33 591 Goedkeuring van de op 26 juni 2012 te Brussel tot stand gekomen Handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds (Trb. 2012, 178)

Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 17 juli 2013

De regering dankt de commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van de Tweede Kamer der Staten Generaal voor haar verslag met betrekking tot het voorstel van wet tot goedkeuring van het bovengenoemde akkoord. De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de desbetreffende fracties. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen van de commissie beantwoord, waarbij de volgorde van vragen wordt aangehouden en vragen met dezelfde strekking worden samengevoegd.

De leden van de SP-fractie willen weten wat een afwijzing van het akkoord door een parlement van een lidstaat zou betekenen voor de implementatie ervan en vragen daarbij ook aan te geven welke termijnen hier aan verbonden zouden zijn.

Het handelsakkoord tussen de EU en Colombia en Peru kan pas in werking treden nadat alle partijen hun procedure voor goedkeuring hebben afgerond en het akkoord hebben geratificeerd. Aangezien het handelsakkoord ook nationale of gedeelde bevoegdheden omvat, zullen ook alle parlementen van alle EU-lidstaten met het akkoord in moeten stemmen. Het parlement van een lidstaat spreekt zich uit over het vrijhandelsakkoord als geheel. Als het parlement van één van de EU-lidstaten het vrijhandelsakkoord niet goedkeurt, treedt het, gehele, akkoord niet in werking.

De inwerkingtreding van het akkoord kan meerdere jaren op zich laten wachten. Gezien de voordelen die het akkoord voor de onderlinge handel en duurzame ontwikkeling oplevert, is het wenselijk om de toepassing van het vrijhandelsakkoord niet zo lang uit te stellen. Het vrijhandelsakkoord voorziet dan ook in de mogelijkheid om het akkoord geheel of gedeeltelijk voorlopig toe te passen, in afwachting van de inwerkingtreding van het akkoord. De Raad heeft op 16 maart 2012 politieke overeenstemming bereikt over de voorlopige toepassing van het deel van het akkoord dat onder de bevoegdheid van de EU valt, op voorstel van de Commissie. Op 12 december 2012 heeft het Europees parlement het akkoord geratificeerd. Het handelsdeel met Peru wordt, omdat Peru het akkoord geratificeerd heeft, sinds 1 maart 2013 voorlopig toegepast. Het handelsdeel met Colombia zal zeer binnenkort voorlopig worden toegepast nu het Colombiaanse parlement op 6 juni jongstleden haar akkoord heeft gegeven.

Indien het parlement van één van de EU-lidstaten het akkoord niet goedkeurt, ontstaat een complexe situatie. Een afwijzing tast bovengenoemde voorlopige toepassing niet aan. De betreffende lidstaat is dan nog steeds gebonden aan de bepalingen welke vallen onder EU-competenties, zoals de afspraken die de EU maakt in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Deze bepalingen zijn samen zo’n 99 procent van het akkoord. Enerzijds is de voorlopige toepassing bedoeld om de periode tot inwerkingtreding te overbruggen, en niet bedoeld om oneindig voort te duren. Anderzijds is de voorlopige toepassing een zaak tussen de betreffende partijen, dus tussen de EU en Colombia / Peru. Het is aan elk van die partijen om eventuele consequenties ten aanzien van de voorlopige toepassing te verbinden aan het uitblijven van de inwerkingtreding van het akkoord, waarbij die partijen te maken hebben met het feit dat hun onderscheiden parlementen met het akkoord hebben ingestemd.

De leden van D66 zijn positief over de koppeling die gemaakt is met fundamentele rechten. De leden van de fractie van D66 vernemen graag over welke afspraken hier precies gesproken wordt. Hoe zien deze afspraken er exact uit en hoe zijn hier de democratische beginselen en de fundamentele rechten van de mens in opgenomen? Welke sancties gelden er exact wanneer er sprake is van overtreding van zo’n clausule?

De leden van de PvdA fractie vragen welke overige sanctiemogelijkheden bij aanhoudende mensenrechtenschendingen de regering ziet naast opschorting van het vrijhandelsakkoord?

De eerbiediging van de democratische beginselen en fundamentele rechten van de mens, zoals vastgelegd in de Universele Verklaring van de rechten van de mens, en het beginsel van de rechtsstaat zijn in artikel 1 van de overeenkomst, mede op sterk aandringen van de Nederlandse regering, benoemd als de basis van het binnen- en buitenlands beleid van de partijen en vormen een essentieel element van de overeenkomst. Dit laatste houdt in dat, onverminderd de bestaande mechanismen voor politieke dialoog tussen de partijen, elke partij bij schending van artikel 1 onmiddellijk passende maatregelen in overeenstemming met het internationale recht kan nemen, waaronder in het uiterste geval opschorting van het akkoord. De maatregelen moeten in verhouding staan tot de schending. Hierbij wordt voorrang gegeven aan maatregelen die de werking van de overeenkomst het minst verstoren en worden de maatregelen ingetrokken, zodra de redenen waarom zij zijn genomen niet meer bestaan.

In zijn algemeenheid is het spectrum van mogelijke maatregelen bij schending van de mensenrechten zeer breed. Afhankelijk van de ernst van de schending begint deze bij een vorm van dialoog en kan deze in zwaarte toenemen. Hierbij kan gedacht worden aan financiële en economische sancties, zoals het bevriezen van tegoeden en de gedeeltelijke of volledige opschorting van het vrijhandelsakkoord. Daarnaast kunnen ook in mondiale fora, zoals de Verenigde Naties, diverse maatregelen worden genomen. Hiervoor is overeenstemming met andere landen nodig.

De leden van de fractie van D66 hebben de vraag aan de regering waarom eerst Bolivia en vervolgens ook Ecuador besloten hebben tot opschorting van de onderhandelingen? Welke redenen hadden beide landen voor het nemen van dit besluit en welke reactie kwam er vanuit de EU toen eerst Bolivia en daarna Ecuador besloten de onderhandelingen op te schorten? Ervaart de regering het besluit tot opschorting van de onderhandelingen door Bolivia en Ecuador als een gemis voor het Vrijhandelsakkoord? Zo nee waarom niet? Welke inspanningen gaat de regering doen om deze landen op termijn alsnog toe te kunnen voegen aan dit Vrijhandelsakkoord?

Binnen de Andes-gemeenschap is aan het begin van de onderhandelingen verdeeldheid ontstaan over de reikwijdte van de afspraken die gemaakt konden worden. Bolivia streefde naar grote mate van differentiatie in het ambitieniveau van de afspraken, terwijl de rest van de regio een uniformer ambitieniveau nastreefde. Colombia en Peru wilden bijvoorbeeld onderhandelen over onderwerpen als overheidsaanbestedingen en intellectueel eigendom en Bolivia wilde dit niet. Hierop heeft het land in 2008 besloten de onderhandelingen te verlaten. In juli 2009 besloot Ecuador uit de onderhandelingen te stappen, omdat het land te weinig voordelen zag ten opzichte van de kosten van het akkoord. Zeer recent, in mei 2013, heeft Ecuador per brief laten weten alsnog een vrijhandelsakkoord met de EU te willen sluiten. In het handelsakkoord is hierin voorzien. Ecuador kan toetreden tot het handelsakkoord met Colombia en Peru, waarbij het land eigen liberalisatieschema’s en uitzonderingen kan uitonderhandelen, maar wel de basisafspraken zal moeten onderschrijven. De regering juicht deze mogelijkheid toe, omdat hiermee wordt bijgedragen aan verdere regionale integratie. De regering betreurt het besluit van Bolivia om de onderhandelingen te verlaten, maar beschouwt dit als een soevereine aangelegenheid.

De leden van de VVD-fractie willen graag weten tot welke discussie de handel in bananen heeft geleid. Welke partijen belemmerden de vrijhandel in bananen?

Van oudsher gaf de EU eenzijdige handelspreferenties aan een deel van haar voormalige koloniën in Afrika, de Cariben en Stille Oceaan regio (de ACS-landen). Door deze preferenties hadden de ACS-landen een aanzienlijk betere exportpositie qua bananen dan hun Latijns-Amerikaanse concurrenten. In de jaren negentig hebben deze handelspreferenties in de World Trade Organisation (Wereldhandelsorganisatie, hierna: WTO) tot diverse geschillen geleid die de EU allemaal heeft verloren. De handelspreferenties waren namelijk niet in lijn met de WTO-regels. Inmiddels is het EU-beleid aangepast en heeft de EU in 2010 de ««Overeenkomst van Genève inzake de handel in bananen» met de Latijns-Amerikaanse landen gesloten, waaronder de invoerheffingen op bananen aan EU-zijde omlaag gaan.

In de onderhandelingen streefden Colombia en Peru ernaar dat de EU de handel in bananen volledig zou vrijmaken. Dit zou echter grote gevolgen hebben gehad voor de ACS-landen, welke over het algemeen minder efficiënt produceren dan producenten in Colombia en Peru. Daar komt bij dat enkele EU-lidstaten overzeese gebieden hebben waar ook bananen worden geproduceerd die zij willen beschermen. Er is daarom voor een middenweg gekozen die recht doet aan de belangen van alle betrokken partijen, te weten een verdere afbouw van de EU tarieven op bananen vanuit Colombia en Peru naar een tarief van € 75 per metrieke ton in 2020.

De regering geeft aan dat Nederland heeft aangedrongen op afspraken over non-proliferatie, mensenrechten en duurzame handel. De leden van de VVD-fractie vragen welke andere Europese Unie-lidstaten Nederland steunden bij de inzet op deze gebieden. Welke partijen waren negatief over de Nederlandse inzet? Zo ja, welke partijen waren dat? Heeft Nederland de onderhandelingen vertraagd met deze inzet? Hebben Peru en Colombia ook eisen op tafel gelegd over het democratisch gehalte van Nederland of andere EU-lidstaten?

Nederland stond niet alleen in de inzet op afspraken over mensenrechten en non-proliferatie in het vrijhandelsakkoord met Peru en Colombia, maar heeft hier wel harder dan veel andere EU-lidstaten op ingezet. Het ging hierbij met name om de vraag of partijen direct maatregelen mogen nemen indien de mensenrechten worden geschonden of dat hier eerst een dialoog over moet plaatsvinden. Nederland is tevreden dat het gelukt is om af te spreken dat maatregelen zonder vooroverleg genomen kunnen worden. Het opnemen van stevige afspraken over mensenrechten en non-proliferatie in de verdragsrelaties van de EU met derde landen is inmiddels een algemeen aanvaard onderdeel van het externe beleid van de Unie. Alle lidstaten hebben zich achter dit principe geschaard.

De Nederlandse inzet op mensenrechten, non-proliferatie en duurzame handel heeft de onderhandelingen niet vertraagd. Deze inzet was slechts één van de vele punten die in de eindfase van de onderhandelingen opgelost zijn. Peru en Colombia hebben, voor zover bekend, geen specifieke eisen op tafel gelegd aangaande het democratisch gehalte van Nederland of andere EU-lidstaten. De afspraken die uiteindelijk door zowel de EU als Peru en Colombia onderschreven zijn, gaan uit van gedeelde waarden en dus van een wederzijdse verbintenis aan mensenrechten, rechtsstaat en democratie.

De leden van de PvdA fractie vinden de totstandkoming van monitoringsmechanismen in het vrijhandelsverdrag van groot belang, maar vragen hoe kan worden gewaarborgd dat de vakbonden en organisaties uit het maatschappelijk middenveld worden betrokken bij deze monitoring? Tevens vragen de leden van de PvdA fractie zich af hoe de EU gaat toezien op een gelijke betrokkenheid van werkgevers en werknemersorganisaties bij het naleven van de sociale clausules van het vrijhandelsverdrag in het Nationaal Consultatie Mechanisme? Ook zijn de leden van de PvdA fractie van mening dat het van belang is dat dergelijke monitoringmechanismen zo spoedig mogelijk worden ingesteld. Kan worden aangeven op welke termijn dit zal gebeuren?

In het akkoord is afgesproken dat het subcomité voor handel en duurzame ontwikkeling minstens eenmaal per jaar bijeenkomt met organisaties uit het maatschappelijk middenveld om te spreken over de implementatie van alle afspraken die in het hoofdstuk over Handel en Duurzame Ontwikkeling zijn opgenomen. Deze vertegenwoordigers moeten een gebalanceerde vertegenwoordiging zijn van de economische, sociale en milieubelangen in het land. Wat Nederland betreft horen hier zeker ook vertegenwoordigers van vakbonden en werkgevers/werknemersorganisaties bij. Nederland zal zich hier in EU-kader ook hard voor maken.

Binnen het eerste jaar na de voorlopige toepassing van het akkoord zal het subcomité voor Handel en Duurzame Ontwikkeling voor het eerst bijeenkomen en zal het procedures vaststellen voor de bijeenkomsten met het maatschappelijke middenveld. De Europese Commissie heeft al aangegeven dit comité zo snel mogelijk te willen opzetten en de operationele kanalen voor de consultatie met het maatschappelijk middenveld te willen organiseren, waarbij de adviesgroepen in het land van elke partij samengesteld worden middels een inclusief proces.

