Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 november 2023
Hierbij bied ik uw Kamer het ontwerp aan van een ministeriële regeling houdende wijziging
van de Regeling specifieke uitkering Programma Natuur in verband met het verlengen
van de eerste fase. Ik geef daarmee uitvoering aan artikel 4.10, vierde lid, van de
Comptabiliteitswet 2016 (Cw).
De Regeling specifieke uitkering Programma Natuur voorziet in de verstrekking van
specifieke uitkeringen aan provincies, (voornamelijk) voor natuurherstel van stikstofgevoelige
Natura 2000-gebieden. Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt de termijn waarbinnen
de specifieke uitkering moet zijn besteed met 1 jaar verlengd, tot en met 31 december
2026. De termijn waarbinnen voor de uitgaven bestuurlijke verplichtingen moeten zijn
aangegaan (goedgekeurd door gedeputeerde staten) wordt met 2 jaar verlengd, tot en
met 31 december 2025.
Met deze wijzigingen wordt naar verwachting voldoende ruimte geboden aan provincies
om de geplande maatregelen voor natuurherstel tot uitvoering te brengen. In de gesprekken
met provincies is gebleken dat voor de afronding van de maatregelen die in gang zijn
gezet extra tijd noodzakelijk is. Een belangrijke reden hiervoor is dat, gegeven de
planning- en controlcyclus van provincies en partners, maar een beperkt deel van 2025
benut zou kunnen worden voor de uitvoering van de natuurherstelmaatregelen.
De verlenging is niet het gevolg van vertraging bij de uitvoering van maatregelen.
Zonder verlenging van de termijn moeten maatregelen, mede gezien de eisen die in de
Regeling aan de eindverantwoording worden gesteld, vroegtijdig (uiterlijk medio 2025)
zijn afgerond, omdat provincies anders niet de eindverantwoording kunnen doen via
de Jaarrekening 2025.
Door de wijzigingen wordt op grond van de regeling een vergoeding mogelijk van kosten
over een langere periode dan vijf jaar, namelijk zes jaar, en vervalt de regeling
pas op 1 januari 2027, meer dan vijf jaar na inwerkingtreding van de oorspronkelijke
regeling. Daarom is voorhang op grond van artikel 4.10, vierde lid, van de Comptabiliteitswet
aangewezen.
De voorhangperiode duurt in beginsel 30 dagen. Recesdagen worden daarbij in beginsel
niet meegeteld, zo volgt uit de memorie van toelichting bij artikel 4.10 Cw. Die toelichting
wijst er echter ook op dat een Minister de Kamer kan laten weten dat uitstel van het
vaststellen van de regeling niet in het belang van de Staat is en de Kamer dan kan
verzoeken om binnen 30 dagen inclusief recesdagen uitsluitsel te geven over haar standpunten.1 Het snel doorvoeren van de wijzigingen is van belang om alle in deze periode geplande
natuurherstelmaatregelen uit te voeren en af te ronden. Daarom ben ik van mening dat
uitstel van het vaststellen van de regeling niet in het belang van de Staat is en
verzoek ik uw Kamer om mij uiterlijk op 15 december 2023 uitsluitsel te geven over
haar standpunten. Ik zal bijgaande regeling niet eerder vaststellen dan op 16 december
2023.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink