen sprake van een hoog verplaatsingseffect (naar het illegale circuit) zal zijn terwijl 1/3 van de verkochte nederwiet die in het nu nog gedoogde circuit wordt verkocht, daar straks niet meer verkocht mag worden? Deelt de Staatssecretaris de vrees dat doordat er een illegaal aanbod van zware cannabisproducten ontstaat dat daarmee het succes van coffeeshops, namelijk het scheiden van de markt van soft- en harddrugs, in het gedrang gaat komen? Met alle risico’s van dien namelijk dat de softdruggebruiker te gemakkelijk in aanraking kan komen met harddrugs.
Waar is de veronderstelling op gebaseerd dat door het plaatsen van cannabis met meer dan 15% op lijst I van de Opiumwet en de daarbij behorende zwaardere strafbepalingen, er toe zullen leiden dat cannabis met meer dan 15% THC van de markt zal verdwijnen (het generaal preventief effect zoals op blz. 14 van de antwoorden is genoemd)? Kan deze plaatsing op lijst I van de Opiumwet er niet evenzeer toe leiden dat de prijs van zware cannabisproducten (in het illegale circuit) fors zal gaan stijgen en dat daarmee de generale preventieve werking weer teniet wordt gedaan? Hoe schat u het risico in dat de import van cannabishoudende producten met meer dan 15% THC, bij een gelijkblijvende vraag naar die producten, zal toenemen?
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat zolang cannabis op grond van de Opiumwet een verboden middel blijft, dat het stellen van wettelijke eisen aan etikettering of voorlichting niet mogelijk is. Echter, er worden in het kader van het gedoogbeleid wel degelijk andere eisen aan de verkoop van cannabis gesteld. Denk hierbij aan de AHOJ-G criteria of het afstandscriterium tot scholen. Acht u het mogelijk en wenselijk om aan die criteria een nieuw criterium ten aanzien etikettering en/of voorlichting te verbinden? Dat zou betekenen dat coffeeshops duidelijk op de verpakking zouden moeten gaan aangeven wat de inhoud van het verkochte product is, inclusieve het THC-gehalte. Daarbij zou bijvoorbeeld ook voorlichting door middel van een bijsluiter met de nadelige effecten of risico’s van het product kunnen horen. Bovendien kan daarmee tevens het bestaande H-criterium van scheiding tussen hard- en softdrugs beter worden gehandhaafd. Bent u bereid om de AHOJ-G criteria in die zin uit te laten breiden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Het stemt de leden van de PvdA-fractie tot tevredenheid dat het coffeeshophouders via een gedoogbeleid wordt toegestaan om zelf meetapparatuur te gebruiken om het THC-gehalte van hun producten te meten. Nu u zelf er op wijst «dat coffeeshophouders veelal gebruik maken van een vaste toeleverancier»(blz. 20) en «nergens staat dat een coffeeshophouder niet met een leverancier van cannabis zou mogen spreken»(blz. 21) ligt het dan niet erg voor de hand dat de coffeeshophouder en de leverancier afspraken maken over het THC-gehalte van de geleverde producten? Hoe kan een leverancier dat gehalte bepalen? Wordt de coffeeshophouder geacht te weten wat het percentage THC in de door hem aangeboden cannabis is? Naar deze leden aannemen kan de coffeeshophouder alleen aangesproken worden op het THC-gehalte van de door hem aangeboden waar, als hij op dat gehalte invloed kan uitoefenen? Zo ja, hoe kan een coffeeshophouder die invloed uitoefenen? Wat wordt de verantwoordelijkheid van de koper? Kan de koper van een cannabisproduct in een coffeeshop er van uitgaan dat het cannabis met minder dan 15% THC is of loopt de koper het risico van strafrechtelijke vervolging als achteraf blijkt dat het percentage hoger ligt?
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit, waarmee cannabis met een gehalte THC van meer dan 15% op lijst I van de Opiumwet wordt geplaatst, en van de beantwoording van de eerste vragenronde hierover. Deze leden blijven een aantal vragen houden en plaatsen daarbij nog enkele opmerkingen.
Allereerst vragen de leden van de SP-fractie de Staatssecretaris om uitgebreid toe te lichten op welke punten is afgeweken van de adviezen van geconsulteerde partijen bij deze algemene maatregel van bestuur AMvB, wat de argumenten daarvoor waren, en op welke wijze tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren.
De leden van de SP-fractie vinden de beantwoording van de vragen over de handhaving onvoldoende. Door te doen alsof er geen probleem is met de handhaving van deze nieuwe maatregel, waarbij kwaliteitscriteria worden gesteld aan een qua productie verboden maar qua verkoop gedoogd product, gelet ook op de beperkte capaciteit van politie, gemeentelijke toezichthouders en het NFI, gaat de Staatssecretaris voorbij aan de weerbarstige realiteit. Graag een uitgebreide reactie hierop en een nieuwe analyse over dit vraagstuk.
Voorts vragen genoemde leden een reactie op de stelling dat het meten van THC-gehalte nog niet op betrouwbare wijze kan plaatsvinden, omdat in theorie elk zakje cannabis van een gram andere waarden kan bevatten, ook al is het van dezelfde partij. Op welke wijze wordt het THC-gehalte gemeten? Welke meetmethode wordt hierbij gebruikt? Worden steekproeven genomen of wordt de hele aangetroffen voorraad getest? Wat gebeurt er indien de waargenomen metingen verschillende resultaten bevatten?