Tevens vragen de leden van de PvdA fractie hoe de mensenrechtenclausules uit het vrijhandelsakkoord zich tot de reeds bestaande mensenrechtenstrategieën van de EU en het bilaterale Midden-Amerika Programma verhouden, is hier sprake van een geïntegreerd kader?

De EU-mensenrechtenstrategie voor Colombia gaat in op de mainstreaming van mensenrechten in de brede relatie, inclusief handel, investeringen en ontwikkelingssamenwerking. Er is speciale aandacht voor de sociale en milieuaspecten van de extractieve industrie en voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO).

Er bestaat geen relatie met het Midden-Amerika Programma, omdat dat dit zich op een andere regio richt.

De leden van de PvdA fractie vragen of er vanuit de EU technische assistentie zal worden geleverd aan de Colombiaanse en Peruaanse overheid bij het naleven van de clausules uit het vrijhandelsakkoord met betrekking tot mensenrechten, arbeidsrechten en duurzaamheid. Zijn er mogelijkheden voor de versterking van capaciteit van lokale overheden bij het uitvoeren van onafhankelijke sociale- en milieu effect rapportages en implementatie en naleving van regelgeving ter plaatse? Is er tevens een rol weggelegd voor de Nederlandse ambassades op dit terrein?

Ondersteuning vanuit de EU vindt plaats middels een regelmatige beleidsdialoog en via de EU ontwikkelingssamenwerkingsprojecten. De EU levert technische assistentie op de volgende terreinen: transparantie en strijd tegen corruptie, een country partnership tussen de G8 en Colombia op het gebied van EITI (Extractive Industries Transparency Initiative) en initiatieven met betrekking tot de extractieve industrie. Een voorbeeld is het programma «Institutional strengthening of the Colombian capacity for increasing integrity and transparency».

De Nederlandse ambassades in Colombia en Peru zetten in het bijzonder in op maatschappelijk verantwoord ondernemen (onder andere mensenrechten) en hebben daar middelen voor. Voor Colombia staat hier onder andere het mensenrechtenfonds voor open. MVO is eveneens een prioriteit in de Transitiefaciliteit. Ambassades kunnen, indien er een lokale vraag is lokale overheden ondersteunen, bij het uitvoeren van onafhankelijke sociale- en milieueffectrapportages. Colombia, als transitieland, kan trekken op het bedrijfsleveninstrumentarium. Voor Peru staat een kleiner fonds ter beschikking, het «Leads for Economic Diplomacy».

MVO is één van de dwarsdoorsnijdende thema’s binnen de Transitiefaciliteit en zal onder andere vorm krijgen via de samenwerking op het gebied van duurzame handel in de belangrijkste agro-commodities in de bilaterale handelsportfolio. In 2012 is het Duurzame Handel Platform opgezet door een coalitie van de Nederlandse ambassade, de Colombiaanse overheid en de belangrijkste Colombiaanse exporteurs. Duurzame agro-commodities zijn van belang voor de ontwikkeling van rurale regio’s en de export van de Colombiaanse economie. Er is een groot commitment van de bloemen-, bananen- en koffiesector om hun sectoren te verduurzamen in samenwerking met internationale donoren en bedrijven. Er is in 2012 een drietal verklaringen getekend, waarin de doelstellingen voor 2015 voor duurzame handel in koffie, bananen en bloemen werden vastgelegd. Het is de eerste serie verklaringen in Colombia waarin – door Nederlands initiatief – producenten, exporteurs, importeurs, internationale donoren, publieke overheden en certificeerders zich vastleggen om gezamenlijk te investeren in het opschalen van duurzame productie en consumptie van agro-commodities. Er zal nauw worden samengewerkt met het wereldwijde programma van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) en verschillende Nederlandse importeurs.

In mei van dit jaar tekenden Nederland en Colombia een samenwerkingsovereenkomst voor de implementatie van de Voluntary Principles for Security and Human Rights. Op deze manier hoopt Nederland een bijdrage te leveren aan het implementeren van een gedragscode die het respect voor mensenrechten garandeert binnen de handhaving van veiligheid voor olie-, gas-en mijnbouwbedrijven. In het bijzonder richt Nederland zich op de ontwikkeling van resultaat- en impactindicatoren als ook de deelname van civil society.

De Voluntary Principles zijn in lijn met het Nederlandse beleid waarin MVO op internationale schaal wordt gestimuleerd. Colombia is een goed voorbeeld waar private bedrijven, overheden en het maatschappelijk middenveld samenwerken aan het verbeteren van omstandigheden in conflict-gevoelige regio's. Het is een proces van vallen en opstaan, maar de afgelopen jaren is er wel degelijk vooruitgang geboekt met de implementatie van de Voluntary Principles in de extractieve sector.

Ook de leden van de SP-fractie vragen hoe wordt omgegaan met monitoring en naleving van het handelsakkoord. Deze leden geven aan dat ervaringen met het Amerikaanse Labour Action Plan, dat veel gedetailleerder is dan de insteek op mensenrechten in het vrijhandelsakkoord van de EU, teleurstellend zijn gebleken. De grote vraag is dan ook welke instrumenten de EU en de lidstaten ter beschikking staan om het handelsakkoord met Colombia en Peru te monitoren en naleving af te dwingen, gezien de slechte staat van dienst op het gebied van mensenrechten in Colombia. Kan het akkoord überhaupt actief en effectief worden gebruikt om de mensenrechtensituatie in Colombia te verbeteren? Zo ja, hoe? Wat zijn best practices en worst case scenario’s als het gaat om monitoring en naleving? Zijn er bijvoorbeeld besluiten te nemen over ex post impact assessments van het akkoord?

De leden van de SP-fractie of de regering onderschrijft dat bij de implementatie van het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Colombia een strikt toezicht op naleving van de mensenrechtenclausule noodzakelijk is teneinde enig reëel effect te sorteren? En zo ja, welke instrumenten staan de EU en de lidstaten daartoe ter beschikking? Is de regering bereid zich ervoor in te zetten dat vóór ratificatie van het verdrag, de mensenrechtenparagraaf in het EU-vrijhandelsverdrag wordt versterkt met meer bindende kaders, dwingende monitoring en (automatische) sancties?

De handelsovereenkomst is in de eerste instantie een akkoord om de barrières in de onderlinge handel tussen de EU en Colombia en Peru zoveel mogelijk te beslechten en kan als zodanig niet worden gezien als de oplossing voor alle mensenrechtenproblemen die spelen in Colombia. Hiertoe zijn andere interventies net zo hard nodig. Wel bevat het akkoord belangrijke afspraken om concreet bij te dragen aan de verbetering van de situatie in het land.

Het duurzaamheidshoofdstuk gaat uit van een coöperatieve benadering om duurzame ontwikkeling te bevorderen. De regering hecht zeer aan de mogelijkheden tot samenwerking en dialoog die het vrijhandelsakkoord schept. De regering stelt zich op het standpunt dat een dergelijke benadering, waarbij ook stakeholders uit het maatschappelijk middenveld worden betrokken, meer mogelijkheden tot beïnvloeding biedt dan het treffen van eenzijdige maatregelen. Voor details over de mechanismen voor monitoring en naleving verwijs ik naar de brief van 30 mei 2011 aan uw Kamer (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1066) waarin de regering beschreven heeft dat alle afspraken in het akkoord bindend zijn en welke instrumenten het akkoord bevat wat betreft toezicht op de implementatie en de beslechting van geschillen bij niet-naleving van de afspraken.

Parallel met het Amerikaanse Labour Action Plan heeft Colombia, op verzoek van het Europees Parlement, een vergelijkbaar actieplan opgesteld. In mijn brief aan uw Kamer d.d. 17 december 2012 (Kamerstuk 31 985 nr. 17) heb ik u hierover geïnformeerd. Dit actieplan maakt geen deel uit van het vrijhandelsakkoord. Het plan was voor het Europees Parlement voldoende om in december 2012 over te gaan tot ratificatie van het vrijhandelsakkoord.

Er zijn op dit moment nog weinig best practices en worst case scenario’s wat betreft monitoring en naleving van mensenrechten middels vrijhandelsakkoorden. Doordat de EU altijd heeft ingezet op handelsliberalisatie via de WTO, zijn er nog maar weinig Europese vrijhandelsakkoorden gesloten. In geen van deze landen zijn sinds de inwerkingtreding dusdanige mensenrechtenschendingen geconstateerd dat een beroep op deze clausule wenselijk werd geacht.

Wel heeft de EU in 2010 Sri Lanka haar APS+ preferenties ontnomen naar aanleiding van diverse mensenrechtenschendingen in het land. Dit heeft geleid tot een afname van de Sri Lankaanse (textiel) exporten naar de EU, maar heeft geen verandering in het land zelf teweeg gebracht. De lopende dialoog over de mensenrechtensituatie in het land is door de opschorting van de preferenties wel verbroken.

Wat betreft de impact assessments is de afspraak dat de EU ook na afloop van de onderhandelingen een ex post impact assessment uitvoert. Hier hoeft geen apart besluit over genomen te worden.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering het eens is met de brede oproep van de Colombiaanse civil society, daarin gesteund door de internationale vakbeweging, om geen vrijhandelsakkoord te tekenen totdat er concrete en meetbare verbeteringen in de mensenrechtensituatie zijn gerealiseerd? En zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering het standpunt deelt dat de Colombiaanse regering vooraf meer inspanning en resultaten moet laten zien bij het verbeteren van de mensenrechtensituatie en het naleven van vakbondsrechten voordat een vrijhandelsakkoord met de EU in werking kan treden?

Het vrijhandelsakkoord tussen de EU en haar lidstaten en Colombia en Peru is in mei 2012 door alle EU-lidstaten getekend en marge van de Raad Buitenlandse Zaken (voor handelsministers). Op 26 juni 2012 heeft de officiële ondertekeningsceremonie tussen de EU en Colombia en Peru plaatsgevonden.

De Nederlandse regering is een voorstander van de spoedige inwerkingtreding van het voorliggende handelsakkoord gezien de economische groei die het voor alle betrokken partijen zal opleveren, alsook de bijdrage die wordt geleverd aan armoedereductie en regionale integratie tussen Colombia en Peru. Daar komt bij dat het akkoord zeer ambitieuze en vergaande afspraken bevat op het gebied van mensenrechten en duurzame ontwikkeling, waaronder arbeidsrechten.

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN (UNHCHR) in Colombia op verschillende momenten haar ernstige bezorgdheid heeft uitgesproken over de amnestiewet voor militairen, die het verkrijgen van de waarheid, recht en herstel onmogelijk maakt voor de vele slachtoffers van geweld.1 Deelt de regering de mening van UNHCHR dat deze hierboven genoemde ontwikkelingen de straffeloosheid in Colombia groter maken en dat dit de mensenrechtenschendingen onvoldoende waarborgt?

Ja, net als UNHCHR en de EU heeft Nederland zorgen over straffeloosheid, ook in het kader van de uitbreiding van de militaire rechtspraak. Dit is onlangs in de Universal Periodic Review in het kader van de VN Mensenrechtenraad door Nederland opgebracht. Nederland bepleit een effectieve uitvoering van de programma’s die de strijd tegen straffeloosheid aangaan.

De leden van de SP-fractie merken op dat het gebrek aan naleving van wetten en het belang van een stevige inzet op respect voor de mensenrechten tijdens een bezoek van voormalig Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken Knapen aan Colombia door vertegenwoordigers van mensenrechtenorganisaties en vakbonden werd onderstreept.2 Is de regering bereid het door voormalig Staatssecretaris Knapen ingezette beleid ten aanzien van mensenrechten in Colombia door te zetten?

Staatssecretaris Knapen heeft ingezet op het transitiebeleid, waarbij mensenrechten en MVO aandachtspunten zijn. De transitiefaciliteit blijft vooralsnog bestaan. MVO en respect voor de mensenrechten blijven daar een onderdeel van. Tevens blijft MVO een prioriteit binnen het mensenrechtenfonds. Dit betekent dat 60% van de middelen uit dit fonds voor Colombia zijn bestemd voor activiteiten met een duidelijke MVO-doelstelling.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven welk deel van de handel tussen de EU en Colombia en Peru nu wordt vrijgegeven. Welke delen nog niet en waarom niet? Kan de regering aangeven of er ook afspraken zijn gemaakt over ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, welke afspraken zijn dat en welk bedrag is er mee gemoeid?

De leden van de fractie van D66 ontvangen graag een lijst waarop precies staat aangegeven welke producten wel en welke producten niet onder de liberalisatie vallen. Voorts willen deze leden weten of de regering het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid als obstakel binnen het Vrijhandelsakkoord gesloten tussen de EU, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds ziet? Kan de regering toelichten hoezeer het GLB hier een rol heeft gespeeld?

De handel in industriële producten en vis zal binnen een periode van 10 jaar volledig vrij zijn. De EU liberaliseert de handel in industriële producten en vis volledig bij de voorlopige toepassing van het vrijhandelsakkoord. Peru doet dit direct voor 80 procent van deze producten, onder andere voor landbouw- en bouwmachines, medische apparatuur, staal, textiel, keramiek, optische instrumenten. Na vijf jaar liberaliseert Peru nog eens 6 procent en de resterende 14 procent van de exporten is na tien jaar tariefvrij. Dit betreft met name meubels, leer en glas.

Colombia liberaliseert bij toepassing van het akkoord direct haar markt voor 65 procent van de EU exporten van industriële producten en vis richting haar markt. Na 5 jaar volgt een additionele 18 procent en de rest is ook na tien jaar vrij. De sectoren die het eerst worden geliberaliseerd betreffen onder andere medische apparatuur (100%), schoeisel (95%), bouwmateriaal (87%), machines (75%), elektronische apparatuur (63%), chemische producten (90%). Langere uitfasering is afgesproken voor meubels, hout, speelgoed en glas.

Landbouwproducten worden aan beide zijden niet volledig geliberaliseerd. De EU exporten van landbouwproducten naar Colombia en Peru zullen na 17 jaar voor 85% tariefvrij zijn. Andersom zal ook de EU haar landbouwmarkt niet volledig openen. De belangrijkste producten die niet volledig worden geliberaliseerd betreffen bananen, suiker, rijst, rum en rundvlees.

Voor de exacte tariefeliminatieschema’s wordt verwezen naar Annex I bij de overeenkomst welke u onder andere hier kunt vinden: http://trade.ec.europa.eu/doclib/press/index.cfm?id=691 .

In het akkoord zijn geen specifieke afspraken gemaakt over ontwikkelingssamenwerking met daaraan gekoppeld specifieke bedragen. Dit neemt niet weg dat de EU wel wil kijken hoe ze gegeven de beschikbare middelen de implementatie van het akkoord waar mogelijk kan ondersteunen. Zie ook hierboven de beschrijving van de technische assistentie die de EU verleent.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een inschatting kan geven tot hoeveel extra handel dit verdrag leidt voor Nederland en voor de Europese Unie als geheel?

In de aanloop naar de onderhandelingen heeft de EU een «Trade and Sustainability Impact Assessment» laten uitvoeren naar de effecten van het EU-Andean handelsakkoord. Volgens deze studie zal het akkoord de Europese exporteurs op termijn jaarlijks 270 miljoen euro aan heffingen besparen. Daarnaast geeft de studie aan dat de waarde van de totale EU-exporten met 0,1% zal toenemen, zowel door toegenomen vraag aan beide zijden als door handelsverlegging ten koste van de VS en Mercosur-regio.

De leden van de PvdA-fractie en de SP-fractie wijzen erop, dat het Sustainability Impact Assessment (SIA), dat werd uitgevoerd in opdracht van de EU, waarschuwt voor een negatief effect van het vrijhandelsakkoord op landbouwsectoren in Colombia, uitgezonderd bananen. Is de regering op de hoogte van deze uitkomsten? Worden de conclusies van de SIA door de regering onderschreven? Hoe kunnen deze mogelijk negatieve effecten van het vrijhandelsakkoord worden beperkt? Waarom zou het voorliggende vrijhandelsakkoord van de EU met Colombia en Peru nu wel positieve effecten hebben op de landbouw in Colombia?

De regering is een voorstander van het uitvoeren van Sustainability Impact Assessments en ziet toegevoegde waarde in de aanbevelingen die hierin worden gedaan om mogelijke negatieve effecten van het onderhevige akkoord te mitigeren. Een SIA gaat daarbij uit van scenario’s welke in de praktijk nooit volledig zullen kloppen, maar de beste schatting zijn om effecten in kaart te brengen. Derhalve zijn deze studies zeer waardevol.

Het SIA wijst er op dat voor Colombia de effecten voor de groente-, fruit- en notensector (waar bananen het grootste deel van uitmaken) positief zijn. De Colombiaanse productie van groente, fruit en noten zal met 11,2% toenemen en de export hiervan naar de EU met bijna 60 procent. Daar staat in Colombia tegenover dat in andere agrarische sectoren de productie tussen de 1,4 en 5 procent daalt. Per saldo neemt de agrarische productie met 0,24 procent toe.

De regering is op de hoogte van deze uitkomsten en ziet dat in elk handelsakkoord het effect verschilt per sector. De productie van bewerkte voedingsmiddelen, dranken en tabak neemt volgens het SIA, als gevolg van het handelsakkoord, in Colombia inderdaad af, met 0,8 procent De productie van auto’s en auto-onderdelen neemt naar verwachting met 24,5 procent toe. De primaire mijnbouw neemt met 0,4 procent toe. In Peru is het effect in alle landbouwsectoren licht positief (tussen de 0,2 en 0,6 procent groei).

Elk handelsakkoord heeft specifiek sectorale effecten zowel in de EU als in de tegenpartij. Dergelijke effecten worden deels ondervangen door langere liberalisatietermijnen voor gevoelige producten. Daarnaast wijst het SIA op het belang van sociaaleconomisch beleid om de baten goed onder de verschillende sociale groepen te verdelen en ervoor te zorgen dat mensen op termijn werkzaam worden in andere sectoren.

De leden van de PvdA fractie vragen of het vrijhandelsakkoord voldoende waarborgen bevat om het witwassen van drugs- en ander crimineel geld tegen te gaan? Op welke wijze kan het vrijhandelsakkoord hier toe bijdragen?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering ervan op de hoogte is, dat het vrijhandelsverdrag het witwassen van drugs- en andere crimineel geld bevordert, terwijl in het verdrag daartegen geen maatregelen zijn opgenomen, zoals in andere vrijhandelsverdragen wel het geval is.3

Het vrijhandelsakkoord bevat een bepaling waarbij partijen er naar het beste vermogen voor zorgen dat de internationaal erkende normen voor de regulering van en het toezicht op de financiële dienstensector en voor de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme worden geïmplementeerd én toegepast. Het speciaal daartoe op te richten subcomité, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van elke verdragspartij, zal er op toezien dat de partijen genoemde afspraken naleven. Bovendien bevat het vrijhandelsakkoord een geschillenbeslechtingsprocedure waarin verdragspartijen met elkaar in overleg kunnen treden over diverse kwesties, waaronder op het gebied van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.

Het varieert in hoeverre in andere handelsakkoorden afspraken over het witwassen van drugs- en ander crimineel geld zijn gemaakt. In het vrijhandelsakkoord met Zuid-Korea zijn op dit terrein geen specifieke afspraken gemaakt. In het associatieakkoord met Midden-Amerika is een aanzet gegeven om samen te werken aan het voorkomen van het gebruik van financiële stelsels en ondernemingen voor het witwassen van opbrengsten die voortvloeien uit ernstige misdrijven, illegale drugs en terrorisme. De regering onderschrijft de stelling niet dat het vrijhandelsakkoord met Peru en Columbia het witwassen van drugs- en ander crimineel geld bevordert.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de EU maatschappelijk verantwoord ondernemen wil bevorderen, mede gezien het feit dat basale arbeidsrechten in Colombia niet worden gewaarborgd? Hoe worden de gedragingen van Europese bedrijven gemonitord? Wat is de inzet van de Nederlandse regering hierop?

De EU heeft in oktober 2011 een vernieuwde EU-strategie ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen vastgesteld voor 2011–2014 (http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0681:FIN:NL:PDF ). Daarin staat gespecificeerd dat het Europees beleid ter bevordering van MVO volledig consistent dient te worden gemaakt met internationaal erkende beginselen en richtsnoeren, met name de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Europese bedrijven dienen zich nadrukkelijk te laten leiden door de OESO-richtlijnen. Ook Colombia heeft in december 2011 de OESO-richtlijnen onderschreven. Nederland heeft het Colombiaanse Nationaal Contact Punt (NCP) van advies voorzien ten tijde van de oprichting. De EU-strategie voorziet niet in het monitoren van gedragingen van Europese bedrijven. Wanneer er gerede verdenkingen bestaan op het niet naleven van fundamentele arbeidsnormen in Colombia door Europese, Colombiaanse of andere bedrijven, dan dienen de getroffen werknemers in eerste instantie naar de Colombiaanse autoriteiten te stappen; zij hebben immers een eerste duty to protect op basis van het Colombiaans arbeidsrecht. Colombia heeft de zogenaamde «fundamentele» ILO-conventies geratificeerd en kan in diverse internationale gremia of bilateraal aangesproken op de handhaving van die conventies. In aanvulling op het doen van een beroep op de overheid of rechter kunnen werknemers ook trachten met hun werkgever in dialoog te treden om op informele wijze tot een duurzame oplossing te komen. Hierbij kunnen de diensten van de Nationale Contact Punten behulpzaam zijn.

De leden van de SP-fractie geven aan dat het SIA de noodzaak voor de ontwikkeling van een stevig regulerend kader t.b.v. de ontwikkeling van duurzame mijnbouwactiviteiten als kernprioriteit benadrukt. Welke inzet wordt hier van EU-zijde op gepleegd, mede in het licht van het feit dat regulering ten bate van de lokale economie ten koste kan gaan van de aantrekkelijkheid voor buitenlandse investeerders? Zowel expansie van de commerciële landbouw als de mijnbouw zullen conform het SIA grootschalige negatieve milieueffecten veroorzaken. Op welke wijze gaat de regering erop toezien dat Europese investeerders ter plaatse internationale milieunormen naleven? Hoe kan ervoor worden gezorgd dat grootschalige (illegale) ontbossing met gekoppelde aantasting van de biodiversiteit en gedwongen landonteigening van lokale bevolking in dit ecologisch zo belangrijke gebied wordt tegengegaan? Kan de Nederlandse regering binnen de Transitiefaciliteit programma’s ontwikkelen gericht op versterken van capaciteit van lokale overheden op auditing van mijnen en uitvoeren van onafhankelijke sociale en milieueffectrapportages?

Toezicht op de naleving van internationale milieunormen is een taak die toebehoort aan de Colombiaanse overheid zelf, en waarin ook de secretariaten van de desbetreffende internationale conventies een rol hebben. Elke internationale conventie kent eigen procedures aangaande monitoring en rapportage over de implementatie van de betreffende milieuconventie. Wat betreft investeringen door Nederlandse bedrijven ziet de regering wel een taak in het onder de aandacht brengen van de OESO richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, zodat investeringen (in onder andere de mijnbouwsector) in lijn met internationaal erkende normen en standaarden worden gedaan, inclusief met gebruikmaking van impact assessments waar gepast. De transitiefaciliteit heeft in principe middelen om de capaciteit van de Colombiaanse overheid op auditing van mijnen en uitvoeren van onafhankelijke sociale en milieueffectrapportages te versterken als dat bijdraagt aan de doelstellingen van de faciliteit (met name de doelstelling om het ondernemingsklimaat te verbeteren) en past binnen de procedures en het budget. Zo steunt de transitiefaciliteit onder andere het Colombiaanse Ministerie van Landbouw, het Ministerie van Milieu en het Ministerie van Energie bij de ontwikkeling van beleid, kennis en investeringen in duurzame biomassa, waarbij speciale aandacht is voor landuse-issues en biodiversiteit, inclusief samenwerking met relevante NGO's.

Ook wordt het Colombiaanse Comité Mijnbouw en Energie gesteund met capaciteitsopbouw om de Voluntary Principles on Security and Human Rights te implementeren. Tot slot heeft de transitiefaciliteit het mogelijk gemaakt dat de Commissie MER (Milieu Effect Rapportage) een milieueffectrapportage in Colombia kon ondersteunen.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering zich bewust is van het feit dat de huidige restricties op arbeidsrechten in Colombia een verbetering van de arbeidsvoorwaarden in de weg staan, en dat dit met name geldt in de voor buitenlandse investeerders aantrekkelijke sectoren als mijnbouw en landbouw? Op welke wijze kan worden voorkomen dat Europese investeerders profiteren van de slechte arbeidsrechtelijke omstandigheden in Colombia?

Buitenlandse investeerders in Colombia zijn gebonden aan de Colombiaanse wetgeving, ook die op het gebied van arbeidsrechten. Colombia heeft alle fundamentele conventies van de ILO geratificeerd. De Nederlandse regering verwacht dan ook dat Nederlandse ondernemingen zich aan deze internationale normen houden, een verwachting die vervat is in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Ook Colombia onderschrijft deze OESO Richtlijnen. In aanvulling op de naleving van deze arbeidsnormen verwacht de overheid dat bedrijven ook de aanbevelingen van de OESO Richtlijnen in acht nemen op het vlak van het voeren van een dialoog met relevante belanghebbenden, zoals werknemers, over de (mogelijke) negatieve invloed die de activiteiten van de ondernemingen op die belanghebbenden hebben en publiekelijk rekenschap geven van de keuzes die zij daarin maken.

De Nederlandse ambassade in Bogota is daarbij actief op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten en heeft daarbij specifieke aandacht voor vakbondsrechten en de positie van vakbondsvertegenwoordigers in Colombia. Tijdens het recente bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Colombia is dit in diverse ontmoetingen ook uitgebreid besproken.

De leden van de SP-fractie vragen hoe kan worden voorkomen dat importen uit Europa, na intreding van het akkoord, ten koste gaan van de lokale voedselproductie en de inkomenspositie van kleine boeren.

