33 593 Besluit, houdende wijziging van lijst I, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing op deze lijst van hasjiesj en hennep met een gehalte aan tetrahydrocannabinol (THC) van 15 procent of meer

Nr. 2 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 februari 2014

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 26 maart 2013 inzake het ontwerpbesluit houdende wijziging van lijst I, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing op deze lijst van hasjiesj en hennep met een gehalte aan tetrahydrocannabinol (THC) van 15 procent of meer (Kamerstuk 33 593, nr. 1).

De op 26 april 2013 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de Staatssecretaris bij brief van 12 februari 2014 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Neppérus

Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II.

Reactie van de Staatssecretaris

12

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit en de daaraan gehechte impactanalyse. Deze leden hebben nog de volgende vragen, die zij aan de Staatssecretaris voorleggen:

Hoe ziet de Staatssecretaris de handhaving van dit besluit? Is het in de praktijk goed mogelijk om het verschil te signaleren tussen softdrugs met een THC-gehalte van minder dan 15 procent en softdrugs met een THC-gehalte van meer dan 15 procent?

Welke invloed heeft consumptie van softdrugs op de ontwikkeling van psychische klachten en ziektebeelden? Kunt u aangeven welk verband er bestaat tussen het verhogen van het THC-gehalte en het risico op het ontwikkelen van psychische klachten? Is er een correlatie met leeftijd?

Welke medische argumenten liggen ten grondslag aan het percentage van 15 procent?

Is er extra gezondheidsschade te verwachten wanneer personen (in de impactanalyse benoemd als «roeszoekers») na de invoering van de 15 procent meer cannabis zullen gaan gebruiken om hetzelfde effect te sorteren? Zo ja, welke is dat?

Welk percentage van de coffeeshops verkoopt softdrugs met een THC-gehalte van meer dan 15 procent? Wat betekent dit ontwerpbesluit voor exploitanten van coffeeshops waarin softdrugs wordt verkocht met een THC-gehalte van meer dan 15 procent? Worden deze coffeeshops gesloten bij constatering van dit feit?

Wat is de te verwachten invloed op de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit van het verplaatsen van softdrugs met een THC-gehalte van meer dan 15 procent naar lijst I van de Opiumwet?

Hoe wordt de opsporings- en vervolgingscapaciteit tussen lichte en zware cannabisteelt verdeeld? Vormt het THC-gehalte hierbij een onderscheidend criterium? Zo ja, deelt u de mening dat ook cannabisteelt met een THC-gehalte van minder dan 15 procent met kracht dient te worden bestreden?

Is de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) berekend op het extreme scenario uit de impactanalyse, waarin 600 extra celjaren zullen worden opgelegd?

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend besluit om producten met een THC-gehalte van 15 procent of meer op lijst I van de Opiumwet te plaatsen. Tevens hebben deze leden kennisgenomen van de «Impactanalyse Zware Cannabis op lijst 1» van juli 2012 die door de Staatssecretaris gebruikt is ter ondersteuning van het genoemde besluit. Eerder hebben de aan het woord zijnde leden kennisgenomen van publicaties van onder andere het Trimbos-instituut en de Commissie Garretsen over tetrahydrocannabinol (THC). Deze leden hebben naar aanleiding van de brief meerdere vragen en opmerkingen.

Genoemde leden zouden meer informatie willen hebben over de keuze van 15 procent THC als grenswaarde. Waarom is er voor gekozen om juist die waarde te hanteren als grens voor het plaatsen op lijst I van de Opiumwet? Deze leden hebben begrepen, onder andere uit de genoemde Impactanalyse en publicaties van het Trimbos-instituut, dat het gemiddelde THC-gehalte van in coffeeshops verkochte wiet op dit moment op 15,5 procent ligt en van hasj nog wat hoger. De meeste cannabisproducten die in coffeeshops worden verkocht bevatten 15–18 procent THC. Waarom is dan in het besluit toch voor 15 procent gekozen? Weliswaar wordt door de Staatssecretaris gesteld dat het aannemelijk is dat hogere THC-percentage, grotere risico’s met zich meebrengen voor de gezondheid, maar dat wordt echter niet met wetenschappelijk onderzoek onderbouwd. Kan de Staatssecretaris hier nader op ingaan? Bovendien is er weer wel wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat er teveel nadruk wordt gelegd op THC in cannabis, terwijl aan de andere aanwezige werkzame stof cannabidiol (CBD) nauwelijks aandacht wordt geschonken. Dat wringt vooral omdat aan CBD juist eigenschappen worden toegedicht waarmee de voor de gezondheid schadelijke effecten van THC teniet worden gedaan. De leden van de PvdA-fractie duiden op het onderzoek van de commissie onder voorzitterschap van prof. Garretsen, voorzitter van de Wetenschappelijke Raad van de Nationale Drug Monitor. Deze Expertcommissie Lijstensystematiek Opiumwet stelde in 2011 voor om cannabis met een gehalte THC-gehalte van meer dan 15 procent op lijst I van de Opiumwet te plaatsen. Maar daarnaast wees de expertcommissie er op dat: «De eenzijdige aandacht in de discussie over het thc-gehalte van cannabis [voorbij] gaat aan het feit dat uit wetenschappelijke bevindingen blijkt dat de werking van thc mogelijk wordt beïnvloed door een andere cannabinoïde, de cannabidiol (cbd). Zo zijn er aanwijzingen dat cbd sommige effecten van thc, zoals acute psychotische symptomen, angst en verslechtering van het geheugen, dempt. Het lijkt erop dat de verhouding tussen thc en cbd een rol speelt bij de mate van gezondheidsrisico’s van cannabis. De werking van cbd in combinatie met thc treedt bij het cannabisgebruik in Nederland nauwelijks op, doordat de nederwiet zeer weinig cbd bevat, in 2010 gemiddeld 0,2%. Buitenlandse hasjiesj bevat meer cbd, te weten gemiddeld 7,5%».

De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris waarom er niet meer aandacht is geschonken aan CBD in combinatie met THC? Waarom is er bijvoorbeeld niet voor gekozen om het maximumpercentage THC in het voorliggende besluit op hoger dan 15 procent te stellen zodat het beter pas bij het gemiddelde THC-gehalte van de meeste verkochte cannabisproducten? Waarom worden er geen eisen gesteld aan een hogere concentratie CBD in combinatie met een THC-gehalte dat meer conform het huidige marktaanbod is?

Daarnaast lijkt het vaststellen van een relatief laag gehalte aan THC ook risico’s in zich te bergen voor de gezondheid. Zo lezen deze leden in de Impactanalyse dat gebruikers die behoefte hebben aan zwaardere of meer cannabis wellicht zich op de illegale markt gaan begeven. Die illegale markt dreigt daardoor groter te worden (Impactanalyse, blz. 27). Zou het ook in het licht van dit gegeven niet meer voor de hand liggen om in het besluit het maximumpercentage THC hoger vast te stellen dan 15 procent? Bestaat er de kans dat door de verlaging van het gemiddelde THC-gehalte gebruikers meer gaan roken om alsnog het zelfde effect te bereiken als bij wiet of hasj met een hoger THC-gehalte? Zo ja, hoe hoog schat de Staatssecretaris die kans in? Zo ja, wat is dan het effect van het verlagen van het THC-gehalte voor de gezondheid? Zo nee, welke wetenschappelijke evidence based studie is er gedaan naar het effect dat gebruikers meer gaan roken als het THC-gehalte wordt verlaagd, of andersom? Zo nee, heeft de Staatssecretaris andere aanwijzingen waaruit blijkt dat dit effect zich niet zal voordoen?

Is er, behalve met de politie, het openbaar ministerie (OM), rechters en het Nederland Forensisch instituut ook gesproken met de aanbieders van cannabisproducten of met gebruikers daarvan? Genoemde leden kunnen zich namelijk goed voorstellen dat bijvoorbeeld (vertegenwoordigers) van coffeeshophouders of cannabisgebruikers belangrijke input kunnen geven die van waarde is voor het vaststellen van een grenswaarde THC in de Opiumwet. Zo ja, met wie is er gesproken en wat waren de uitkomsten? Zo nee, waarom niet en kan de Staatssecretaris dit alsnog doen?

Deelt de Staatssecretaris de mening dat door cannabisproducten met meer dan 15 procent THC te verbieden, dat daarmee impliciet softdrugs met minder dan 15 procent THC nadrukkelijker dan tot nu toe het geval was als normaal genotsmiddel worden erkend? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie zien het vastleggen in wet- en regelgeving van een THC-gehalte, nog los van de hoogte van dat percentage, als een stap naar verdere regulering en normalisering van de markt voor cannabisproducten. Deelt de Staatssecretaris deze mening en betekent dit dat deze markt of onderdelen daarvan verder gereguleerd gaan worden? Zo nee, waarom deelt de Staatssecretaris deze mening niet? Bij het verder reguleren van de markt denken deze leden onder andere aan het stellen van verdere kwaliteitseisen aan cannabis (bijvoorbeeld ten aanzien van bestrijdingsmiddelen), aan eisen ten aanzien van etikettering (analoog aan tabak), aan fiscale regulering zoals het heffen van BTW en/of accijns op cannabis tot het ook fiscaal erkennen dat coffeeshops cannabisproducten moeten inkopen. Kan de Staatssecretaris hier nader op ingaan? Deelt de Staatssecretaris de mening dat bij het normaliseren, reguleren en controleren van de markt ook de teelt van cannabisproducten zou moeten worden betrokken? Zo ja, hoe gaat de Staatssecretaris hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat na het vaststellen van een maximumwaarde aan THC telers in staat moeten zijn om hun productie of verkopers hun waar op dat maximum af te stemmen. In de Impactanalyse wordt weliswaar gesteld dat telers daartoe snel in staat zijn en wel binnen twee tot vijf maanden (blz. 30/31, Impactanalyse). Kan de Staatssecretaris dit nader onderbouwen? Op welke termijn zou het voorliggend besluit in werking moeten treden? Deelt de Staatssecretaris de mening dat de markt (producten, verkopers en consumenten) voldoende tijd moeten krijgen om naar een nieuwe situatie toe te groeien? Zo ja, biedt de beoogde datum van inwerkingtreding van het besluit, mits daarin 15 procent zou blijven staan, die tijd? Zo nee, waarom deelt de Staatssecretaris die mening niet?

Genoemde leden menen ook dat telers en coffeeshophouders in staat moeten zijn om het THC-gehalte te meten. De nota van toelichting bij het voorliggende besluit is op dit punt niet duidelijk genoeg. Hoe kunnen telers of coffeeshophouders het THC-gehalte van hun producten bepalen? Mogen zij de apparatuur die daarvoor nodig is wel bezitten of gebruiken? Kunnen deze leden opmaken dat er een gedoogbeleid komt ten aanzien van het bezit van deze controleapparatuur? Beschikken de telers of coffeeshophouders over gelijkaardige meetapparatuur als het NFI of kunnen en mogen zij die aanschaffen? Of is er sprake van andere apparatuur die voor het gelijke doel gebruikt kan worden? Kunnen telers of coffeeshophouders die apparatuur laten ijken?

Hoeveel extra capaciteit zal er in de justitiële keten van politie, OM, NFI en rechters nodig zijn om vastgesteld percentage THC te handhaven? Welke kosten gaan daarmee gepaard? Hoe vaak zullen er steekproeven in coffeeshops worden genomen? Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) of gemeenten een rol in de controle spelen?

Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben met kennisgenomen van het voorliggend besluit om producten met een THC-gehalte van 15 procent of meer op lijst I van de Opiumwet te plaatsen.

Genoemde leden zijn tegen de regulering van softdrugs. Zij vragen de Staatssecretaris of het aan banden leggen van de THC-waarden in hennep en hasjiesj gerealiseerd kan worden zonder dat het huidige gedoogbeleid wordt omgezet in een gereguleerd beleid. De burgemeester van Rotterdam heeft al te kennen gegeven dat dit niet mogelijk is. Graag ontvangen voornoemde leden een reactie op dit punt.

Ook vragen de leden van de PVV-fractie hoe voornoemd besluit zich verhoudt tot de strafbaarstelling van de voorbereidingshandelingen voor de teelt van softdrugs. Hoe kunnen coffeeshophouders de THC-waarden van de drugs meten als het voorhanden hebben van de apparatuur strafbaar is?

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit, waarmee cannabis met een gehalte THC van meer dan 15 procent op lijst I van de Opiumwet wordt geplaatst. Zij hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.

Genoemde leden zijn van mening dat bij het drugsbeleid het belang van de volksgezondheid voorop moet staan. Op welke wijze kan schade aan de gezondheid zo effectief mogelijk worden voorkomen, dat moet de belangrijkste vraag zijn. De stijging van het THC-gehalte in hasjiesj en hennep is inderdaad zorgelijk, maar kan niet los worden gezien van het gehalte aan CBD (mogelijke «dempende» of beschermende werking). Erkent de Staatssecretaris dit en wordt hier nader onderzoek naar verricht?

Cannabis met een hoog THC-gehalte brengt risico’s met zich mee. De vraag is echter, hoe deze risico’s kunnen worden verkleind, of zelfs voorkomen kunnen worden. Heeft de Staatssecretaris deze vraag, en het belang van de volksgezondheid, ook voorop gesteld? Zo ja, hoe kan dan de uitkomst van deze afweging zijn het verplaatsen van cannabis met meer dan 15 procent THC naar lijst I van de Opiumwet, oftewel een verbod? Als de Staatssecretaris stelt dat een gemiddelde THC-gehalte van rond de 12 procent te prefereren is, op welke wijze zal dan precies een verbod op zware hasjiesj en hennep daar toe leiden? Kan dat worden toegelicht?

De leden van de SP-fractie constateren dat de Staatssecretaris reeds eerder (terecht) concludeerde dat alle vergelijkingen met andere landen en andere onderzoeken uitwijzen dat het verbieden van softdrugs niet leidt tot minder gebruik. Deze leden merken daarover op dat hieruit volgt dat het verbieden van bepaalde softdrugs niet als vanzelf goed is voor de volksgezondheid, maar dat daarvoor meer nodig is. Deelt de Staatssecretaris de mening dat het van groot belang is dat voorlichting wordt gegeven over de kwaliteit, de samenstelling en de risico’s van bepaalde softdrugs? Werkt dat niet beter dan het verbieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan deze voorlichting, onder andere over samenstelling, worden verbeterd?

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris hoe het kan dat de overheid nu voorstelt de samenstelling van een product te reguleren (cannabis met THC-gehalte tot 15 procent wordt gedoogd, daarboven is het verboden) terwijl de achterdeur (teelt en bevoorrading van coffeeshops) nog steeds niet is gereguleerd. Dat is toch tegenstrijdig? Zou deze regulering van de samenstelling niet samen moeten gaan met regulering van teelt en bevoorrading? Alleen dan weet je precies wat de samenstelling is van de softdrug, en kan worden voorkomen dat het THC-gehalte te hoog wordt. Bovendien zou dan betere voorlichting gegeven kunnen worden over de samenstelling en kan expliciet gewezen worden op de risico’s voor de volksgezondheid en mogelijkheid van verslaving. Eigenlijk zou er bij verkochte softdrugs een bijsluiter moeten zitten, met daarin onder meer het THC-gehalte (net als de verplichte vermelding van het alcoholpercentage op alcoholhoudende dranken). Dan zou de Staatssecretaris pas echt opkomen voor de volksgezondheid. Graag ontvangen deze leden een analyse hierover van de Staatssecretaris.

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over het gevolg van dit besluit, namelijk dat cannabis met een gehalte van meer dan 15 procent THC voortaan onder het verbod op de aanwezigheid van harddrugs zal vallen. Hierover stellen zij de volgende vragen:

Hoe groot is de capaciteit van het NFI geraamd voor het testen? Met welke kosten is hiervoor rekening gehouden?

Hoe moet de coffeeshophouder het THC-gehalte vaststellen, zeker nu de apparatuur voor het meten van het THC-gehalte onder de nieuwe strafbaarstelling valt die met wetsvoorstel Wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt (Kamerstuk 32 842) in het leven is geroepen?

Gelet op de toezegging van de Minister van Veiligheid en Justitie over deze controleapparatuur, kan uitgesloten worden dat mensen met controleapparatuur in het bezit strafrechtelijk vervolgd zullen worden? Ontstaat hiermee een nieuwe gedoogsituatie?

Is het realistisch te veronderstellen dat de coffeeshophouder «bij hun leveranciers zal aandringen op cannabis met een lager THC-gehalte»? Hoe direct denkt de Staatssecretaris dat de relatie is tussen de coffeeshophouder (gedoogde situatie) en de leverancier (illegale situatie)?

Is het eigenlijk wel mogelijk om het THC-gehalte betrouwbaar te meten? Wie kunnen dat allemaal in Nederland? Hoe zal dat gebeuren en met welke protocollen? Zijn metingen wel betrouwbaar, vanwege het feit dat het meetresultaat van veel factoren afhankelijk is, en dat zelfs van één plant diverse meetresultaten verkregen kunnen worden?

Voorts vragen de leden van de SP-fractie de Staatssecretaris in te schatten welk percentage cannabis dat verkocht wordt op dit moment een hoger THC-gehalte heeft dan 15 procent.

Verwacht de Staatssecretaris geen ongewenste neveneffecten van dit voorgestelde «verbod op zware wiet»? Hoe groot schat de u de kans dat dit verplaatsing naar het illegale circuit plaats vindt? Hoe worden deze ongewenste neveneffecten tegen gegaan?

Genoemde leden vragen of ook na de eventuele inwerkingtreding van dit verbod op cannabis met meer dan 15 procent THC in de gaten wordt gehouden (monitoring) wat het THC-gehalte wordt van illegale cannabis die op straat verhandeld wordt. De veronderstelling en de vrees dat de handel in zware wiet naar de straat verplaatst zou zo kunnen worden getoetst. Graag een reactie van de Staatssecretaris op dit punt.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris hoe handhaafbaar dit voorgestelde verbod op cannabis met meer dan 15 procent THC eigenlijk is. Apparatuur om het THC-gehalte op betrouwbare wijze te testen bestaat niet, althans, er zijn geen eenvoudige testers beschikbaar voor coffeeshops. Erkent de Staatssecretaris dat het meten van het THC-gehalte niet op eenvoudige en betrouwbare wijze kan gebeuren, en dat deze verantwoordelijkheid in de huidige situatie (waarbij de «achterdeur» nog niet gereguleerd is) niet bij de coffeeshophouders gelegd kan worden? Een coffeeshop is immers geen laboratorium. Hoe kan een coffeeshophouder het THC-gehalte meten?

Genoemde leden vragen welke gevolgen dit voorstel zal hebben. Hoe zal dit verbod op cannabis met meer dan 15 procent THC worden gehandhaafd? Welke sancties zullen volgen bij eventuele overtreding van dit verbod, indien een monster wordt genomen in een coffeeshop en meer dan 15 procent THC wordt gemeten? Zijn sancties redelijk, gelet op het feit dat ten eerste de coffeeshophouder niet zelf kan meten of het spul aan de norm voldoet, en ten tweede vraagtekens geplaatst moeten worden bij de betrouwbaarheid van metingen?

Ook vragen de leden van de SP-fractie op welke wijze «lokaal maatwerk» in het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid, zoals in het regeerakkoord is opgenomen, in dit vraagstuk rondom het verbod op zware wiet en de lokale handhaving een rol speelt.

Genoemde leden vragen, gelet op de Impactanalyse, met welke extra kosten de Staatssecretaris rekening houdt als gevolg van dit voorstel (hoger beroep op politie, OM, rechterlijke macht en gevangeniswezen). Waar wordt dit van betaald? Ten koste van welke andere «criminaliteit» gaat dit? Wie is nu verantwoordelijk wordt voor de handhaving. Krijgt de politie er hier weer een extra taak bij? Hoe intensief zal de politie dit nieuwe beleid bij de coffeeshops gaan handhaven. Wordt de controle op de samenstelling van de aangeboden softdrugs geïntensiveerd? Kan de Staatssecretaris een inschatting maken van de kosten die verbonden zijn aan deze controles?

De leden van de SP-fractie roepen de Staatssecretaris op om experimenten toe te staan, die op wetenschappelijk-experimentele basis de teelt en toelevering aan de coffeeshops reguleren, zoals in Utrecht. Dat heeft als belangrijk voordeel dat de samenstelling (zoals het THC-gehalte) in de hand gehouden kan worden en gezondheidsschade kan worden voorkomen. Graag een reactie van de Staatssecretaris hierop.

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerpbesluit houdende wijziging van lijst I, behorende bij de Opiumwet in verband met plaatsing op deze lijst van hasjiesj en hennep met een gehalte aan tetrahydrocannabinol (THC) van 15 procent of meer. Genoemde leden vinden het een positieve ontwikkeling dat zware cannabis voortaan onder lijst I van de Opiumwet valt, waardoor de gedoogcriteria hierop niet meer van toepassing zijn en er harder opgetreden kan worden. Ondanks deze stap in de goede richting zal de afschaffing van het falende gedoogbeleid de inzet blijven van de leden van de CDA-fractie. Gebruik van drugs en de daarmee samenhangende problemen zoals cognitieve stoornissen, angstaanvallen, chronische psychose en verslaving vragen niet om een gedoogbeleid en halve maatregelen van de overheid, maar om een heldere lijn en harde aanpak. Dus geen regulering van de achterdeur zoals enkele gemeenten voorstellen, maar het sluiten van de voordeur.

Vooral jongeren lopen extra risico op gezondheidsproblemen en problemen in hun sociale omgeving door het gebruik van cannabis. Ook blijkt dat de leeftijd waarop begonnen wordt met cannabisgebruik erg belangrijk is. De leden van de CDA-fractie zien graag dat jongeren er helemaal niet aan beginnen. Het onderwerp drugs wordt gemist in de opzet voor het Nationaal Programma Preventie. Gaat de Staatssecretaris dit nog meenemen in de uitwerking? Op welke manier wordt er ingezet op preventie van cannabisgebruik? Wat gebeurt er met jongeren onder de achttien jaar die aangetroffen worden met een geringe hoeveelheid drugs voor eigen gebruik? Zeker nu we op gebied van alcohol het bezit onder de zestien (wordt achttien) jaar wettelijk hebben verboden kan het niet zo zijn dat we de aanwezigheid van drugs blijven gedogen, omdat er wettelijk gezien geen leeftijdsgrens voor is.

Vanuit het oogpunt van volksgezondheid staan genoemde leden positief tegenover dit ontwerpbesluit. Ten aanzien van de uitvoering en de handhaving hebben deze leden wel nog een aantal vragen. In het schriftelijk overleg over het rapport «Drugs in lijsten» van februari 2012 (Kamerstuk 24 077 nr. 269) geeft het kabinet aan dat er in coffeeshops nu al cannabis van uiteenlopende sterkte verkocht wordt tegen verschillende prijzen. Maar is het niet zo dat het voor coffeeshops niet toegestaan is om met de leverancier te spreken over de aangeleverde cannabis, omdat de levering een illegale handeling is? Als dit het geval is, hoe kunnen coffeeshops dan vaststellen welk percentage THC de geleverde cannabis heeft? Zeker gezien het feit dat er geen meetapparatuur voor coffeeshops bestaat en dit inmiddels wettelijk ook niet is toegestaan. Moeten deze leden dit ontwerpbesluit dan ook opvatten als een verkapte regulering van de achterdeur?

In de «Impactanalyse Zware Cannabis op lijst I» valt te lezen dat er een toenemende werklast wordt verwacht bij politie en het NFI. De politie zal monsters moeten afnemen in de coffeeshops en het NFI moet dit onderzoeken. Zijn deze organisaties hierop voorbereid? Zijn hiervoor de benodigde financiële middelen voorhanden? Bij vervolging van een overtreding van artikel 2 van de Opiumwet moet telkens worden aangetoond dat het hasjiesj en hennep met een THC-gehalte van 15 procent of meer betreft. Het vaststellen van het THC-gehalte gebeurt door verhitting. Deze leden vragen of er andere eenvoudiger methoden voor het vaststellen van het THC-gehalte in ontwikkeling zijn. Welke initiatieven worden daartoe ondernomen?

De politie zal de controle op het THC-gehalte in cannabis meenemen in de reguliere controle van de coffeeshops op naleving van de gedoogcriteria. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar de laatste handhavingscijfers en de ontwikkeling van het aantal controles bij coffeeshops. Ook zijn genoemde leden benieuwd naar de ontwikkeling van het nalevingsniveau van coffeeshops als het gaat om de gedoogcriteria. Kan de Staatssecretaris deze informatie toesturen? Hoe zal er gestraft worden bij overtreding van deze nieuwe regel? Is dat vooral bestuursrechtelijk (al dan niet tijdelijk sluiten van coffeeshops) of gaat er ook strafrechtelijk worden opgetreden?

De leden van de CDA-fractie hebben ook nog enkele vragen over de gekozen grens van 15 procent THC. De Staatssecretaris volgt hiermee het advies van de commissie-Garretsen uit 2011. Tegelijkertijd adviseerde de commissie om nader onderzoek te doen naar de schadelijke gezondheidseffecten van THC, in combinatie met de aanwezigheid van CBD in cannabis. Dit heeft geleid tot een literatuuronderzoek van het Trimbos-instituut waaruit blijkt dat er op dit moment maar weinig wetenschappelijk onderzoek beschikbaar is naar de gezondheidseffecten van cannabis. Het Trimbos-instituut adviseert dan ook nader onderzoek. Is de Staatssecretaris voornemens dit te initiëren, of vindt dit onderzoek mogelijk al plaats? Overweegt de Staatssecretaris de grens van 15 procent aan te passen zodra onderzoeksresultaten hier aanleiding toe geven? Hoe staat de Staatssecretaris tegenover het verplicht stellen van een minimale hoeveelheid CBD, als blijkt dat dit de negatieve effecten van THC tegengaat?

Ten slotte willen de leden van de CDA-fractie graag weten wat de stand van zaken is met betrekking tot de negen coffeeshoppilots in diverse gemeenten, met als doel om maatregelen te testen die zorgen voor minder overlast rond coffeeshops. Lopen deze nog of zijn deze inmiddels afgerond? Wanneer vindt de evaluatie plaats en wanneer kan de Tweede Kamer deze verwachten?

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris, waarin hij voorstelt hasjiesj en hennep met een gehalte van 15 procent of meer op lijst I van de Opiumwet te plaatsen. Volgens genoemde leden levert dit ontwerpbesluit geen verbetering op van de volksgezondheid, maar levert het vooral problemen op in de uitvoering en handhaving. Ook vragen zij of het ontwerpbesluit een einde maakt aan de in het binnen- en buitenland geprezen scheiding der markten tussen soft- en harddrugs. Tot slot vragen deze leden of het voorstel juridisch wel door de beugel kan. Daarom hebben zij de volgende vragen aan de Staatssecretaris.

Kan de Staatssecretaris aangeven waarom gekozen is om een ingrijpende maatregel als deze via een algemene maatregel van bestuur (AMvB) te regelen en niet als wetswijziging, zodat ook de democratische legitimatie is geborgd?

Kan de Staatssecretaris aangeven welke voordelen dit voorstel oplevert voor de volksgezondheid, terwijl het vooral over repressie gaat? Kan de Staatssecretaris aangeven waarom de commissie van VWS het voortouw heeft en niet de commissie VenJ?

Kan de Staatssecretaris aangeven met welke coffeeshophouders en onderzoekers gesproken is over het voorstel?

In de toelichting bij het voorstel staat vermeld dat ook het THC-gehalte van buitenlandse hasjiesj fors is gestegen en gemiddeld 19 procent bedraagt. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe dit zich verhoudt tot het onderzoek van Dirk Korf van begin jaren 90 dat het gemiddelde THC-gehalte toen ook al meer dan 15 procent bedroeg?

De leden van D66-fractie vragen of het voorstel de risico’s voor de volksgezondheid vergroot vanwege een verschuiving naar de illegaliteit. Kan de Staatssecretaris hier op ingaan? Kan de Staatssecretaris hierbij betrekken hoe groot de groep is die cannabis met meer dan 15 procent THC gebruikt en dit in het illegale circuit zal zoeken? Wat zijn hiervan de gevolgen voor de volksgezondheid en openbare orde? Kan de Staatssecretaris een schatting geven van het percentage cannabis dat verhandeld wordt met meer dan 15 procent?

Volgens genoemde leden is de exclusieve focus op het THC-gehalte van cannabis achterhaald. Uit onderzoek is gebleken dat THC een van de minst toxische stoffen is en de aanwezigheid van de stof cannabidiol (CBD) beschermende effecten heeft. De verhouding THC/CBD is bepalend voor de schadelijkheid voor de gezondheid. Het effect van CBD is pas relatief kort bekend, maar onderzoek naar de gezondheidseffecten richt zich op de langere termijn. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het met het onderzoek hiernaar staat?

Uit onderzoek van het Trimbos-instituut blijkt dat een hoger THC-gehalte in cannabis vooral voor jongeren onder de 18 jaar problematisch kan zijn. Deze jongeren mogen niet in coffeeshops komen. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe met dit voorstel jongeren tot 18 jaar worden bereikt?

Het Trimbos-instituut geeft verder aan dat sinds 2005 het THC-gehalte niet gestegen is en in 2013 zelfs gedaald naar 13,5 procent. Kan de Staatssecretaris de rapportage van het Trimbos-instituut over de metingen 2012 aan de Kamer beschikbaar stellen? Kan de Staatssecretaris aangeven dat als het THC-gehalte stabiliseert of afneemt de noodzaak voor de gekozen 15 procent motiveren?

Kan de Staatssecretaris aangeven waarom gekozen is voor het strafrecht als ultimum remedium en niet naar andere maatregelen is gekeken om het THC-gehalte in cannabis terug te dringen? Kan de Staatssecretaris aangeven waarom niet gekozen wordt voor regulering van wietteelt, zoals verschillende gemeenten hebben voorgesteld? Kan de Staatssecretaris bevorderen dat de keuzemogelijkheid voor een wietsoort zonder criminele achtergrond mogelijk wordt?

In 2009 kondigde toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer Klink, 15 pilots en 15 onderzoeken aan die maximaal twee jaar zouden gaan duren. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de resultaten zijn van deze onderzoeksprojecten?

In Nederland is inherent aan het beleid dat aan de voordeur cannabis wordt verkocht, maar de aanvoer verboden is. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom met dit voorstel niet meer problemen in het beleid rond «de achterdeur» ontstaan?

Voor het opnemen van een stof op lijst I van de Opiumwet moet er sprake zijn van «een onaanvaardbaar risico». Cannabis met een THC-gehalte van 15 procent of meer zou hier dan ook aan moeten voldoen. Kan de Staatssecretaris een opsomming geven van de onaanvaardbare risico’s?

Met het opnemen van cannabis op lijst I van de Opiumwet kunnen hogere straffen worden opgelegd en krijgt de politie meer opsporingsbevoegdheden. Op dit moment wordt al een groot deel van de capaciteit van de politie ingezet voor het opsporen van illegale drugshandel. Kan de Staatssecretaris aangeven wat het voorstel zal betekenen voor de inzet van politie- en justitiecapaciteit?

In de toelichting wordt gesteld dat er weinig tot niets bekend is over de gevolgen van de gemeten hogere THC percentages «sec» voor de volksgezondheid. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe dit zich verhoudt met de eisen die artikel 3a Opiumwet stelt aan het bij AMvB uitbreiden van de lijst?

Klopt het dat een coffeeshophouder wanneer deze constateert dat er meer dan 15 procent THC wordt gemeten direct in overtreding is met de AHOJ-G criteria vanwege de aanwezigheid van harddrugs in de coffeeshop? Volgens de leden van D66-fractie zal het voorstel leiden tot grotere problemen voor coffeeshophouders. De coffeeshophouder mag juridisch gezien geen contact hebben met de teler, maar om het THC-gehalte te kunnen meten moet hij contact hebben met diezelfde teler. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe dit juridisch zit?

Kan de Staatssecretaris verder aangeven of er apparatuur bestaat om het THC-gehalte te meten, hoe deze verkrijgbaar is, wat de kosten zijn en of het bezit van de apparatuur strafbaar is? Hoe ziet de Staatssecretaris de handhaving voor zich als de apparatuur niet beschikbaar is?

Als het bezit van de apparatuur strafbaar is, lokt het voorstel coffeeshophouders dan niet de facto uit tot het plegen van (al dan niet gedoogde) strafbare feiten? Kan de Staatssecretaris toelichten hoe het testen van de THC waarde in zijn werk gaat en hoe de coffeeshophouder dat dient te doen?

Genoemde leden hebben begrepen dat het gedogen uitsluitend ziet op hetgeen in de coffeeshop aanwezig is en alle handelingen buiten de coffeeshop strafbaar zijn? Kan de staatsecretaris daar een reactie op geven? Is de Staatssecretaris bekend met het vervolgingsbeleid van het OM, dat coffeeshophouders die buiten de coffeeshop met softdrugs worden aangehouden worden vervolgd? Hoe verhoudt zich dit met de eis dat coffeeshophouders hun wiet moeten testen?

Deelt de Staatssecretaris de opvatting dat het testen, gezien de praktische uitvoerbaarheid daarvan, alleen zinvol en kostenefficiënt is bij een «sample» uit een relatief grote «voorraad»? Zo ja, kan de Staatssecretaris aangeven hoe dit zich verhoudt met het feit dat coffeeshops geen voorraad (behoudens de maximaal in de coffeeshop aanwezige 500 gram) mogen aanhouden? Betekent dit dat een handelsvoorraad buiten de coffeeshop voor een langere periode voortaan wordt toegestaan?

Is de Staatssecretaris het eens met de stelling dat het ontwerpbesluit coffeeshophouders aanzet tot uitlokking aangezien zij de telers zouden moeten vragen wiet te telen (hetgeen strafbaar is) met een lager THC percentage? Is de Staatssecretaris van mening dat kwaliteitscontrole bij de producent thuis hoort?

Daarnaast kost testen tijd. Dit betekent dat de coffeeshophouder langere tijd een voorraad moet aanhouden, terwijl het strafbaar is om dit te doen. Kan de Staatssecretaris een reactie geven op deze situatie?

Recent is door de Kamer strafbaar gesteld dat coffeeshophouders strafbaar zijn voor voorbereidingshandelingen, maar dat het aanwezig hebben van meetapparatuur zal worden gedoogd. Kan de Staatssecretaris reageren waarom hier voor gekozen is?

De handhaving op het gebied van de openbare orde en veiligheid ligt bij gemeenten. Aangezien het meten problematisch is zien deze leden problemen voor de gemeentelijke handhaving. Kan de Staatssecretaris aangeven welke gevolgen het ontwerpbesluit heeft voor het bestuursrechtelijk en handhavingsarrangement? Kan de Staatssecretaris een schatting geven van het aantal coffeeshops dat gesloten zal worden vanwege de verkoop, aflevering, verstrekking of het voorhanden hebben van harddrugs?

Wegens de volksgezondheid wordt gekozen voor een snelle inwerkingtreding en niet voor een vast verandermoment. De leden van de D66-fractie zien hierin een probleem voor de handhaving. Is de Staatssecretaris bereid om de invoeringsdatum op zes maanden na publicatie vast te stellen, zodat geanticipeerd kan worden op de wijziging?

Vragen en opmerkingen van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat er een stevige aanscherping komt van het drugsbeleid in Nederland. In dat licht vinden zij het voorstel tot aanpassing van lijst I een verbetering. Niettemin blijven zij van mening dat hiermee nog geen oplossing wordt geboden voor de drugsproblematiek in het algemeen. Het gedoogbeleid blijft immers in stand.

Van de lijstensystematiek gaat het signaal uit dat het gebruik van de middelen op lijst II onschuldig is. Volgens het rapport «Geen deuren maar daden» is de productie en handel door georganiseerde misdaadgroepen van middelen op respectievelijk lijst I en lijst II niet eenvoudig te scheiden. De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de Staatssecretaris die opvatting van deze adviescommissie deelt. Klopt de indruk dat ook dit voorliggende ontwerpbesluit hiervoor geen oplossing biedt? Is de Staatssecretaris van plan met aanvullende maatregelen hiervoor te komen?