De leden van de SP-fractie constateren dat de Staatssecretaris stelt dat het THC-gehalte door het NFI op betrouwbare wijze te meten is. Geldt dat echter ook voor de coffeeshop? Hoe kan van een coffeeshophouder, die strafbaar is indien cannabis met meer dan 15% THC wordt aangetroffen, worden verwacht dat zij over de(zelfde?) apparatuur als het NFI beschikt? Indien dit niet wordt verwacht, gelet op de beantwoording van de Staatssecretaris op bladzijde 17, maakt de Staatssecretaris het niet erg ingewikkeld, door te spreken over bijkomende omstandigheden die nodig zijn voor strafbaarheid, zoals de kennis en ervaring van de coffeeshophouder en de mogelijke beschikbaarheid van meetapparatuur? Hoe valt kennis en ervaring van een coffeeshophouder over het THC-gehalte van zijn producten te bewijzen?
De leden van de SP-fractie lezen dat de Staatssecretaris stelt dat coffeeshophouders veelal gebruik maken van vaste toeleveranciers. Waarop baseert de Staatssecretaris dit? Uit de praktijk blijkt dat dit lang niet voor iedereen geldt. Welke gevolgen heeft deze bevinding (de relativering van de «vaste toeleveranciers») voor de veronderstelling van de Staatssecretaris dat coffeeshophouders dus zelf in staat zijn invloed uit te oefenen op het THC-gehalte? Is het niet vreemd om de verkoper van een «eindproduct» verantwoordelijk te maken voor de kwaliteit, waar deze geen invloed op kan en mag uitoefenen? Dat wordt bij andere producten toch ook niet gedaan? Graag een reactie hierop.
De leden van de SP-fractie stellen het wel op prijs dat de Staatssecretaris in de beantwoording duidelijkheid verschaft door expliciet te vermelden dat het beschikbaar hebben van meetapparatuur formeel weliswaar onder de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet vallen (Kamerstuk 32 842), maar dat dit wordt gedoogd en dat strafvervolging dus niet aan de orde is. Een coffeeshophouder die meetapparatuur voorhanden heeft, wordt dus niet gestraft. Graag een bevestiging hiervan.
Op vragen van de leden van de SP-fractie antwoordt de Staatssecretaris dat er nog weinig onderzoeken zijn waarin de relatie is onderzocht tussen een eventueel effect van een (hoge dosis) THC en een mogelijk beschermende werking van CBD. Er is geen informatie voorhanden van welke verhouding THC/CBD een eventueel positief effect te verwachten is.
Ligt het niet voor de hand dat onderzoek eerst te laten verrichten? Is de Staatssecretaris bereid dat alsnog te doen, en deze AMvB vooralsnog niet in werking te laten treden? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie vinden het antwoord dat de handhaving van deze nieuwe maatregel door de politie, het OM en het NFI «binnen de huidige budgettaire kaders» plaats moet vinden te makkelijk, en daardoor onbevredigend, zeker gelet op alle bezuinigingen. Graag een reactie hierop.
Voorts vragen genoemde leden of het klopt dat er bij het NFI niet of nauwelijks budget is voor het testen van het THC-gehalte. Zo ja, hoe kan het NFI dan de testen uitvoeren? Komt hiervoor extra budget beschikbaar? Zo nee, kan worden aangegeven ten koste van welke andere onderzoeken THC-testen zullen worden uitgevoerd en wat hiervan de gevolgen zijn?
De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld over het antwoord van de Staatssecretaris op de vraag over de mogelijke introductie van een «cannabisbijsluiter» met productinformatie, waardoor mensen op de hoogte zouden kunnen zijn van samenstelling (en dus mogelijke schadelijkheid) van de stof. Ook zijn zij enigszins in verwarring door de reactie van de Staatssecretaris hierop, namelijk deze passage: «Cannabis is en blijft een illegaal middel. Daarom is het ook niet mogelijk eisen te stellen aan de leveranciers ten behoeve van de etikettering van de samenstelling van het middel, ook al zou dat op zich wenselijk zijn in het kader van goede voorlichting». Begrijpen genoemde leden het nu goed dat de Staatssecretaris hier erkent dat cannabis een illegaal middel is en blijft waaraan geen eisen gesteld kunnen worden? Maar dat is toch precies wat de Staatssecretaris doet door te eisen dat cannabis minder dan 15% THC bevat? Graag een uitgebreide reactie hierop.
De leden van de SP-fractie constateren dat ook de Staatssecretaris enige verplaatsingseffecten (naar het illegale circuit) verwacht van deze nieuwe maatregel. In hoeverre verwacht u hierdoor nog meer overlast op straten en in woonwijken door dealers? Zijn inmiddels de mogelijkheden bezien onderzoek te doen naar het THC-gehalte van cannabis die op straat is verhandeld? Wat is hieruit gekomen?
Tenslotte blijven de leden van de SP-fractie van mening dat regulering het juiste antwoord is op de problematiek. Het is vreemd dat de overheid nu voorstelt de samenstelling van een product te reguleren, terwijl de achterdeur nog steeds niet is gereguleerd. De regulering van de samenstelling, zoals nu feitelijk wordt voorgesteld, zou samen moeten gaan met regulering van teelt en bevoorrading. Ook zijn genoemde leden het op dit punt eens met de leden van de PvdA-fractie, die ook het vastleggen in wet- en regelgeving van een THC-gehalte als een stap naar verdere regulering en normalisering van de markt voor cannabisproducten zien. Dat kan de Staatssecretaris toch niet ontkennen? Hoe ziet de u dit?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de antwoorden van de Staatssecretaris op de vragen die door de diverse fracties zijn gesteld over de brief van 26 maart 2013 inzake het ontwerpbesluit houdende wijziging van lijst I, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing op deze lijst van hasjiesj en hennep met een gehalte van tetrahydrocannabinol (THC) van 15% of meer. Deze leden willen de Staatssecretaris bedanken voor zijn beantwoording, maar hebben wel een aantal nadere vragen omdat op bepaalde punten naar de mening van deze leden onvoldoende wordt ingegaan op de geuite bezwaren.