Het handelsakkoord bevat speciale landbouwvrijwaringsmogelijkheden waarin is overeengekomen dat Colombia en Peru de mogelijkheid hebben om voor enkele specifieke landbouwproducten bilaterale vrijwaringsmaatregelen tegen Europese importen in te stellen. De producten waarvoor dit geldt zijn opgenomen in Bijlage IV bij het Vrijhandelsakkoord en betreffen met name enkele zuivel- en vleesproducten. Een kwantitatieve vrijwaringsmaatregel kan worden opgelegd indien het totale invoervolume voor een bepaald landbouwproduct het daarvoor vastgestelde drempelvolume overstijgt.

Verder kennen Colombia en Peru een systeem van variabele invoerheffingen voor enkele landbouwproducten gericht op het stabiliseren van de prijs van deze producten voor lokale consumenten. In artikel 30 van het Vrijhandelsakkoord wordt geregeld dat de landen dit zogenaamde prijstranchesysteem mogen blijven hanteren.

De leden van de SP-fractie vragen welke instrumenten het – nog in te stellen – subcomité Handel en Duurzaamheid zal inzetten om duurzaamheid te bevorderen.

Het subcomité Handel en Duurzame Ontwikkeling wordt ingesteld om toe te zien op de uitvoering van de afspraken die in het hoofdstuk Handel en Duurzame Ontwikkeling zijn gemaakt. Het kan aanbevelingen doen aan het Handelscomité over de implementatie van deze titel. De werkzaamheden van het subcomité zijn gebaseerd op dialoog en samenwerking en het zoeken naar een wederzijds bevredigende oplossing indien zich een probleem voordoet. Voor een uitgebreidere beschrijving van de taken van het subcomité alsook de diverse mechanismen die in het hoofdstuk over Handel en Duurzame Ontwikkeling zijn overeengekomen verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1066) van 30 mei 2011.

De leden van de SP-fractie vragen welke instrumenten door de EU en Nederland in het kader van het handelsakkoord kunnen worden ingezet om implementatie en naleving van regelgeving ter plaatse te versterken?

Voor zover het regelgeving betreft waarover in handelsakkoord afspraken zijn gemaakt, zijn deze afspraken bindend en bevat het akkoord mechanismen om niet-naleving te adresseren. Het hangt af van de aard van de afspraak of deze onder de algemeen geschillenbeslechtingsmechanisme uit het akkoord vallen, of dat er specifieke mechanismen hiervoor zijn afgesproken, zoals in het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling.

Een belangrijke aanbeveling uit het EU-Andean SIA (draft interim- technical report, 2009) benadrukt het belang van capaciteitsopbouw op het gebied van regulering en concurrentiebeleid en de ontwikkeling van de institutionele randvoorwaarden om de spillover-effecten van buitenlandse investeringen te vergroten teneinde de kwaliteit van investeringsstromen te verbeteren en de voordelen van buitenlandse investeringen beter ten goede te laten komen aan lokale ontwikkeling. De leden van de SP-fractie vragen of de EU deze aanbeveling overneemt en welke inzet er door de EU en haar lidstaten op deze aanbeveling wordt gepleegd?

De Europese Commissie en Nederland onderschrijven dat capaciteitsopbouw op het gebied van regelgeving (met name milieu, publieke goederen en financiën) in de Andes-landen positief effect zal hebben. De EU draagt hier ook aan bij met diverse programma’s die in de regio lopen. De focus van de EU hulp in de regio richt zich op drie thema’s: vrede en stabiliteit, mensenrechten en rechtspraak en handel en concurrentievermogen. Onder het laatste thema heeft de EU een aantal capaciteitsopbouwprogramma’s lopen. Tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat zowel Colombia als Peru inmiddels hogere middeninkomenslanden zijn en deze landen ook zelf een verantwoordelijk hebben om te zorgen voor de benodigde institutionele voorwaarden. De EU ziet ook dat de landen deze rol oppakken. Zo heeft Colombia onder de Santos regering nieuwe wetgeving aangenomen op het gebied van royalties, welke voorziet in een herverdeling van de opbrengsten van royalties uit de mijnbouwsector, zodat de voordelen over het land verspreid worden.

De leden van de SP-fractie merken op dat de regels van het vrijhandelsverdrag over liberalisering van diensten de mogelijkheid en vrijheid van de EU en haar lidstaten beperken om financiële hervormingen door te voeren die nodig zijn om financiële crises te voorkomen en op te lossen. Deze leden vragen waarom het verdrag geen rekening houdt met de lessen van de financiële crisis en de op-gang-zijnde en nog steeds nodige financiële hervormingen?

Het vrijhandelsakkoord bevat een apart deel op het gebied van financiële diensten. Aangezien deze sector specifieke kenmerken heeft, zijn hiervoor door de EU en Columbia/Peru aanvullende afspraken gemaakt. Dit deel regelt de wederzijdse toelating van financiële ondernemingen. Zo hebben financiële dienstverleners van de andere partij onder dezelfde voorwaarden als eigen financiële dienstverleners toegang tot door openbare instanties geëxploiteerde betalings- en clearingsystemen, alsmede tot voor normale zakelijke transacties beschikbare officiële financierings- en herfinancieringsfaciliteiten. Daarnaast verbinden partijen zich tot het bevorderen van transparantie van regelgeving en wordt onder meer de procedure om informatie in elektronische vorm uit te wisselen, vereenvoudigd. Alle partijen verplichten zich bovendien tot het naleven van de internationale normen en standaarden met betrekking tot het toezicht op de financiële sector en het tegengaan van witwassen en het financieren van terrorisme.

Partijen bij dit akkoord behouden het recht om, onder voorwaarden, prudentiële financiële maatregelen te treffen. Partijen kunnen deze maatregelen nemen voor het verzekeren van de integriteit en stabiliteit van hun financiële stelsel of individuele ondernemingen. Daarnaast kunnen maatregelen worden getroffen voor de bescherming van investeerders, spaarders, polishouders of personen aan wie een financiële dienstverlener een fiduciair recht verschuldigd is. De EU en haar lidstaten behouden hiermee het recht financiële hervormingen door te voeren die nodig zijn om financiële crises te voorkomen en op te lossen.

De leden van de fractie van D66 lezen dat met dit akkoord een «evenwichtig Vrijhandelsakkoord gesloten is, dat recht doet aan de Nederlandse inzet.» De leden vernemen graag op welke punten het Vrijhandelsakkoord recht doet aan de Nederlandse inzet en op welke punten hier in mindere mate sprake van is.

Het handelsakkoord voldoet in zijn geheel aan de Nederlandse inzet. De Nederlandse inzet was erop gericht een gebalanceerd akkoord tot stand te brengen, waarin enerzijds de Nederlandse exportbelangen voldoende naar voren kwamen, maar waarin de nodige flexibiliteiten werden opgenomen die het de Andes-landen mogelijk maken regionaal verder te integreren en de eigen economie waar nodig langzamer te liberaliseren. Hierbij heeft Nederland specifiek ingezet op goede afspraken over mensenrechten en duurzaamheid.