De Staatssecretaris vraagt er terecht aandacht voor dat het THC-gehalte in drugs in de achterliggende jaren enorm is toegenomen. Met dit ontwerpbesluit beoogt de Staatssecretaris drugs met een THC-gehalte van 15 procent of meer op de lijst met onaanvaardbare middelen te plaatsen. De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de verwachting gerechtvaardigd is dat dit gehalte als gevolg van het ontwerpbesluit ook zal afnemen. Heeft de Staatssecretaris de indruk dat producenten zich voldoende laten afschrikken door deze maatregel?

Er vindt nog onderzoek plaats in hoeverre de grens tussen hoog en laag THC-gehalte nog verder aangescherpt moet worden. Welk concreet onderzoek wordt er gedaan? Wanneer zijn hier resultaten van te verwachten? Zou het voorzorgsbeginsel vanuit het oogpunt van de volksgezondheid niet op zijn minst vereisen dat tot die tijd wordt gekozen voor een lager gehalte aan THC dan de nu gekozen 15 procent?

De leden van de SGP-fractie vragen of het gemaakte onderscheid niet verwarrend werkt, nu er geen gerichte opsporing plaatsvindt voor middelen die zijn geplaatst op lijst II en die voor eigen gebruik bedoeld zijn. Zou het niet de voorkeur verdienen het gedoogbeleid voor kleine hoeveelheden op te heffen, zodat er een eenduidige norm is die voor iedereen duidelijk is?

Er is nog steeds sprake van relatief mild strafklimaat in Nederland op het terrein van het drugsbeleid. In de toelichting op het ontwerpbesluit tekent de Staatssecretaris zelfs op dat het «strafrechtelijk risico door de lage strafbedreigingen van artikel 11 van de Opiumwet gering is». De leden van de SGP-fractie vragen waarom deze constatering voor de Staatssecretaris niet tegelijkertijd reden is om spoedig te komen met een hogere strafbedreiging in dit artikel van de Opiumwet. Heeft de Staatssecretaris voornemens hiertoe? Zo nee, waarom blijft die lage strafbedreiging dan nog steeds in stand, terwijl deze constatering voortdurend wordt gedaan?

Graag vernemen deze leden van de Staatssecretaris waarom er nog steeds een groot verschil is in strafbedreiging tussen handelingen met middelen die geplaatst zijn op Lijst I en de middelen die staan op Lijst II.

II. Reactie van de Staatssecretaris

De leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de SP en het CDA hebben gevraagd hoe de handhaving van de maatregel er uit zal zien en met welke intensiteit deze zal plaatsvinden. Voor coffeeshops betekent deze maatregel geen uitbreiding van de bestaande gedoogcriteria omdat het hen ook nu al niet is toegestaan om harddrugs te verkopen (het H-criterium). Voor de handhaving in coffeeshops wordt daarom op effectieve en efficiënte wijze zoveel mogelijk aangesloten bij de reeds bestaande procedures en handhavingspraktijken. Ook partijen cannabis die buiten coffeeshops worden aangetroffen, zullen worden getest. Daarbij is het aan het NFI om het THC-gehalte van de cannabis vast te stellen. In het belang van de handhaving zullen cijfers over het aantal te verwachten controles niet openbaar worden gemaakt: het werkt immers averechts om potentiële overtreders inzicht te geven in de details van de geplande handhavingsstrategie. Uiteraard zullen de resultaten van deze handhavingsstrategie worden gemonitord en zal waar nodig worden ingegrepen. Tot slot zijn de gevolgen van een overtreding van een gedoogcriterium vastgelegd in de handhavingsarrangementen die worden opgesteld door de lokale driehoek op grond van het plaatselijke coffeeshop- en veiligheidsbeleid. Veelal betreft het een combinatie van bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving. De burgemeester van de betrokken gemeente kan bestuurlijke opvolging geven aan geconstateerde overtredingen in coffeeshops. Daarnaast geldt dat het OM bij een overtreding van artikel 10 van de Opiumwet de strafrechtelijke opvolging bepaalt. Dat zal voor deze maatregel niet anders zijn.

De leden van de fracties van de VVD, de SP en D66 hebben gevraagd of het mogelijk is het THC-gehalte betrouwbaar te meten en op welke wijze en op basis van welke protocollen dat zal gebeuren. Het is inderdaad mogelijk het THC-gehalte betrouwbaar te meten. Het NFI zal het THC-gehalte van de cannabis vaststellen volgens de methode van verhitting, en hanteert daarbij een marge van 1,5% ter correctie van de uitkomsten. Het laboratorium dat voor het Trimbos-instituut de testen uitvoert hanteert dezelfde methode bij het onderzoek ten behoeve van de jaarlijkse THC-monitor, waarin de sterkte van cannabisproducten zoals verkocht in Nederlandse coffeeshops wordt onderzocht. Het NFI stelt een protocol op ten behoeve van de gehaltebepaling.

De leden van de fractie van de VVD hebben gevraagd welke invloed de consumptie van softdrugs op de ontwikkeling van psychische klachten en ziektebeelden heeft. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat het gebruik van cannabis acute of blijvend nadelige gevolgen kan hebben voor de psychische gezondheid. Het gaat hierbij om psychotische symptomen, angst en depressie, verminderde cognitieve functies en de neiging tot misbruik en afhankelijkheid. Het is aannemelijk dat sprake is van een dosis-effect relatie, dat wil zeggen hoe meer cannabis (in feite hoe meer THC) iemand binnenkrijgt, des te groter het ongewenste effect.

De leden van de fractie van de VVD hebben gevraagd of aangegeven kan worden welk verband bestaat tussen het verhogen van het THC-gehalte en het risico op het ontwikkelen van psychische klachten en of er een correlatie is met de leeftijd. Uit de wetenschappelijke literatuur is bekend dat hoe eerder iemand met cannabisgebruik begint, hoe hoger het risico is op (blijvende) nadelige effecten, zoals psychische klachten. Jongeren (grofweg tot het achttiende levensjaar) zijn extra kwetsbaar voor de schadelijke effecten van THC.

De leden van de fracties van de VVD en de PvdA hebben gevraagd welke medische argumenten ten grondslag liggen aan de keuze het gehalte van 15% te hanteren als grens voor het plaatsen van cannabis op lijst I van de Opiumwet en of hier nader op kan worden ingegaan. Een exacte grens voor de extra gezondheidsrisico’s kan niet wetenschappelijk worden onderbouwd, maar een THC-gehalte van gemiddeld 12% in cannabis is vanuit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de gebruiker te prefereren boven de hogere gemiddelden waarden van de laatste jaren (in 2004 gemiddeld 20%, daarna gemiddeld tussen de 15% en 18%). De grenswaarde van 15% is gebaseerd op het gemiddelde THC-gehalte dat werd gemeten rond het jaar 2000. Op grond van deze argumenten is het percentage van 15% voorgesteld door de expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet (commissie Garretsen).1In het rapport «THC, CBD en gezondheidsaspecten van hennep en hasjiesj» van het Trimbos-instituut (2012) wordt met verwijzing naar diverse wetenschappelijke onderzoeken gerapporteerd dat de schade aan de gezondheid door het gebruik van cannabis toeneemt met de toenemende hoeveelheid, de frequentie van inname en de duur van de blootstelling, dus het aantal jaren dat wordt gebruikt.

De leden van de fracties van de VVD en de PvdA hebben gevraagd of de kans bestaat dat door de verlaging van het gemiddelde THC-gehalte gebruikers meer gaan roken om alsnog het zelfde effect te bereiken en of daarvan extra gezondheidsschade te verwachten is. De kans dat een bepaalde groep «roeszoekers» meer cannabis gaan gebruiken, acht ik niet groot. Het is bekend dat veel gebruikers hun cannabis bij voorkeur in de coffeeshop aanschaffen, omdat zij daar in een rustige en veilige omgeving kunnen kopen en omdat de kwaliteit van de cannabis doorgaans beter is in een coffeeshop. Zij zullen straks in de coffeeshop geen zware cannabis meer aangeboden krijgen, hetgeen betekent dat ze mildere varianten zullen gaan roken. De afgelopen jaren zijn diverse onderzoeken naar cannabisgebruik verricht. Die hebben geen aanwijzingen opgeleverd dat men minder is gaan blowen naarmate de gemiddelde sterkte van cannabis is toegenomen. Omgekeerd is dat nu ook niet te verwachten.

De leden van de fractie van de VVD hebben gevraagd welk percentage van de coffeeshops softdrugs cannabis verkoopt met een THC-gehalte van meer dan 15%. In hetzelfde kader hebben de leden van de fractie van de SP gevraagd naar een schatting van het percentage cannabis met een THC-gehalte hoger dan 15% dat op dit moment verkocht wordt. In het kader van de THC-monitor selecteerde het Trimbos-instituut steekproefsgewijs 50 Nederlandse coffeeshops, de resultaten worden echter niet naar coffeeshop uitgesplitst. Uit het onderzoek naar de verschillende soorten hasjiesj en hennep over de periode 2012/2013, blijkt dat het gemiddelde THC-gehalte in nederwiet (de meest populaire variant) het afgelopen jaar 13,5% bedroeg.2 Dit betekent een daling ten opzichte van vorig jaar, toen het gemiddelde percentage nog 15,5% bedroeg. Het kabinet juicht deze ontwikkeling toe, maar wijst er op dat in het onderzoek ook is vastgesteld dat het THC-gehalte van de als sterkst aangeboden nederwiet op 15,7% lag en dat naar schatting 36% van de verkochte nederwiet een THC-gehalte van meer dan 15% bevat. Bij hasjiesj ligt het THC-gehalte nog hoger: het gemiddelde THC-gehalte van buitenlandse hasjiesj was 16,8%, bij Nederlandse hasjiesj liep dit op tot 29% en in een uitzonderlijk geval is zelfs een gehalte van 67% vastgesteld.

De leden van de fracties van de VVD, de SP en D66 hebben gevraagd wat dit besluit betekent voor exploitanten van coffeeshops waarin cannabis wordt verkocht met een THC-gehalte van meer dan 15% en welke sancties zij kunnen verwachten. Wanneer een coffeeshophouder cannabis met een THC-gehalte van meer dan 15% verkoopt, overtreedt hij daarmee het H-criterium dat ziet op het verbod van verkoop van harddrugs. Hierboven is reeds aangegeven dat de gevolgen van een overtreding van een gedoogcriterium zijn vastgelegd in de handhavingsarrangementen die worden opgesteld door de lokale driehoek op grond van het plaatselijke coffeeshop- en veiligheidsbeleid. De betrokken gemeente kan bestuurlijke opvolging geven aan geconstateerde overtredingen in coffeeshops. De meest voorkomende sancties die in gemeenten worden gehanteerd, zijn: formele waarschuwingen, sluitingen voor bepaalde tijd (bijvoorbeeld twee weken of drie maanden), sluitingen voor onbepaalde tijd en definitieve sluitingen. Daarnaast worden in mindere mate sanctiemiddelen ingezet, zoals geldelijke boetes en intrekking van de gedoogverklaring. Tot slot geldt dat het OM bij een overtreding van artikel 10 van de Opiumwet de strafrechtelijke opvolging bepaalt.

De leden van de fractie van de VVD hebben gevraagd wat de te verwachten invloed is van deze maatregel op de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Het is bekend dat de omvang van de Nederlandse cannabisproductie de vraag vanuit de coffeeshops vele malen overstijgt. Nederwiet is vanwege de betrouwbare kwaliteit en de sterkte van de werking niet alleen in Nederland, maar ook in het buitenland een gewild product. De productie en export van nederwiet is voor criminele ondernemers aantrekkelijk, omdat er aanzienlijke criminele winsten mee kunnen worden behaald, terwijl het strafrechtelijke risico door de relatief lage strafbedreigingen van artikel 11 van de Opiumwet vermoedelijk als gering wordt ervaren. Door plaatsing van cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer op lijst I van de Opiumwet worden de strafbedreigingen van artikel 10 van toepassing. Dit leidt bijvoorbeeld bij export tot een verhoging van het strafmaximum van 4 naar 12 jaren. Voor de productie betekent het een verhoging van de maximumstraf van 6 naar 8 jaren. De verwachting is dat van deze wijziging een stevig generaal preventief effect zal uitgaan, omdat de criminele ondernemer een wezenlijk hoger risico gaat lopen. Een tweede effect is dat hiermee de verschillen in strafbedreiging tussen Nederland en andere landen wordt teruggedrongen. Dit, in combinatie met de reeds ingezette intensivering van de bestrijding van de illegale cannabisteelt, maakt Nederland voor illegale telers en exporteurs minder aantrekkelijk als vestigingsplaats.