De leden van de D66-fractie constateren dat voorafgaand aan het ontwerpbesluit een aantal instanties zijn geconsulteerd. GGZ Nederland, het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), de Raad van Korpschefs en het College van procureurs-generaals hebben in de voorbereidingsfase van de AMvB adviezen gegeven. In deze adviezen zijn bezwaren geuit tegen de praktische, principiële en juridische uitvoerbaarheid van de AMvB. Kan de Staatssecretaris per geconsulteerde partij gemotiveerd en gedetailleerd uiteenzetten waarom is afgeweken van de adviezen en hierbij aangeven op welke wijze er tegemoet gekomen is aan de geuite bezwaren?
De leden van de D66-fractie constateren dat de Staatssecretaris het advies van de Expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet om hennep en hasjiesj met een gehalte aan
THC van meer dan 15% naar lijst I te verplaatsen heeft overgenomen. Hoe reageert de Staatssecretaris in dit verband op de opmerking van GGZ Nederland dat het prematuur is om vanuit het voorzorgsbeginsel hasj en wiet met een THC-gehalte van meer dan 15% op lijst I te plaatsten, terwijl wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt? Voorts stelt de Staatssecretaris in de beantwoording dat er nog weinig onderzoeken zijn waarin de relatie wordt onderzocht tussen een eventueel effect van een (hoge dosis) THC en een mogelijk beschermende werking van CBD. De zojuist genoemde Exportcommissie heeft geadviseerd om de verhouding tussen THC en CBD in cannabis te monitoren en de effecten daarvan op de gezondheid van de gebruiker te onderzoeken, zodat een beter inzicht in de werking daarvan ontstaat. Is de Staatssecretaris bereid ook deze aanbeveling over te nemen? Acht de Staatssecretaris het wenselijk om eerst deze informatie te verkrijgen, alvorens een besluit te nemen? Zo nee, waarom niet? In de nota van toelichting wordt gesteld dat de voorgestelde THC-maatregel vooral is ingegeven vanuit het perspectief van volksgezondheid. Is de Staatssecretaris in het kader van de volksgezondheid ook voornemens eisen te stellen ten aanzien van het gebruik van bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Voorts merken genoemde leden op dat de Staatssecretaris in zijn beantwoording zegt dat dat etikettering van de samenstelling van het middel op zich wenselijk is in het kader van een goede voorlichting. Deze leden onderschrijven ten zeerste en roepen de Staatssecretaris dan ook op om in het belang van de volksgezondheid nogmaals te kijken naar de mogelijkheden van etikettering en informatievoorziening.
De leden van de D66-fractie merken op dat de Staatssecretaris verwacht dat gebruikers hun cannabis bij voorkeur in de coffeeshop aanschaffen, omdat dat een rustige en veilige omgeving is waar de kwaliteit van de cannabis doorgaans beter is. Omdat in de coffeeshop straks geen zware cannabis meer wordt aangeboden, zal dit betekenen dat de gebruikers mildere varianten gaan roken. Er zullen echter consumenten zijn die toch cannabisproducten met meer dan 15% THC willen gebruiken en hiervoor hun weg in het illegale circuit zoeken, waar vaak ook andere soorten harddrugs worden aangeboden. Kan de Staatssecretaris uiteenzetten welke impact dat kan hebben op de volksgezondheid en de openbare orde? Hoe wordt voorkomen dat deze mensen in aanraking komen met harddrugs of vervuilde cannabis?
De leden van de D66-fractie lezen in beantwoording van de Staatssecretaris dat de justitiële keten is voorbereid op de introductie van de maatregel. Zowel de politiek, het OM en het NFI zouden in alle fasen van het proces meegedacht hebben over het zo effectief en efficiënt mogelijk inrichten van de handhaving. In het rapport «Toekomst forensisch onderzoek» dat is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt echter gesteld dat de overheid in haar beleidsplannen niet altijd rekening houdt met de gevolgen van de plannen voor forensisch onderzoek en prioriteiten die moeten worden heroverwogen. Als voorbeeld wordt het testen van het THC-gehalte van drugs bij coffeeshops door het NFI genoemd, waarvoor geen extra middelen vrijgemaakt worden. Klopt het dat hiervoor geen (extra) budget wordt vrijgemaakt? Zo ja, hoe kan het NFI dan de testen uitvoeren? Zo nee, kan worden aangegeven ten koste van welke andere onderzoeken de THC testen zullen worden uitgevoerd?
De leden van D66-fractie lezen dat strafrechtelijke handhaving het aantonen van opzet vereist. Het enkele voorhanden hebben van cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer door coffeeshophouders zal niet voldoende zijn en bijkomende omstandigheden zijn noodzakelijk, om van voorwaardelijk opzet te kunnen spreken. Deze omstandigheden kunnen worden gevonden in de kennis en ervaring van coffeeshophouders met betrekking tot de sterkte van de door hen verkochte cannabis en de mogelijke beschikbaarheid van apparatuur en andere meetmethoden, waarmee een redelijke en relevante indicatie van het THC-gehalte kan worden gekregen. Deze leden vragen of dat concreet betekent dat de coffeeshopondernemer niet strafbaar is wanneer tijdens een controle in de coffeeshop cannabis met een THC-gehalte van meer dan 15%, wordt aangetroffen, wanneer geen (voorwaardelijke) opzet kan worden vastgesteld? Wordt het een coffeeshophouder zwaarder aangerekend wanneer er cannabis wordt aangetroffen met meer dan 15% THC indien in de coffeeshop meetapparatuur of meetmethoden voorhanden zijn? Ook valt het bezit van meetapparatuur formeel onder de strafbaarstelling van het nieuwe artikel 11a. Denkt de Staatssecretaris dat dit coffeeshophouders ervan zou kunnen weerhouden om meetapparatuur aan te schaffen?