Mede dankzij Nederland en tot onze tevredenheid zijn de clausules aangaande eerbiediging van de mensenrechten en de non-proliferatie van massavernietigingswapens als «essentiële elementen» opgenomen in het Vrijhandelsakkoord en is een stevige titel over Handel en Duurzame Ontwikkeling opgenomen met dwingende bepalingen ten aanzien van (onder andere) fundamentele arbeidsnormen met een toezichts- en handhavingsmechanisme.

De leden van de D66-fractie lezen over twee wijzigingen in Nederlandse wet- en regelgeving die voortvloeien uit dit akkoord. Zij vragen de regering de tweede genoemde wijziging nader te duiden.

In de vrijhandelsakkoorden met Peru en Columbia wordt voor de categorie «beoefenaars van een vrij beroep» toegang tot de EU markt verleend. Het gaat hier om natuurlijke personen die als zelfstandige dienstverlener op het grondgebied van een partij zijn gevestigd, geen vestiging op het grondgebied van de andere partij hebben en op basis van een bonafide contract een dienst in de EU verlenen. Daartoe worden in het akkoord onder meer de eis gesteld dat de natuurlijke persoon een dienstverleningscontract heeft afgesloten, een universitaire graad heeft en dat de duur van het verblijf beperkt is tot in een periode van 12 maanden of, als het contract korter duurt, voor de duur van het contract met een totaal van maximaal 6 maanden.

Deze categorie valt niet onder de Wet arbeid vreemdelingen noch is andere Nederlandse wetgeving toegesneden op deze categorie. Het Besluit van 23 november 2000 tot uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 (Stb. 200, 497) wordt daarom zodanig aangepast dat wordt aangesloten bij de in de vrijhandelsakkoorden afgesproken criteria ten aanzien van toegang voor beoefenaars van een vrij beroep.

De leden van de D66-fractie zien de volgende passage: Ultraperifere gebieden van de EU genieten «speciale vrijwaring indien de economische situatie in de ultraperifere gebieden ernstig verslechtert of dreigt te verslechteren als gevolg van toegenomen importen vanuit Colombia en Peru.» Zij vragen zich af wanneer er sprake is van ernstige verslechtering van de situatie, aan welke voorwaarden dan voldaan moet worden en of er reden is om aan te nemen dat in de nabije toekomst een beroep zal worden gedaan op deze regeling.

De exacte invulling van deze bepaling is niet in het handelsakkoord opgenomen, maar is uitgewerkt in een aparte EU verordening (Verordening (EU) nr. 19/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 tot uitvoering van de bilaterale vrijwaringsclausule en het stabilisatiemechanisme voor bananen in de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds). Hierin is bepaald dat van «ernstige verslechtering» sprake is bij een aanmerkelijke verstoring van een sector of bedrijfstak van de Unie.

De Europese Commissie houdt toezicht op de ontwikkeling van de statistieken over de invoer van bananen uit Colombia en Peru. Als er ineens een grote toestroom is van bananen in (een deel van) de EU, kan een lidstaat, een rechtspersoon of een bedrijfstak de Commissie verzoeken om een onderzoek te starten. In dat onderzoek kijkt de Commissie naar alle ter zake dienende factoren van objectieve en kwantificeerbare aard die van invloed zijn op de situatie van de bedrijfstak van de Unie, met name het tempo en de omvang van de toename van de invoer van de bananen in absolute en relatieve cijfers, het door de toegenomen invoer veroverde deel van de interne markt, wijzigingen in de omvang van de verkoop, de productie, de productiviteit, de bezettingsgraad, winst en verlies en de werkgelegenheid. Deze lijst is niet uitputtend en de Commissie kan bij haar vaststelling van ernstige schade of dreiging van ernstige schade ook rekening houden met andere relevante factoren, zoals de voorraden, de prijzen, het rendement van geïnvesteerd vermogen, de kasstroom en andere factoren die ernstige schade aan de bedrijfstak van de Unie toebrengen, kunnen hebben toegebracht of dreigen toe te brengen.

Er is op dit moment geen reden om aan te nemen dat in de nabije toekomst een beroep zal worden gedaan op deze regeling. De ultraperifere gebieden krijgen van de EU vanwege hun afgelegen en insulaire karakter, het reliëf, het moeilijke klimaat en de economische afhankelijkheid extra steun, onder andere voor hun bananensector.

De leden van de D66-fractie vragen hoe beide partijen, de EU en Colombia en Peru zich gaan inzetten voor de bescherming van de biodiversiteit? Zijn er concrete doelstellingen? Is er een gezamenlijk plan? Welke sancties zijn er wanneer er regels overtreden worden?

In het vrijhandelsakkoord erkennen alle partijen het belang en de waarde van de biologische diversiteit en componenten daarvan, evenals van de daaraan verbonden traditionele kennis, vernieuwingen en gebruiken van autochtone en lokale gemeenschappen. De partijen herbevestigen bovendien hun soevereine rechten op hun natuurlijke hulpbronnen en erkennen de rechten en verplichtingen die door het Verdrag inzake biologische diversiteit zijn vastgesteld met betrekking tot de toegang tot genetische hulpbronnen, en met betrekking tot het eerlijk en billijk delen van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik van deze genetische hulpbronnen.

Ook hebben de partijen afgesproken om samen te gaan werken op een aantal specifieke onderwerpen op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling, waaronder activiteiten met betrekking tot het behoud en duurzame gebruik van biodiversiteit. Op milieugebied bevat het akkoord diverse afspraken die bijdragen aan het behoud van biodiversiteit. Zo erkennen de partijen het belang van de handel in legale en duurzame bosbouwproducten, waaronder diverse praktijken kunnen vallen, zoals een doeltreffende tenuitvoerlegging en benutting van CITES met betrekking tot houtsoorten die als bedreigd kunnen worden aangemerkt. Ook erkennen partijen bijvoorbeeld de noodzaak om samen te werken om de visserijcapaciteit voor de visbestanden, inclusief overbeviste bestanden, te herzien en aan te passen om waar te borgen dat de visserij-inspanning evenredig is aan de beschikbare vangstmogelijkheden.

Al deze afspraken zijn opgenomen in het hoofdstuk over Handel en Duurzame Ontwikkeling. Deze afspraken zijn bindend en vallen allen onder de eerder beschreven mechanismen voor monitoring en beslechting van geschillen.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans


X Noot
2

Kamerbrief «Verslag bezoek aan Colombia: van «Aid naar Trade» in de praktijk», 5 juli 2012.

Naar boven