De leden van de fractie van de VVD hebben gevraagd hoe de opsporings- en vervolgingscapaciteit tussen lichte en zware cannabisteelt wordt verdeeld en of het THC-gehalte hierbij een onderscheidend criterium vormt. Daarnaast hebben de leden van deze fractie gevraagd of de mening wordt gedeeld dat de teelt van cannabis met een THC-gehalte van minder dan 15% ook met kracht dient te worden bestreden. Bij de bestrijding van criminaliteit die betrekking heeft op de teelt van cannabis zal geen onderscheid gemaakt worden op grond van het THC-gehalte. Politie en OM hebben de aanpak van georganiseerde drugshandel als algemeen aandachtsgebied aangewezen, zonder daarbij onderscheid te maken naar het betreffende verboden middel, juist omdat criminele samenwerkingsverbanden zich in de praktijk ook steeds minder beperken tot de handel in een bepaalde drugssoort. De teelt van zowel lichte als zware cannabis is bij wet verboden, en het kabinet deelt dan ook de opvatting van de leden van de fractie van de VVD dat beiden met kracht bestreden dienen te worden en dat zal dan ook gebeuren.

De leden van de fractie van de VVD hebben gevraagd of de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) berekend is op het extreme scenario uit het rapport «Impactanalyse Zware Cannabis op lijst 1» van Significant, waarin 600 extra celjaren zullen worden opgelegd. Deze leden merken terecht op dat het scenario extreem is, omdat het gaat om de theoretische situatie dat de wet in het geheel niet wordt nageleefd. De reden om dit scenario op te nemen in het rapport «Impactanalyse Zware Cannabis op lijst 1» van Significant was om vast te stellen waar de theoretische bovengrens van de te verwachten effecten van deze maatregel ligt. Het kabinet verwacht echter, mede op basis van de inbreng van experts die hebben meegewerkt aan het opstellen van de impactanalyse, dat van de maatregel een zodanige werking uit zal gaan dat de illegale producenten van cannabis zich zullen aanpassen en dat de aanvullende belasting van het gevangeniswezen daarom relatief beperkt zal zijn.

De leden van de fractie van de PvdA hebben gevraagd waarom er niet meer aandacht is geschonken aan CBD in combinatie met THC en waarom er geen eisen worden gesteld aan een hogere concentratie CBD in combinatie met een THC-gehalte, meer conform het huidige marktaanbod. In het hierboven genoemde rapport van het Trimbos-instituut (2012) staat dat er nog weinig onderzoeken zijn waarin de relatie is onderzocht tussen een eventueel effect van een (hoge dosis) THC en een mogelijk beschermende werking van CBD. Er is geen informatie voorhanden van welke verhouding THC/CBD een eventueel effect te verwachten is. Er is echter wel wetenschappelijke consensus over een positieve dosis-effect relatie, waar het THC betreft. Daarom beperkt het besluit zich tot het stellen van een grenswaarde voor THC in cannabis.

De leden van de fractie van de PvdA hebben gevraagd of, behalve met de politie, het OM en het Nederland Forensisch instituut, ook is gesproken met de aanbieders van cannabisproducten of met gebruikers daarvan en wat de uitkomsten daarvan waren. Naar aanleiding van het voorstel is naast de hierboven genoemde partijen ook advies verkregen van verschillende partijen, waaronder enkele gemeenten, instellingen voor verslavingszorg en coffeeshopbonden. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat er veel kennis is over de afkomst en de verschillende verschijningsvormen van hasjiesj en hennep. De meeste partijen gaven aan begrip te hebben voor het doel van de maatregel, maar er waren ook veel vragen over de uitvoerbaarheid en de gevolgen van dit voorstel. De adviezen en opmerkingen zijn meegenomen bij de totstandkoming van dit besluit.

De leden van de fractie van de PvdA hebben ook gevraagd of de Staatssecretaris de mening deelt dat door het verbieden van cannabis met meer dan 15% THC, softdrugs met minder dan 15% THC als normaal genotsmiddel zullen worden erkend. In de Opiumwet worden 2 lijsten gehanteerd. Op lijst I staan die middelen waarvan het gebruik onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid met zich meebrengt. Op lijst II staan de middelen waarvoor de risico’s weliswaar lager worden ingeschat, maar dat wil nog niet zeggen dat deze middelen onschadelijk zijn. Om die reden blijft cannabis met een THC-gehalte onder de 15% blijft op lijst II staan en wordt de verkoop daarvan gedoogd om te voorkomen dat mensen gemakkelijk met harddrugs in aanraking kunnen komen. Overigens zijn aan het gebruik van «reguliere» genotsmiddelen, zoals alcohol en tabak, ook gezondheidsrisico’s verbonden.

De leden van de fractie van de PvdA zien het vastleggen in wet- en regelgeving van een THC-gehalte, nog los van de hoogte van dat percentage, als een stap naar verdere regulering en normalisering van de markt voor cannabisproducten en hebben gevraagd of de Staatssecretaris deze mening deelt. Het plaatsen van cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer op lijst I van de Opiumwet wordt niet gezien als een maatregel ter regulering van de cannabismarkt. Er zijn ook geen plannen om daartoe over te gaan. De maatregel beoogt enerzijds de gezondheidsschade door het gebruik van cannabis tegen te gaan, anderzijds het strafrechtelijk risico verbonden aan de teelt van en handel in cannabis te verhogen.

De leden van de fractie van de PvdA denken aan het stellen van verdere kwaliteitseisen aan cannabis (bijvoorbeeld ten aanzien van bestrijdingsmiddelen), aan eisen ten aanzien van etikettering (analoog aan tabak), aan fiscale regulering zoals het heffen van BTW en/of accijns op cannabis tot het ook fiscaal erkennen dat coffeeshops cannabisproducten moeten inkopen en hebben gevraagd of de Staatssecretaris hier nader op kan ingaan. Er bestaan geen plannen de cannabismarkt te reguleren. Cannabis is en blijft een illegaal product. Vraagstukken over gecontroleerde teelt, etikettering, fiscale regulering e.d. zijn derhalve niet aan de orde.

De leden van de fractie van de PvdA hebben gevraagd of de Staatssecretaris de mening deelt dat de markt voldoende tijd moet krijgen om naar de nieuwe situatie toe te groeien en of de beoogde datum van inwerkingtreding van het besluit deze tijd biedt. Uit het rapport «Impactanalyse Zware Cannabis op lijst 1» van Significant komt naar voren dat het de verwachting is dat de markt zich vrij snel zal kunnen aanpassen aan de nieuwe situatie. Coffeeshops zijn er immers ook bij gebaat de wet niet te overtreden en zullen naar verwachting hun inkoopbeleid daarop aanpassen. Met de teelt van cannabis is een periode van ongeveer tien weken gemoeid. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat de markt, vooruitlopend op de invoering van dit besluit, al bezig is met het doorvoeren van bepaalde aanpassingen. Ook al zou dat niet het geval zijn: de procedure van wijziging van de lijsten van de Opiumwet neemt zeker nog enkele maanden in beslag. Gelet op bovenstaande overwegingen heeft de markt voldoende tijd om tot aanpassing over te gaan.

De leden van de fracties van de PvdA, de PVV, de SP, het CDA en D66 hebben, mede in het licht van het wetsvoorstel tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding en vergemakkelijking van illegale hennepteelt (Kamerstuk 32 842), diverse vragen gesteld over het meten en het voorhanden hebben van meetapparatuur door telers en coffeeshophouders met het oog op het bepalen van het THC-gehalte van hun producten. Ten aanzien van coffeeshops die in het kader van het gedoogbeleid functioneren wordt het volgende opgemerkt. Coffeeshops zijn de laatste decennia uitgegroeid tot professionele ondernemingen. Zij wisselen niet frequent van eigenaar, waardoor coffeeshophouders gewoonlijk zeer ervaren zijn en veel kennis bezitten over de cannabis die zij verkopen. Verder is in de loop der jaren gebleken dat coffeeshophouders in staat zijn zich aan te passen aan de vraag in de markt en aan de eisen die aan hen van overheidswege worden gesteld. De verwachting dat zij zich ook aan de onderhavige regelgeving kunnen en zullen aanpassen is mede gebaseerd op het feit dat in coffeeshops verschillende soorten cannabis worden verkocht, veelal variërend van licht tot zwaar. Met het oog daarop doen coffeeshophouders ook nu al onderzoek naar de sterkte van de cannabis die zij toegeleverd krijgen. Zij gebruiken daarvoor eigen meetmethoden. Coffeeshophouders hebben baat bij een systematische en stabiele toelevering van cannabis met een constante kwaliteit. Om dit te garanderen maken zij veelal gebruik van vaste toeleveranciers. Deze toeleveranciers zijn in het verleden in staat gebleken het THC-gehalte in cannabis te laten stijgen. Het ligt daardoor voor de hand dat zij dit gehalte ook kunnen laten dalen.

Om recht te doen aan de vele vragen van Uw Kamer over het meten en de gevolgen daarvan, heb ik mij, in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie, nadrukkelijk gebogen over de vraag of het voor de bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke handhaving en vervolging noodzakelijk is dat coffeeshophouders en burgers in staat zijn het THC-gehalte van cannabis te meten of te laten meten, indien cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer straks onder de werking van Lijst 1 van de Opiumwet komt te vallen. Strafrechtelijke handhaving vereist het aantonen van opzet, en tenminste voorwaardelijk opzet. Voor wat betreft burgers die aannemelijk kunnen maken de cannabis in een coffeeshop te hebben gekocht, geldt dat, bijzondere omstandigheden daargelaten, niet van voorwaardelijk opzet kan worden gesproken. Op hen is het reguliere beleid van toepassing, zoals neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet. Voor wat betreft de coffeeshophouders zal het enkele voorhanden hebben van cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer niet voldoende zijn en zijn bijkomende omstandigheden noodzakelijk, om van voorwaardelijk opzet te kunnen spreken. Deze omstandigheden kunnen worden gevonden in de kennis en ervaring van coffeeshophouders met betrekking tot de sterkte van de door hen verkochte cannabis en de mogelijke beschikbaarheid van apparatuur en andere meetmethoden, waarmee een redelijke en relevante indicatie van het THC-gehalte kan worden gekregen. Met dezelfde redenering kan tot bestuursrechtelijke handhaving worden gekomen, met dien verstande dat in het kader van de handhaving vermoedelijk met stappen moet worden gewerkt en dat pas bij herhaalde overtreding tot (tijdelijke) sluiting kan worden overgegaan.