De leden van de D66-fractie wijzen er tot slot op dat diverse instellingen voor verslavingszorg op 13 februari 2014 een brief aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben gestuurd waarin wordt gevraagd de beslissing over de 15%-maatregel in een later stadium te nemen, op basis van wetenschappelijk onderzoek naar de schadelijkheid van producten met een hoger THC-gehalte dan 15% en in relatie met de beschermende werking van CBD. Ook wijzen de instellingen erop dat de maatregel als ongewenst gevolg zou kunnen hebben dat het scheidingsbeleid wordt verzwakt. Kan de Staatssecretaris hierop ingaan? De verslavingszorginstellingen spreken de zorg uit dat hun relatie met coffeeshops door deze maatregel zal verslechteren, zoals ook het gevolg is geweest van wietpas en het afstandscriterum. De vrijwillige relatie tussen de verslavingszorginstellingen en de coffeeshops maken preventieve interventies voor het verminderen van cannabisgebruik en het in een vroeg stadium signaleren van problemen mogelijk. Is de Staatssecretaris van mening dat een verslechterde relatie een onwenselijk gevolg van de maatregel zou zijn, die de volksgezondheid niet ten goede komt? Hoe wil de Staatssecretaris voorkomen dat de relatie tussen verslavingszorginstellingen en coffeeshops wordt verstoord? Gezien het belang van de beschermende stof CBD, het behoud van het scheidingsbeleid, de medewerking van de coffeeshopbranche met instellingen voor verslavingszorg en de reeds ingezette daling van het THC-gehalte in nederwiet pleiten de instellingen voor uitstel van invoer van de 15%-maatregel. Kan de Staatssecretaris uitleggen wat hij van deze argumenten vindt?
De leden van de fracties van de PvdA en D66 hebben vragen gesteld over de werking van CBD en of de bereidheid bestaat onderzoek te laten verrichten naar de beschermende werking van CBD ten opzichte van THC. In 2012 heeft het Trimbos-instituut reeds een uitgebreid literatuuronderzoek uitgevoerd naar de rol van THC en CBD. Hieruit kwamen aanwijzingen naar voren dat de verhouding tussen THC en CBD in cannabis van belang is om de negatieve gevolgen van een hoog THC-gehalte te beperken. Als het THC-gehalte in cannabis lager wordt, dan wordt ook de rol van CBD minder relevant. Uit het rapport blijkt verder dat onderzoek naar de specifieke rol van CBD nog in de kinderschoenen staat. Het zal veel tijd en geld kosten om daar meer zicht op te krijgen.
De leden van de fracties van de PvdA, de SP en D66 hebben gevraagd gemotiveerd uiteen te zetten waarom en op welke punten is afgeweken van de adviezen of tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de geconsulteerde partijen, GGZ Nederland, het NFI, gemeenten, de politie en het College van procureurs-generaal. Als voorbeeld noemen de leden van de fractie van de PvdA het advies van het College van procureurs-generaal tot een haalbaarheidsonderzoek. Naar aanleiding van dit advies is een impactanalyse uitgevoerd, waar vertegenwoordigers van alle betrokken partijen aan hebben deelgenomen. Het hieruit voortvloeiende rapport «Impactanalyse Zware Cannabis op lijst 1» van Significant heb ik aan uw Kamer doen toekomen. De impactanalyse is gericht op de te verwachten gevolgen voor de strafrechtketen en gaat in op een groot aantal door de partijen geuite bezwaren, zoals lastenverzwaring voor betrokken partijen. De, in de adviezen opgenomen, inhoudelijke punten komen in de hierna volgende vragen aan bod.
De leden van de fracties van de PvdA, van de SP en van D66 hebben gevraagd of nader kan worden ingegaan op de bezwaren en de suggesties van de instellingen voor verslavingszorg, zoals gedaan in de brief 13 februari 2014. De hoofden preventie van de instellingen voor verslavingszorg zijn het in zoverre eens met het kabinet dat zij zich zorgen maken over het hoge THC-gehalte in de cannabis. Zij hebben als eerste bezwaar genoemd dat de grenswaarde van 15% THC niet wetenschappelijk is onderbouwd en zij zijn de mening toegedaan dat hier verder onderzoek naar moet worden gedaan. Het kabinet is van mening dat voldoende wetenschappelijke zekerheid is over de grotere gezondheidsrisico’s van cannabis met een hoog THC-gehalte en dat een dergelijke maatregel op grond daarvan gerechtvaardigd is, ook al ontbreekt de evidentie voor een precieze grens. Voorts hebben de hoofden preventie van de instellingen voor verslavingszorg aangegeven dat zij vrezen dat buiten de coffeeshops meer verkooppunten zullen ontstaan voor sterkere cannabis waardoor meer gebruikers in aanraking zullen komen met harddrugs. Dit zou een afzwakking zijn van het scheidingsbeleid. Het kabinet deelt deze vrees niet. Het is bekend dat veel cannabisgebruikers de voorkeur geven aan de veiligheid van een coffeeshop boven een niet-gedoogd verkooppunt, omdat zij daar een betrouwbaar product kunnen aanschaffen, goede advisering krijgen, veilig en rustig kunnen gebruiken, niet in aanraking komen met criminele dealers en harddrugs en in geval van klachten over hun aankoop verhaal kunnen halen bij de coffeeshop. Een volgend bezwaar betreft de vrees voor een verslechtering van de samenwerking tussen de coffeeshopbranche en de instellingen voor verslavingszorg. Nieuwe beleidsmaatregelen betekenen voor ondernemers, en dus ook voor de coffeeshopbranche, soms onzekerheid over de uitvoering. Dat verklaart mogelijk de wat meer defensieve houding van de coffeeshops richting de instellingen voor verslavingszorg. Beide branches zijn flexibel en creatief genoeg om de voordelen van samenwerking ook in de toekomst vorm te kunnen geven. Met betrekking tot de door de hoofden preventie van de instellingen voor verslavingszorg geuite wens voor onderzoek naar de rol van CBD verwijst het kabinet naar het antwoord hierboven. Tot slot bepleiten de hoofden preventie van de instellingen voor verslavingszorg in verband met de diverse genoemde bezwaren (uitvoeren van aanvullende onderzoeken, gemiddeld THC-gehalte is al onder de 15%) de maatregel uit te stellen. Het kabinet vindt het uiteraard een positief gegeven dat het gemiddelde THC-gehalte inmiddels is gedaald, maar wijst er wel op dat het hier slechts om één meting gaat en dat dit mogelijk is gebeurd onder druk van de aangekondigde wetswijziging. Alles overwegende, ziet het kabinet in de naar voren gebrachte bezwaren onvoldoende reden om de invoering van de maatregel uit te stellen.
De leden van de fractie van de PvdA hebben gevraagd hoe de vertegenwoordiging van VWS in de begeleidingsgroep van de impactanalyse van het bureau Significant zich verhoudt tot het gestelde dat het voorliggende besluit ingegeven is door overwegingen met betrekking tot de volksgezondheid. De impactanalyse ziet op de te verwachten gevolgen van de maatregel op de strafrechtketen en was primair gericht op handhaving en opsporing, het beleidsterrein van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
De leden van de fractie van de PvdA hebben enkele vragen gesteld over de parallel tussen de gezondheidsrisico’s die aan genotsmiddelen zoals alcohol en tabak kleven en cannabis met minder dan 15% THC. De gezondheidsrisico’s van alcohol en tabak zijn vergelijkbaar met die van cannabis. Op alcohol en tabak is respectievelijk de Drank- en Horecawet en de Tabakswet van toepassing. Het gaat hier om mondiaal wettelijk toegestane middelen. Het kabinet vindt het dan ook geen reële optie deze middelen onder de werking van de Opiumwet te brengen. Met de plaatsing van cannabis op de lijsten van de Opiumwet wordt invulling gegeven aan de internationale verdragen die Nederland heeft ondertekend. In deze verdragen wordt geen onderscheid gemaakt op grond van het THC-gehalte. Het in de verdragen neergelegde verbod geldt voor alle soorten cannabis, ongeacht het THC-gehalte. Op grond daarvan is het niet mogelijk om cannabis met minder dan 15% THC niet langer onder de Opiumwet te laten vallen.
De leden van de fractie van de PvdA hebben gevraagd of er internationale verdragen zijn die nopen tot het maken van onderscheid tussen cannabis met meer en minder THC en of er andere landen zijn waarbij in regelgeving een onderscheid wordt gemaakt tussen lichte en zwaardere cannabisproducten. De internationale verdragen waarbij Nederland partij is maken geen onderscheid tussen cannabis met meer of minder THC. Voor zover bekend zijn er zijn geen andere landen die onderscheid maken tussen cannabis met meer of minder THC, met uitzondering van Uruguay, dat cannabis met een THC-gehalte tussen de 5% en de 12% heeft gelegaliseerd.1 Aangezien deze wetgeving nog maar enkele maanden geleden is ingegaan, is nog niets bekend over de effecten van dit beleid.
De leden van de fractie van de PvdA hebben gevraagd of de werking van de maximering tot 15% THC na een aantal jaren kan worden geëvalueerd, waarbij vooral aandacht wordt besteed aan de gezondheidseffecten van de maximering. Het kabinet is bereid tot een evaluatie van de maatregel, met de kanttekening dat dit pas enkele jaren na invoering van de maatregel zinvol is, zodat zowel de gezondheidseffecten op de korte als de langere termijn kunnen worden meegenomen.