Tijdens de plenaire behandeling van wetsvoorstel 32 842 is eveneens de vraag aan de orde gekomen hoe de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen uitwerkt voor coffeeshophouders die met behulp van meetapparatuur zeker willen stellen dat de door hen verkochte cannabis geen harddrug is. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft toen opgemerkt dat een coffeeshophouder die het THC-gehalte meet geen criminele intenties heeft en daarom niet op basis van het bezit van dergelijke apparatuur in aanmerking zal komen voor opsporing en vervolging vanwege een overtreding van artikel 11a Opiumwet. Voor de helderheid wordt in aanvulling nog het volgende opgemerkt. Een coffeeshophouder gebruikt in het kader van de gedoogde verkoop van cannabis in zijn coffeeshop diverse voorwerpen, zoals weegschalen, speciaal verpakkingsmateriaal, etc. Het aanwezig hebben daarvan valt formeel onder de strafbaarstelling van het nieuwe artikel 11a, omdat de coffeeshophouder weet dat ze bestemd zijn voor de verkoop van cannabis. Een strafvervolging vanwege een overtreding van dat artikel is echter niet aan de orde, omdat de verkoop wordt gedoogd en het met het oog op de gedoogde verkoop in de coffeeshop voorhanden hebben van die voorwerpen wordt gerekend tot de normale bedrijfsvoering. Voor meetapparatuur als door vragenstellers bedoeld geldt hetzelfde, mits de coffeeshophouder deze in zijn coffeeshop aanwezig heeft met het oog op de gedoogde verkoop. Echter, als hij die meetapparatuur elders voorhanden heeft of voor andere doeleinden dan de verkoop gaat gebruiken, bijvoorbeeld om oogsten van telers te meten, dan is er geen sprake meer van normale bedrijfsvoering in de coffeeshop en komt artikel 11a van de Opiumwet uitdrukkelijk in beeld. Ten slotte wordt naar aanleiding van de vragen van de leden van de PvdA-fractie over de kwaliteit van de meetapparatuur en het ijken daarvan opgemerkt dat de coffeeshophouder die een meetmethode hanteert zelf zal moeten nagaan in welke mate deze methode betrouwbaar is.

De leden van de fracties van de PvdA, de SP, D66 en het CDA hebben gevraagd hoeveel (extra) capaciteit er in de justitiële keten nodig is om deze maatregel te handhaven, welke kosten daarmee gepaard gaan en of de betrokken organisaties op de introductie van de maatregel zijn voorbereid. De handhaving zal binnen de huidige budgettaire kaders worden vormgegeven. Hiervoor zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de reeds bestaande procedures en handhavingspraktijken. De capaciteitsinzet binnen de justitiële keten kan echter niet op voorhand in aantallen fte’s of concrete bedragen worden uitgedrukt, omdat dit mede afhankelijk is van de mate van naleving na de introductie van de maatregel en omdat capaciteitsinzet binnen de justitiële keten niet naar individuele wetsartikelen wordt geoormerkt. De justitiële keten is voorbereid op de introductie van de maatregel: de politie, het OM en het NFI hebben in alle fasen van het proces meegedacht over het zo effectief en efficiënt mogelijk inrichten van de handhaving.

De leden van de fractie van de PvdA hebben gevraagd of het mogelijk is dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) of gemeenten een rol in de controle gaan spelen. Naast de taken op de gebieden van dierenwelzijn en voedselveiligheid controleert de NVWA consumentenproducten die legaal verkrijgbaar zijn. Cannabis behoort niet tot deze producten, gelet op het illegale karakter ervan, zodat in deze geen taak voor de NVWA is weggelegd. Op de rol die gemeenten bij de controle gaan spelen is reeds ingegaan bij de beantwoording van de vraag van de fracties van de VVD, de PvdA, de SP en het CDA over hoe de handhaving van de maatregel er uit zal zien en met welke intensiteit deze zal plaatsvinden.

De leden van de fracties van de PVV en het CDA hebben gevraagd of er volgens het kabinet een verband is tussen deze maatregel en het reguleren van de cannabisteelt. Het verband tussen deze maatregel en het reguleren van de cannabisteelt ontbreekt. Deze maatregel steunt op zowel het beschermen van de volksgezondheid als het verder bemoeilijken van crimineel ondernemerschap. Van de door vragenstellers bedoelde regulering van de teelt van cannabis ten behoeve van coffeeshops is geen sprake.

De leden van de fractie van de SP hebben de Staatssecretaris gevraagd of nader onderzoek kan worden gedaan naar de werking van CBD ten opzichte van THC. In het eerder genoemde rapport van het Trimbos-instituut (2012) staat dat er nog weinig onderzoeken zijn waarin de relatie is onderzocht tussen een eventueel effect van een (hoge dosis) THC en een mogelijk beschermende werking van CBD. Er is geen informatie voorhanden van welke verhouding THC/CBD een eventueel positief effect te verwachten is. Via de THC-monitor van het Trimbos-instituut wordt het THC/CBD gehalte in hasjiesj en hennep jaarlijks onderzocht. Daarnaast worden onderzoekers (onder meer via de Nationale Drug Monitor) gestimuleerd bij onderzoek naar cannabisgebruik zoveel mogelijk te vragen naar het gebruik van hasjiesj en hennep, om zo meer te weten te komen over eventuele verschillen in schadelijkheid. Ook aan de instellingen voor verslavingszorg is gevraagd in de LADIS-gegevens zo veel mogelijk onderscheid te maken tussen hasjiesj en hennep.

De leden van de fractie van de SP hebben gevraagd of de Staatssecretaris het belang van de volksgezondheid voorop heeft gesteld bij de afweging zware cannabis op lijst I van de Opiumwet te plaatsen. Ook hebben de leden van de fractie van de SP de Staatssecretaris de vraag voorgelegd op welke wijze dit zal leiden tot een gemiddeld THC-gehalte van rond de 12%. Het doel van de verplaatsing van cannabis met 15% THC of meer naar lijst I van de Opiumwet is het verminderen van de schade aan de gezondheid van de gebruiker en het verder bemoeilijken van crimineel ondernemerschap. Cannabis met een lager THC-gehalte blijft op lijst II staan. Het gebruik van cannabis is niet verboden en zal dat ook straks niet worden, ongeacht op welke lijst het staat. Het is bekend dat veel gebruikers hun cannabis bij voorkeur in de coffeeshop aanschaffen, omdat zij daar in een rustige en veilige omgeving kunnen kopen en omdat de kwaliteit van de cannabis doorgaans beter is in een coffeeshop. Zij zullen straks in de coffeeshop geen zware cannabis meer aangeboden krijgen, hetgeen betekent dat ze mildere varianten zullen gaan roken. De verwachting is dat dit een positieve effect zal hebben op de volksgezondheid.

De leden van de fractie van de SP hebben gevraagd of de Staatssecretaris de mening deelt dat het van groot belang is dat voorlichting wordt gegeven over de kwaliteit, de samenstelling en de risico’s van bepaalde softdrugs en of dat niet beter werkt dan het verbieden. Ook hebben deze leden gevraagd hoe de voorlichting, onder andere over de samenstelling van cannabis, kan worden verbeterd. Een verbod alleen is inderdaad onvoldoende. Naast een verbod wordt ingezet op voorlichting en preventie, bijvoorbeeld door het Centrum Veilig en Gezond Uitgaan (CVGU), een initiatief van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid en het Trimbos instituut. Door in uitgaansgebieden maatregelen in te zetten die de veiligheid vergroten en schadelijk alcohol- en drugsgebruik verminderen, wordt de kans op incidenten kleiner. Daarnaast biedt het project Uitgaan, Alcohol en Drugs van het Trimbos instituut instrumenten waarmee gemeenten, instellingen voor verslavingszorg en GGD-en worden ondersteund bij het realiseren van een gezond en veilig uitgaanscircuit. De Gezonde School en Genotmiddelen is het schoolpreventieprogramma (basis- en voortgezet onderwijs en MBO) over alcohol, roken en drugs. Binnen dit programma is speciale aandacht voor het signaleren en begeleiden van leerlingen die problematisch alcohol of drugs gebruiken. Verder zijn via de jaarlijkse THC-monitor van het Trimbos instituut gegevens beschikbaar over het THC- en CBD- gehalte van hasjiesj en hennep. Deze informatie wordt door de regionale instellingen voor verslavingszorg gebruikt in hun voorlichtings- en preventieboodschappen. De samenstelling van andere drugs dan cannabis wordt via het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) gemonitord. Het DIMS analyseert welke middelen op de markt zijn. Deze informatie wordt eveneens via de instellingen voor verslavingszorg teruggekoppeld aan (potentiële) gebruikers, met het doel de gezondheidsrisico’s in te perken. Daarnaast is veel onafhankelijke informatie over de risico’s van (soft)drugs beschikbaar via de drugs infolijn van het Trimbos instituut. Ook van het onder de Opiumwet brengen van een middel, of van het verplaatsen van een middel naar lijst I, kan een krachtig signaal uitgaan, hetgeen de voorlichting weer kan ondersteunen.

De leden van de fractie van de SP hebben de Staatssecretaris gevraagd hoe het kan dat de overheid nu voorstelt de samenstelling van een product te reguleren, terwijl de achterdeur nog steeds niet is gereguleerd en of de regulering van de samenstelling niet samen zou moeten gaan met regulering van teelt en bevoorrading. Ook vragen deze leden of het niet wenselijk zou zijn dat bij de verkochte softdrugs een bijsluiter zit, met daarin onder meer een vermelding van het THC-gehalte. Door het verplaatsen van cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer naar lijst I van de Opiumwet, verandert de wetgeving niet. Er is geen sprake van enige vorm van regulering van de teelt van cannabis voor de bevoorrading van coffeeshops. Cannabis is en blijft een illegaal middel. Daarom is het ook niet mogelijk eisen te stellen aan de leveranciers ten behoeve van de etikettering van de samenstelling van het middel, ook al zou dat op zich wenselijk zijn in het kader van goede voorlichting. Maar ook zonder bijsluiter kan door de verkopers in de coffeeshops en door de instellingen voor verslavingszorg informatie worden gegeven over de werking en de gezondheidsrisico’s van de verschillende soorten hasjiesj en hennep.

De leden van de fracties van de SP, het CDA en D66 hebben gevraagd naar de relatie tussen de coffeeshophouders en hun leveranciers en de veronderstelling dat de coffeeshophouder zal aandringen op cannabis met een lager THC-gehalte. Bekend is dat coffeeshophouders veelal gebruik maken van een vaste toeleverancier. Nu het niet naleven van deze maatregel neerkomt op een overtreding van het H-criterium en verstrekkende gevolgen kan hebben voor de coffeeshophouder, heeft deze er met het oog op ongestoorde voortzetting van zijn bedrijf alle belang bij geen cannabis te verkopen met een THC-gehalte van 15 procent of meer.

De leden van de fractie van de SP hebben gevraagd wie in Nederland in staat is het THC-gehalte vast te stellen. Naast het NFI zijn er een paar andere laboratoria in Nederland waar THC-metingen kunnen worden verricht, voor zover deze laboratoria daartoe op grond van de Opiumwet een ontheffing van de Minister van VWS hebben gekregen. Een dergelijke ontheffing wordt alleen verleend voor medicinale of wetenschappelijke doeleinden. Deze laboratoria zijn dus niet toegankelijk voor coffeeshops of telers.

De leden van de fracties van de SP en D66 hebben de Staatssecretaris gevraagd of geen ongewenste neveneffecten worden verwacht van dit besluit, hoe groot de kans wordt ingeschat dat verplaatsing naar het illegale circuit zal plaatsvinden en hoe deze ongewenste neveneffecten kunnen worden tegengegaan. Het risico van verplaatsing zal vooral afhangen van de mate waarin de vraag blijft bestaan naar cannabis met een hoog THC-gehalte. Het kabinet kan de kans op enige verplaatsing naar het illegale circuit niet uitsluiten, maar uit het eerder vermelde onderzoek van het Trimbos-instituut blijkt dat het THC-gehalte van de cannabis die het meest wordt verkocht in coffeeshops, te weten nederwiet, 13,5% bedraagt. Er komt ook zwaardere cannabis voor, maar niet in die mate dat het verplaatsingseffect van grote omvang zal zijn. De hogere strafbedreigingen voor een lijst I middel maken het criminele ondernemerschap onaantrekkelijker en ook dit zal naar verwachting van invloed zijn op het aanbod.

De leden van de fractie van de SP hebben gevraagd of na de eventuele inwerkingtreding van dit verbod onderzoek kan worden gedaan naar het THC-gehalte van illegale cannabis die op straat verhandeld wordt. Ik ben bereid de mogelijkheden te bezien of het mogelijk is onderzoek te doen naar het THC-gehalte van cannabis die op straat wordt verhandeld, al dan niet in aanvulling op de THC-monitor van het Trimbos-instituut, waarmee de in de coffeeshop verkrijgbare cannabis reeds steekproefsgewijs wordt onderzocht.

De leden van de fractie van de SP hebben gevraagd op welke wijze «lokaal maatwerk» in het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid, zoals in het regeerakkoord is opgenomen, in dit vraagstuk rondom het verbod op zware wiet en de lokale handhaving een rol speelt. Er is geen verband tussen het «lokaal maatwerk» zoals dat is opgenomen in het regeerakkoord en de voorliggende AMvB. Het «lokaal maatwerk» uit het regeerakkoord ziet uitsluitend op de handhaving van het ingezetenencriterium (I-criterium), terwijl in relatie tot de AmvB alleen het H-criterium dat ziet op het verbod van de verkoop van harddrugs relevant is.

De leden van de fractie van de SP hebben de Staatssecretaris opgeroepen experimenten toe te staan, die op wetenschappelijk gronden de teelt en toelevering aan de coffeeshops reguleren, zoals in Utrecht. Voor een reactie op deze oproep verwijs ik naar de antwoorden van 12 juni 2013 op de Kamervragen van het lid Hilkens (PvdA) over de mogelijkheden een cannabisclub op wetenschappelijke gronden te stichten.

De leden van de fractie van het CDA hebben de Staatssecretaris gevraagd of het onderwerp drugs wordt meegenomen in de uitwerking van het Nationaal Programma Preventie en op welke manier wordt ingezet op preventie van cannabisgebruik. Het onderwerp drugs is niet specifiek benoemd in de agenda van het Nationaal Preventie Programma, maar wordt wel meegenomen in de activiteiten die tot doel hebben de weerbaarheid van jongeren te vergroten en de keuze voor een gezonde leefstijl te vergemakkelijken. Voor de activiteiten op het gebied van preventie, gericht op het voorkomen van cannabisgebruik, wordt verwezen naar het antwoord op de vragen over voorlichting van de fractie van de SP.

De leden van de fractie van het CDA hebben gevraagd wat er gebeurt met jongeren onder de achttien jaar die een geringe hoeveelheid drugs voor eigen gebruik aanwezig hebben. Zeker nu het bezit van alcohol onder de zestien jaar is verboden, kan het volgens deze leden niet zo zijn dat de aanwezigheid van drugs wordt gedoogd. Op grond van artikelen 2 en 3 van de Opiumwet is het aanwezig hebben van cannabis of andere opiumwetmiddelen verboden voor iedereen, ongeacht de leeftijd. Het verbod om alcoholhoudende drank aanwezig te hebben of voor consumptie gereed te hebben op voor het publiek toegankelijke plaatsen, zoals dat is neergelegd in artikel 45 van de Drank- en Horecawet, geldt alleen voor jongeren onder de leeftijdsgrens. In beide gevallen is het handhavingsbeleid van het OM leidend. Als een jongere een geringe hoeveelheid drugs aanwezig heeft, bestemd voor eigen gebruik, dient volgens dit beleid de hulpverlening aan de gebruiker voorop te staan. Daarom vindt in dergelijke gevallen geen gerichte opsporing plaats en dient slechts te worden overgegaan tot vervolging ter ondersteuning van de hulpverlening. Een vergelijkbare situatie geldt bij alcohol, waar de Halt-afdoening Alcohol kan worden ingezet als alternatief voor de geldboete.

De leden van de fracties van het CDA en D66 hebben een reactie gevraagd op het feit dat een coffeeshophouder juridisch gezien geen contact zou mogen hebben met een leverancier van cannabis. Op grond van de Opiumwet is het bezit van en de handel in cannabis verboden, maar nergens staat dat een coffeeshophouder niet met een leverancier van cannabis zou mogen spreken.

De leden van de fractie van het CDA hebben gevraagd of er andere, meer eenvoudige methoden in ontwikkeling zijn voor het vaststellen van het THC-gehalte in cannabis en welke initiatieven daartoe worden ondernomen. Op internet worden meerdere soorten testen aangeboden, waarmee op relatief eenvoudige wijze het THC-gehalte kan worden vastgesteld. Over de nauwkeurigheid van deze testen kunnen echter geen uitspraken worden gedaan.

De leden van de fractie van het CDA hebben gevraagd naar de laatste handhavingscijfers en de ontwikkeling van het aantal controles bij coffeeshops. Ook hebben deze leden gevraagd naar het nalevingsniveau van coffeeshops als het gaat om de gedoogcriteria. Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het onderzoeksrapport «Coffeeshops in Nederland 2011; aantallen coffeeshops en gemeentelijk beleid 1999–2011», uitgevoerd door Bureau Intraval in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Het onderzoek laat het aantal coffeeshops in Nederland zien en beschrijft het gemeentelijke coffeeshop-, handhavings- en sanctiebeleid. Uit dit rapport blijkt dat in 2011 in 43 van de 104 coffeeshopgemeenten jaarlijks een minimum aantal controles van de AHOJ-G criteria moest worden uitgevoerd. Het minimum aantal controles dat de gemeenten in het beleid hadden vastgelegd varieerde van 1 tot 12. Gemiddeld werden de AHOJ-G criteria in een coffeeshop circa vijf keer per jaar gecontroleerd. De overige gemeenten met een handhavingsbeleid hadden geen minimaal aantal controles per jaar vastgelegd. In 2011 zijn in totaal 51 overtredingen van de AHOJ-G criteria geconstateerd. Dit najaar wordt het rapport over 2012 verwacht. De Minister van Veiligheid en Justitie zal dit aan uw Kamer doen toekomen.

De leden van de fractie van het CDA hebben de Staatssecretaris gevraagd of hij voornemens is nader onderzoek naar de schadelijke effecten van cannabis te initiëren en of hij overweegt de grens van 15% aan te passen zodra onderzoeksresultaten hier aanleiding toe geven. Er is veel onderzoek beschikbaar naar de gezondheidseffecten van cannabis in zijn algemeenheid, echter niet naar gezondheidseffecten bij het gebruik van cannabis met verschillende THC-gehaltes. Uit het eerder genoemde literatuuronderzoek van het Trimbos-instituut komt naar voren dat de aanwezigheid van CBD in hasjiesj en hennep, en de verhouding tussen THC- en CBD-gehalte mogelijk een rol speelt in het voorkomen van schadelijke (psychische) effecten. CBD komt op de Nederlandse markt alleen in substantiële hoeveelheid voor in (buitenlandse) hasjiesj en ontbreekt nagenoeg in nederwiet. Sinds het uitkomen van het genoemde rapport wordt in onderzoek (zoals de Gezondheidsenquête van het CBS) en bij registratie van cliënten in de ambulante verslavingszorg gestimuleerd na te vragen of de consument/patiënt vooral hennep of hasjiesj gebruikt. Nadere analyses kunnen helpen gezondheidsverschillen op het spoor te komen.

Ook hebben de leden van de fractie van het CDA gevraagd hoe de Staatssecretaris staat tegenover het verplicht stellen van een minimale hoeveelheid CBD, mocht blijken dat dit de negatieve effecten van THC kan tegengaan. Het verplicht stellen van een minimale hoeveelheid CBD in cannabis is niet aan de orde. Wanneer in de toekomst meer duidelijkheid komt over de rol van CBD, kan worden bezien welke maatregelen het meest adequaat zijn en of ze uitvoerbaar zijn, gelet op het feit dat het een illegaal middel betreft en dat het gehalte aan CBD, gelijk het THC-gehalte, alleen in een laboratorium kan worden vastgesteld.

De leden van de fracties van het CDA en D66 hebben gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de in 2009 aangekondigde coffeeshoppilots in gemeenten en de evaluatie daarvan. Uiteindelijk zijn voor 11 projecten decentralisatie uitkeringen toegekend en in 2012 zijn zeven projecten daadwerkelijk afgerond. De resultaten van de evaluaties zijn zomer en najaar 2012 gereed gekomen en verstuurd naar de betrokken gemeente. Daarnaast is een document met algemene aanbevelingen opgesteld, dat alle deelnemende gemeenten hebben ontvangen. Als bijlage treft u het document met algemene aanbevelingen aan3.

De leden van de fractie van D66 hebben de Staatssecretaris gevraagd of hij kan aangeven waarom er voor gekozen is een ingrijpende maatregel als deze bij AMvB te regelen en niet als wetswijziging. De scheiding tussen soft- en harddrugs blijft bestaan: cannabis met een THC-gehalte van minder dan 15% blijft op lijst II van de Opiumwet staan. Alleen cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer valt straks onder lijst I van de Opiumwet. Gelet op het bepaalde in artikel 3a, van de Opiumwet, geschiedt plaatsing van een middel op een van de lijsten van de Opiumwet bij AMvB. Dit is de gebruikelijke procedure, die vergezeld gaat van een zogenaamde voorhangprocedure, die beide Kamers de Staten Generaal de mogelijkheid biedt nadere vragen te stellen over het besluit. Ook biedt artikel 3a, vierde lid, van de Opiumwet, een van beide Kamers de mogelijkheid de wens te kennen te geven dat het in het ontwerp van de maatregel geregelde onderwerp wordt geregeld bij wet.

De leden van de fractie van D66 hebben de Staatssecretaris gevraagd of hij kan aangeven welke voordelen dit voorstel oplevert voor de volksgezondheid en of de Staatssecretaris kan aangeven met welke coffeeshophouders en onderzoekers is gesproken over het voorstel. Het voorliggende besluit is mede gebaseerd op het advies van de commissie Garretsen. In deze expertcommissie waren verschillende onderzoekers vertegenwoordigd. Ook van enkele coffeeshopbonden is advies verkregen, zoals dat ook aan andere relevante partijen is gevraagd en is verkregen.

De leden van de fractie van D66 hebben aangegeven dat in de toelichting bij het voorstel is vermeld dat het THC-gehalte van buitenlandse hasjiesj fors is gestegen en gemiddeld 19% bedraagt. Deze leden vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoe dit zich verhoudt tot onderzoek van Korf van begin jaren 90 dat het gemiddelde THC-gehalte toen ook al meer dan 15% bedroeg. In het onderzoek van Korf uit 1991 werd een gemiddeld THC-percentage van 14,2% in hasjiesjmonsters en 7,5% in hennepmonsters gevonden (Korf e.a., 1994). Het gemiddelde THC-percentage steeg volgens de THC-monitor van 11% in de periode 2001/2002 tot 19% in de periode 2009/2010.

De leden van de fractie van D66 hebben aangegeven dat THC een van de minst toxische stoffen is en dat de aanwezigheid van CBD beschermende effecten heeft. Deze leden hebben de Staatssecretaris gevraagd of hij kan aangeven hoe het staat met het onderzoek naar de effecten van CBD. THC is inderdaad een weinig toxische stof, maar dat wil niet zeggen dat het geen negatieve effecten heeft. Uit de wetenschappelijke literatuur is namelijk gebleken dat ongewenste effecten van cannabis op de gezondheid voornamelijk worden veroorzaakt door het gehalte aan THC: een hoger THC-gehalte brengt meer risico’s met zich mee dan een lager THC-gehalte. Er bestaan enkele aanwijzingen dat CBD mogelijk een deel van de schadelijke effecten van cannabis kan voorkomen, maar het onderzoek daarnaar is beperkt.

De leden van de fractie van D66 hebben aangegeven dat uit onderzoek van het Trimbos-instituut blijkt dat een hoger THC-gehalte in cannabis vooral voor jongeren onder de 18 jaar problematisch kan zijn en gevraagd of de Staatssecretaris kan aangeven hoe met dit voorstel jongeren tot 18 jaar worden bereikt. Uit de literatuur is bekend dat des te eerder iemand met cannabisgebruik begint, des te hoger het risico is op (blijvende) nadelige effecten, zoals psychische klachten. Jongeren (grofweg tot het achttiende levensjaar) zijn extra kwetsbaar voor de schadelijke effecten van THC. De leeftijdsgrens voor het kopen van cannabis in een coffeeshop is 18 jaar. Ook voor de jongeren onder de 18 jaar die cannabis hebben gebruikt, geeft een groot deel aan dat hun cannabis uit de coffeeshop afkomstig is. Meestal gebeurt dat doordat iemand anders het in de coffeeshop koopt en het doorverkoopt aan deze jongeren. Sommige jongeren geven aan het zelf in de coffeeshop te hebben gekocht. Met dit voorstel zal dus ook een groot deel van de jongeren onder de 18 jaar worden bereikt.