De leden van de fracties van de PvdA en de SP hebben vragen gesteld over de gevolgen van de maatregel voor de (capaciteit van de) handhaving. De leden van de fractie van de SP hebben daartoe verzocht om een nieuwe analyse. De leden van de fractie van de PvdA hebben gevraagd op welke wijze politie en OM beleid gaan ontwikkelen en in de praktijk met de maatregel om zullen gaan en of bij de handhaving van de maatregel onderscheid wordt gemaakt in de mate waarin deze producten worden verkocht of de hoogte van het THC-gehalte. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen die aanleiding geven tot een nieuwe analyse. Politie en OM hebben de aanpak van georganiseerde drugshandel als algemeen aandachtsgebied aangewezen, zonder daarbij onderscheid te maken naar het betreffende verboden middel, juist omdat criminele samenwerkingsverbanden zich in de praktijk ook steeds minder beperken tot de handel in een bepaalde drugssoort. Doordat wordt aangesloten bij de huidige prioriteiten en aanpak van drugscriminaliteit wordt zoveel mogelijk voorkomen dat de handhaving van de maatregel ten koste gaat van de aanpak van andere drugsgerelateerde criminaliteit. Ook voor de handhaving van de maatregel in coffeeshops geldt dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij reeds bestaande procedures en handhavingspraktijken. De gevolgen van een overtreding van het H-criterium zijn vastgelegd in handhavingsarrangementen, die worden opgesteld door de lokale driehoek op basis van het plaatselijk coffeeshop- en veiligheidsbeleid. Meestal betreft het een combinatie van bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving. De bestuurlijke handhaving zal – zoals dit voor alle criteria geldt – ook bij het H-criterium moeten voldoen aan het proportionaliteitsbeginsel. Voor de strafrechtelijke handhaving geldt dat het OM bij een overtreding van artikel 10 van de Opiumwet de strafrechtelijke opvolging bepaalt. De handhavingsarrangementen zullen worden aangepast op de maatregel en zullen, in combinatie met een door het Ministerie van Veiligheid en Justitie samen met betrokken organisaties op te stellen handhavingsstrategie, leidend zijn om tot een evenwichtige inzet van verschillende instrumenten te komen. Op deze wijze wordt de handhaving zo effectief en efficiënt mogelijk ingericht.
De leden van de fractie van de PvdA hebben gevraagd naar het keurmerk van coffeeshops in Haarlem. In algemene zin sta ik positief tegenover de situatie dat zelf verantwoordelijkheid wordt genomen om de kwaliteit binnen een sector te verhogen. Specifiek met betrekking tot coffeeshops wijs ik er op dat het landelijke kader voor het gedoogbeleid, gevormd door de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie, in acht genomen dient te worden. Het is positief dat Haarlem binnen dit kader een beleid voert met oog op de volksgezondheid en de openbare orde. Als andere gemeenten een vergelijkbaar lokaal beleid willen voeren, is dat natuurlijk mogelijk.
De leden van de fracties van de PvdA, de SP en D66 hebben zorgen geuit over het gevolg van de maatregel op de beperkte capaciteit en budget bij het NFI. De leden van de fracties van de SP en D66 hebben gevraagd of het klopt dat er bij het NFI nauwelijks budget is voor het testen van het THC-gehalte en of extra budget beschikbaar komt. Zij vragen aan te geven ten koste van welke andere onderzoeken THC-testen zullen worden uitgevoerd en wat hiervan de gevolgen zijn. De handhaving van de maatregel zal binnen de bestaande budgettaire kaders plaatsvinden. De betrokken organisaties hebben meegedacht over de wijze waarop hier effectieve en efficiënte invulling aan kan worden gegeven. Dit geldt ook voor de inzet van de capaciteit bij het NFI. Hierover worden jaarlijks afspraken gemaakt. Ten behoeve van de uitvoering van de maatregel wordt een zorgvuldige afweging van de beschikbare middelen gemaakt.
De leden van de fractie van de PvdA en D66 hebben gevraagd of de Staatssecretaris ook de vrees deelt dat de scheiding van de markt van soft- en harddrugs in het gedrang komt door het illegale aanbod van zware cannabisproducten, met alle risico’s van dien. Deze vrees wordt niet gedeeld. Het is bekend dat veel cannabisgebruikers de voorkeur geven aan de veiligheid van een coffeeshop boven een niet-gedoogd verkooppunt.Wanneer de maatregel eenmaal is ingegaan, is het de verwachting dat coffeeshops hun aanbod zo aantrekkelijk mogelijk zullen maken met inachtneming van de wettelijke limiet van 15% THC. Het kan niet worden uitgesloten dat in de beginperiode, na invoering van de maatregel, enige vraag zal bestaan bij illegale verkooppunten naar sterkere wiet of hasj. Nieuwe gebruikers zullen voortaan in de coffeeshops mildere cannabis aangeboden krijgen, waardoor de vraag naar sterkere varianten op den duur zal afnemen.
De leden van de fracties van de PvdA, de SP en D66 hebben vragen gesteld over mogelijke verplaatsingseffecten. De leden van de fractie van de PvdA hebben gevraagd of er een markt voor cannabis met een hoog THC-gehalte bestaat, waarom er geen sprake zal zijn van een hoog verplaatsingseffect en hoe de risico’s worden ingeschat dat de import zal toenemen van cannabishoudende producten met een THC-gehalte van 15% of meer. De leden van de fracties van de SP en D66 hebben gevraagd wat de impact van verplaatsingseffecten naar het criminele circuit zal zijn op de openbare orde. Dezelfde leden hebben gevraagd hoe wordt voorkomen dat mensen in aanraking komen met harddrugs of vervuilde cannabis. Enige verplaatsing naar het illegale circuit kan niet worden uitgesloten, maar er is geen aanleiding een hoog verplaatsingseffect te verwachten. Uit onderzoek van het Trimbos-instituut uit 2013 is gebleken dat het gemiddelde THC-gehalte in nederwiet 13,5% bedraagt. Het feit dat een deel van de aangeboden cannabis een hoger percentage kent, betekent nog niet dat er in dezelfde mate vraag naar zal blijven bestaan. Er zijn geen aanwijzingen dat gebruikers in het verleden minder zijn gaan blowen naarmate de sterkte van cannabis toenam. Omgekeerd is niet te verwachten dat gebruikers meer zullen gaan blowen wanneer het THC-gehalte in cannabis afneemt. Bovendien maakt de hogere strafbedreiging voor een lijst I middel het criminele ondernemerschap onaantrekkelijker. Dit zal naar verwachting van invloed zijn op het aanbod. Als gevolg van de afnemende vraag naar cannabis met een THC-gehalte van meer dan 15% en een stijgend strafrisico door de hogere strafbedreiging, bestaat geen aanleiding te verwachten dat de import zal toenemen. Om dezelfde redenen verwacht ik geen grote impact op de openbare orde of dat meer mensen in aanraking zullen komen met harddrugs of vervuilde cannabis.