De leden van de fracties van D66 en de SGP hebben aangevoerd dat het Trimbos-instituut heeft aangegeven dat sinds 2005 het THC-gehalte niet gestegen is en in 2013 zelfs is gedaald naar 13,5%. Deze leden vragen of de Staatssecretaris de rapportage van het Trimbos-instituut over de metingen 2012 aan de Kamer beschikbaar wil stellen en als het THC-gehalte stabiliseert of afneemt de noodzaak voor de gekozen 15% kan motiveren. De THC-monitor van het Trimbos Instituut over de periode 2012–2013 is onlangs verschenen. 4 Het gemiddelde THC-gehalte in nederwiet bedroeg het afgelopen jaar inderdaad 13,5%. Dit betekent een daling ten opzichte van vorig jaar, toen het gemiddelde percentage nog 15,5% bedroeg. Het kabinet juicht deze ontwikkeling toe, maar wijst er op dat in het onderzoek ook is vastgesteld dat het THC-gehalte van de als sterkst aangeboden nederwiet op 15,7% lag en dat naar schatting 36% van de verkochte nederwiet een THC-gehalte van meer dan 15% bevat. Het kabinet ziet dit als een bevestiging van de aanname dat de markt zich vrij snel zal kunnen aanpassen aan de nieuwe situatie. Mogelijk heeft een deel van de markt al rekening gehouden met de voorgestelde grens van 15%, onder druk van en vooruitlopend op het aangekondigde besluit.

De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd waarom gekozen is voor het strafrecht om het THC-gehalte in cannabis terug te dringen. Cannabis is een bij wet verboden middel. De overheid kan derhalve geen eisen stellen aan dat middel. De Opiumwet strekt er toe de volksgezondheid te beschermen en brengt daarin ook het risico van de werking van daaronder gebrachte middelen tot uitdrukking. Lijst I bevat middelen met een onaanvaardbaar risico. Het kabinet is van oordeel dat cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer tot die middelen moet worden gerekend, waardoor plaatsing op lijst I van de Opiumwet passend is.

De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd of bevorderd kan worden dat de keuzemogelijkheid voor een wietsoort zonder criminele achtergrond mogelijk wordt. Dit is niet mogelijk. Cannabis staat op de lijsten van de Opiumwet en is daarom per definitie een verboden middel. Daar verandert het gedoogbeleid, op grond waarvan de verkoop van cannabis in coffeeshops wordt toegestaan, niets aan. Het decriminaliseren van de handelingen die in de Opiumwet strafbaar zijn gesteld is zowel strijdig met de centrale doelstellingen van het Nederlandse drugsbeleid als strijdig met internationaal recht en daarom niet aan de orde.

Volgens de leden van de fractie van D66 moet voor het opnemen van een stof op lijst I van de Opiumwet sprake zijn van «een onaanvaardbaar risico». Deze leden vragen of de Staatssecretaris een opsomming kan geven van de onaanvaardbare risico’s en hoe dit zich verhoudt tot de eisen die in artikel 3a van de Opiumwet worden gesteld aan het bij AMvB uitbreiden van een van de lijsten van de Opiumwet. Zoals eerder aangegeven blijkt uit de wetenschappelijke literatuur dat ongewenste effecten van cannabis op de gezondheid voornamelijk worden veroorzaakt door het gehalte aan THC: een hoger THC-gehalte brengt meer risico’s met zich mee dan een lager THC-gehalte. Uit onderzoek is verder gebleken dat ook het roken van cannabis met een hoog THC-gehalte een hoger risico geeft op het ontstaan van psychoses dan het roken van cannabis met een laag THC-gehalte. Daarbij speelt ook de frequentie van gebruik een belangrijke rol. In het rapport «Drugs in Lijsten» van de commissie Garretsen is ook naar deze onderzoeken verwezen.

De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd of bevestigd kan worden dat gedogen uitsluitend ziet op hetgeen in de coffeeshop aanwezig is en of alle handelingen buiten de coffeeshop strafbaar zijn. Dezelfde leden hebben gevraagd of het vervolgingsbeleid van het OM, waarbij coffeeshophouders die buiten de coffeeshop met softdrugs worden aangehouden worden vervolgd, bekend is en hoe dat zich verhoudt tot de eis dat coffeeshophouders hun wiet moeten testen. Zoals blijkt uit de eerder gegeven antwoorden op de vragen van deze leden en de leden van andere fracties over het voorhanden hebben van meetapparatuur, geldt dat uitsluitend wanneer de meetapparatuur in de coffeeshop voorhanden is en wordt gebruikt in het kader van de normale bedrijfsvoering gericht op de gedoogde verkoop van cannabis een strafvervolging vanwege een overtreding van artikel 11a Opiumwet niet aan de orde is. Buiten zijn coffeeshop neemt een coffeeshophouder geen bijzondere positie in ten opzichte van andere burgers die drugs aanwezig hebben.

De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd of de maatregel aanzet tot uitlokking, omdat coffeeshophouders telers zouden moeten vragen cannabis te telen met een lager THC-gehalte. Dezelfde leden hebben gevraagd of kwaliteitscontrole bij de producent thuishoort. Het is genoegzaam bekend dat de relatie tussen coffeeshophouders en telers niets te maken heeft met uitlokking. Dat geldt nu niet en dat zal door de voorgestelde maatregel niet veranderen. Het telen van cannabis van welke soort of sterkte dan ook is strafbaar en blijft strafbaar. Aan illegale producten kunnen geen eisen van kwaliteitscontrole worden verbonden.

De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd of de opvatting wordt gedeeld dat het testen van het THC-gehalte alleen zinvol is bij een grote voorraad, en of dit betekent dat het coffeeshophouders voortaan wordt toegestaan een grotere handelsvoorraad buiten de coffeeshop te hebben. Dit is niet het geval. Bij het opstellen van het rapport «Impactanalyse Zware Cannabis op lijst 1» van Significant is gesproken met experts van o.a. de politie, het OM, het NFI en gemeenten. Geconcludeerd is dat er geen beletsel is voor het nemen van monsters bij een handelsvoorraad van maximaal 500 gram. Van een verruiming van de maximale handelsvoorraad zal dan ook geen sprake zijn.

De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd een reactie op het feit dat een coffeeshophouder een voorraad cannabis langer moet aanhouden om te kunnen testen, terwijl dit strafbaar zou zijn. Zoals is vastgelegd in de Aanwijzing Opiumwet wordt niet strafrechtelijk opgetreden tegen coffeeshophouders indien zij maximaal 500 gram handelsvoorraad hebben, zonder dat daaraan beperkingen in de tijd zijn gesteld.

De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd wat de gevolgen van deze maatregel zijn voor het bestuursrechtelijk en handhavingsarrangement. Ook hebben deze leden gevraagd naar een schatting van het aantal coffeeshops dat als gevolg van een overtreding van deze maatregel gesloten zal worden. Verwezen wordt naar het antwoord op de vraag van de fracties van de VVD, de SP en D66 wat de maatregel betekent voor exploitanten van coffeeshops waarin cannabis wordt verkocht met een THC-gehalte van meer dan 15 procent en welke sancties zij kunnen verwachten. Er wordt niet uitgegaan van sluiting van coffeeshops, omdat coffeeshophouders er alle belang bij zullen hebben het H-criterium na te leven.

De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd of de Staatssecretaris bereid is de invoeringsdatum op zes maanden na publicatie vast te stellen, zodat geanticipeerd kan worden op de wijziging. Daartegen bestaan geen bezwaren. Aan dat verzoek kan worden voldaan.

De leden van de fractie van de SGP hebben gevraagd in hoeverre de Staatssecretaris de opvatting van commissie Garretsen deelt dat de productie en handel door georganiseerde misdaadgroepen van middelen op respectievelijk lijst I en lijst II niet eenvoudig is te scheiden en of de indruk klopt dat ook dit voorliggende ontwerpbesluit daarvoor geen oplossing biedt en of de Staatssecretaris van plan is hiervoor met aanvullende maatregelen te komen. De productie en teelt van middelen die onder lijst I of lijst II van de Opiumwet vallen is in beide gevallen in strijd met de Opiumwet. Er zijn inderdaad signalen dat criminele organisaties zich steeds vaker bezighouden met de productie van en handel in meerdere verboden middelen, in plaats van dat ze zich beperken tot één middel. Dit voorstel is niet bedoeld om daar een oplossing voor te bieden. In uw Kamer ligt het voorstel tot wijziging van de Opiumwet in verband tot strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt. Dat is een van de maatregelen waarmee wordt beoogd de productie en handel van middelen die op lijst II van de Opiumwet staan verder te bemoeilijken.

De leden van de fractie van de SGP hebben gevraagd in hoeverre de verwachting gerechtvaardigd is dat het THC-gehalte als gevolg van het ontwerpbesluit ook zal afnemen en of de Staatssecretaris de indruk heeft dat producenten zich voldoende zullen laten afschrikken door deze maatregel. Uit het rapport «Impactanalyse Zware Cannabis op lijst 1» van Significant komt naar voren dat het de verwachting is dat de markt zich vrij snel zal kunnen aanpassen aan de nieuwe situatie. Coffeeshops zijn er immers ook bij gebaat de wet niet te overtreden en zullen naar verwachting hun inkoopbeleid daarop aanpassen. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat de markt, vooruitlopend op de invoering van dit besluit, al bezig is met het doorvoeren van bepaalde aanpassingen.

De leden van de fractie van de SGP hebben gevraagd of het voorzorgsbeginsel niet op zijn minst zou vereisen dat tot die tijd wordt gekozen voor een lager THC-gehalte dan de nu gekozen 15%. De grens van 15% betreft een bovengrens, hetgeen betekent dat het gemiddelde THC-gehalte na inwerkingtreding van dit besluit zal uitkomen beneden de 15%. De verwachting is dat het gemiddelde rond de 12% zal komen te liggen.

De leden van de fractie van de SGP hebben gevraagd of het gemaakte onderscheid niet verwarrend werkt, nu er geen gerichte opsporing plaatsvindt voor middelen die zijn geplaatst op lijst II en die voor eigen gebruik bedoeld zijn. Zij hebben ook gevraagd of het daarom niet de voorkeur verdient het gedoogbeleid voor kleine hoeveelheden op te heffen. Op grond van de Aanwijzing Opiumwet van het OM geldt zowel voor de middelen op lijst I als de middelen op lijst II dat in beginsel niet strafrechtelijk wordt opgetreden wanneer het gaat om een geringe hoeveelheid. In die zin zal deze maatregel dan ook niet voor verwarring zorgen. Hoewel het kabinet niet voornemens is het gedoogbeleid af te schaffen, heeft het de afgelopen periode wel diverse maatregelen getroffen om dit beleid aan te scherpen, o.a. door de coffeeshops kleiner en meer beheersbaar te maken.

De leden van de fractie van de SGP hebben gevraagd of de strafbedreigingen van artikel 11 van de Opiumwet spoedig zullen worden verhoogd. Ook hebben deze leden gevraagd waarom er nog steeds een groot verschil is in de strafbedreigingen tussen handelingen met middelen die geplaatst zijn op lijst I en de middelen die staan op lijst II van de Opiumwet. Er bestaan geen voornemens om de in artikel 11 van de Opiumwet voorziene maximumstraffen te verhogen. Het bestaande onderscheid tussen middelen met een onaanvaardbaar risico (lijst I) en andere middelen (lijst II) komt ook tot uitdrukking in het verschil in strafmaten. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat op lijst II veel meer middelen staan dan cannabis. Indien de inzichten in de risico’s van een verdovend middel of psychotrope stof wijzigen, wordt een middel van lijst II naar lijst I overgebracht, of vice versa. Recentelijk is het middel GHB verplaatst van lijst II naar lijst I en thans is dit aan de orde voor cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer.


X Noot
1

Rapport «drugs in lijsten» (juni 2011).

X Noot
2

THC-concentraties in wiet, nederwiet en hasj in Nederlandse coffeeshops 2012–2013, Trimbos-instituut Utrecht, Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS), Programma Drug Monitoring (juni 2013).

X Noot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
4

THC-concentraties in wiet, nederwiet en hasj in Nederlandse coffeeshops 2012–2013, Trimbos-instituut Utrecht, Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS), Programma Drug Monitoring (juni 2013)

Naar boven