De leden van de fractie van de PvdA hebben gevraagd of het mogelijk en wenselijk is om aan de AHOJGI criteria een nieuw criterium ten aanzien etikettering en/of voorlichting te verbinden. Een wettelijke eis tot etikettering van cannabisproducten is niet mogelijk, omdat het om een illegaal middel gaat. In veel coffeeshops wordt nu al voorlichting gegeven in de vorm van mondeling advies of in de vorm van het aanreiken van flyers en brochures. Daarom is het niet nodig een voorlichtingscriterium toe te voegen aan de bestaande criteria.
De leden van de fractie van de PvdA hebben gevraagd of het niet voor de hand ligt dat de coffeeshophouder en de leverancier afspraken maken over het THC-gehalte van de geleverde producten. Ook hebben de leden van de fractie van de PvdA gevraagd op welke wijze een leverancier het THC-gehalte kan bepalen. De overheid staat buiten de relatie tussen de coffeeshophouder en zijn leveranciers. Het is aan de coffeeshophouder om te bepalen welke afspraken hij al dan niet met een leverancier maakt. De leverancier dient zelf de benodigde voorzieningen te treffen. In het verleden is gebleken dat leveranciers het THC-gehalte hebben kunnen laten stijgen. Het is derhalve aannemelijk dat zij dit gehalte ook weer kunnen laten dalen.
De leden van de fractie van de PvdA hebben gevraagd of het van een coffeeshophouder wordt verwacht dat hij weet hoe hoog het THC-gehalte is in de door hem aangeboden cannabis. De leden van de fracties van de PvdA en de SP hebben gevraagd wat de gevolgen zijn voor de veronderstelling dat coffeeshophouders zelf in staat zijn invloed uit te oefenen op het THC-gehalte. De leden van de fractie van de PvdA hebben daarnaast aangegeven van mening te zijn dat een coffeeshophouder alleen kan worden aangesproken op het THC-gehalte in de door hem aangeboden cannabis wanneer hij invloed op dit gehalte kan uitoefenen. Een coffeeshophouder heeft de verantwoordelijkheid voor de producten die hij verkoopt. Hij dient zich ook nu al aan diverse criteria van het gedoogbeleid te houden. Het niet naleven van de THC-maatregel komt neer op een overtreding van het H-criterium. Daar kan de coffeeshophouder op worden aangesproken. Het is aan de coffeeshophouder op welke wijze hij invloed uitoefent op het THC-gehalte in de door hem verkochte cannabis. Coffeeshophouders verkopen verschillende soorten cannabis, veelal variërend van licht tot zwaar, en zijn gewoonlijk bekend met de leverancier. Er mag daarom worden verwacht dat zij een inschatting kunnen maken van het THC-gehalte van de geleverde cannabis. In de loop der jaren is reeds gebleken dat coffeeshophouders in staat zijn zich aan te passen aan de vraag in de markt en aan de regels die van overheidswege aan hen worden gesteld. De verwachting is dat coffeeshophouders zich ook aan de onderhavige regelgeving kunnen en zullen aanpassen.
De leden van de fractie van de PvdA hebben gevraagd welke verantwoordelijkheid de koper heeft en of een koper van een cannabisproduct in een coffeeshop ervan uit mag gaan dat het cannabis betreft met een THC gehalte van minder dan 15%. Dezelfde leden hebben ook gevraagd welk risico de koper loopt op strafrechtelijke vervolging als achteraf is gebleken dat het percentage hoger ligt. Een burger die in de toekomst cannabis koopt bij een coffeeshop zal er op grond van deze omstandigheden in het algemeen vanuit kunnen gaan dat de daar gekochte cannabis minder dan 15% THC bevat. De koper blijft wel zelf verantwoordelijk voor de cannabis die hij in zijn bezit heeft. Wanneer aannemelijk kan worden gemaakt dat de cannabis in een coffeeshop is gekocht, geldt dat, bijzondere omstandigheden daargelaten, niet van voorwaardelijk opzet kan worden gesproken.
De leden van de fracties van de SP en D66 hebben gevraagd op welke wijze het THC-gehalte door het NFI wordt gemeten. Door de politie zullen monsters worden afgenomen volgens een bemonsteringsprotocol. Dit protocol zal richtlijnen bevatten met betrekking tot de gehaltebepaling. Voor het meten van het THC-gehalte gebruikt het NFI de methode van verhitting en hanteert daarbij een marge van 1,5% ter correctie van de uitkomsten. Deze methode wordt momenteel getest en zal nog aan een formeel validatieprogramma worden onderworpen.
De leden van de fractie van de SP hebben gevraagd waarop de mening is gebaseerd dat coffeeshophouders veelal gebruik maken van vaste leveranciers. Er bestaan verschillen in de wijze waarop coffeeshops worden bevoorraad. Het is echter bekend dat coffeeshophouders veelal gebruik maken van een vaste kring van leveranciers, omdat zij baat hebben bij een stabiele toelevering van cannabis met een constante kwaliteit. Dit hebben vertegenwoordigers van de coffeeshopbranche in het verleden ook aangegeven.
De leden van de fracties van de SP en D66 hebben vragen gesteld over de strafbaarheid van de coffeeshophouder in verband met het voorhanden hebben van meetapparatuur en cannabis met een THC-gehalte van meer dan 15%. Indien in een coffeeshop cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer wordt aangetroffen, is sprake van overtreding van het H-criterium. Alsdan zijn zowel bestuurlijke als strafrechtelijke maatregelen aan de orde. Voor de toepassing daarvan zijn de omstandigheden in het concrete geval relevant. Het voorhanden hebben van meetapparatuur, mits in de coffeeshop, zal over het algemeen worden gerekend tot de normale bedrijfsvoering met het oog op de gedoogde verkoop en geeft daarom geen aanleiding tot strafrechtelijk optreden. Het enkel voorhanden hebben van cannabis met een THC-gehalte van meer dan 15% zal gewoonlijk onvoldoende zijn om van voorwaardelijk opzet te kunnen spreken. Of de coffeeshophouder een overtreding van het THC-gehalte zwaarder wordt aangerekend als er meetapparatuur voorhanden is in de coffeeshop zal eveneens afhangen van de omstandigheden van het geval. Wanneer daarbij wordt gekeken naar de kennis en ervaring van de coffeeshophouder spelen algemene ervaringsregels een rol. Met dezelfde redenering kan tot bestuursrechtelijke handhaving worden gekomen, met dien verstande dat in het kader van de handhaving vermoedelijk met stappen moet worden gewerkt en dat pas bij herhaalde overtreding tot (tijdelijke) sluiting moet worden overgegaan. Ik verwacht niet dat coffeeshophouders zich zullen laten weerhouden om meetapparatuur aan te schaffen.
De leden van de fractie van de SP en D66 hebben gevraagd of het niet voor de hand ligt dat eerst onderzoek wordt verricht naar de verhouding THC/CBD en of de Staatssecretaris bereid is dat alsnog te doen en in afwachting daarop deze AMvB vooralsnog niet in werking te laten treden. Het doel van de maatregel is tweeledig. De maatregel beoogt enerzijds gezondheidsschade tegen te gaan en anderzijds een bijdrage te leveren aan de bestrijding van drugscriminaliteit. Over de mogelijk beschermende werking van CBD is nog weinig bekend en onderzoek naar de specifieke rol van CBD staat nog in de kinderschoenen. Het zal veel tijd en geld kosten om meer zicht te krijgen op die rol, terwijl nu wel bekend is dat er een relatie bestaat tussen de hoogte van het THC-gehalte in cannabis en de kans op negatieve effecten. Met het oog op deze doelstellingen acht ik uitstel van de maatregel niet wenselijk.
De leden van de fractie van de SP hebben gevraagd of het stellen van eisen ten behoeve van de etikettering van de samenstelling van cannabis niet vergelijkbaar is met het stellen van een grenswaarde. De invoering van een grenswaarde van 15% voor het THC-gehalte in cannabis is van een geheel andere orde dan het stellen van eisen ten behoeve van de etikettering van de samenstelling van cannabis.
De leden van de fractie van de SP hebben gevraagd of onderzoek is gedaan naar het THC-gehalte van cannabis die op straat is verhandeld. De door het Trimbos instituut uitgevoerde onderzoeken naar het THC-gehalte van wiet en hasjiesj zijn gebaseerd op in coffeeshops gekochte producten. Daarbij wordt een aselect getrokken steekproef van coffeeshops bezocht en worden samples van cannabisproducten gekocht. Daardoor geeft het onderzoek een representatief beeld van de cannabis zoals die in de coffeeshops wordt aangeboden. Er is geen voornemen dit onderzoek uit te breiden naar andere, illegale verkooppunten.
De leden van de fracties van de SP en de PvdA hebben te kennen gegeven dat zij het vastleggen in wet- en regelgeving van een THC-gehalte als een stap naar verdere regulering en normalisering van de markt voor cannabisproducten zien. Het plaatsen van een THC-gehalte van 15% of meer op lijst I van de Opiumwet is geen maatregel ter verdere regulering van de cannabismarkt. Voor het overige is het standpunt van het kabinet over het reguleren van de teelt van cannabis onlangs nog in een brief aan uw Kamer uiteengezet.2
De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd of in het kader van de volksgezondheid ook eisen zullen worden gesteld stellen aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Zoals al eerder aangegeven is en blijft cannabis een illegaal middel. Daarom is het ook niet mogelijk eisen te stellen met betrekking tot de samenstelling of de productie van het middel.
De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd of nogmaals kan worden gekeken naar de mogelijkheden van etikettering en informatievoorziening. In veel coffeeshops wordt al informatie en voorlichting gegeven. Cannabis is en blijft echter een illegaal middel. Daarom is het ook niet mogelijk eisen te stellen aan de leveranciers ten behoeve van de etikettering en de samenstelling van het middel.
De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd in te gaan op de mogelijkheid dat de maatregel zou kunnen leiden tot een verzwakking van het scheidingsbeleid. Het is bekend dat cannabisgebruikers de voorkeur geven aan de veiligheid van een coffeeshop boven een niet gedoogd verkooppunt. In die zin vrees ik niet voor een verzwakking van het scheidingsbeleid. Het door de wetgever gemaakte onderscheid tussen lijst I en II van de Opiumwet is gebaseerd op de beoordeling van het risico van een middel. De middelen met een onaanvaardbaar risico zijn op lijst I geplaatst en hennep en hennepproducten op lijst II. Destijds is hennepolie al op lijst I geplaatst in verband met het hoge gehalte aan THC. Nu het gemiddelde THC-gehalte in cannabisproducten is gestegen en meer bekend is over de schadelijkheid van THC is het een juiste reactie om een cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer naar lijst I te verplaatsen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33593-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.