33 576 Natuurbeleid

Nr. 361 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF

Ter griffie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 15 november 2023.

De wens om over de voorgenomen voordracht voor de vast te stellen ministeriële regeling nadere inlichtingen te ontvangen kan door of namens de Kamer of door ten minste dertig leden van de Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 16 januari 2024.

De voordracht voor de vast te stellen ministeriële regeling kan niet eerder worden gedaan dan op 17 januari 2024 dan wel binnen veertien dagen na het verstrekken van de in de vorige volzin bedoelde inlichtingen.

Bij de termijnen is rekening gehouden met de recesperiode van de Tweede Kamer.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 november 2023

Hierbij bied ik uw Kamer het ontwerp aan van een ministeriële regeling houdende wijziging van de Regeling specifieke uitkering Programma Natuur in verband met het verlengen van de eerste fase. Ik geef daarmee uitvoering aan artikel 4.10, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 (Cw).

De Regeling specifieke uitkering Programma Natuur voorziet in de verstrekking van specifieke uitkeringen aan provincies, (voornamelijk) voor natuurherstel van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt de termijn waarbinnen de specifieke uitkering moet zijn besteed met 1 jaar verlengd, tot en met 31 december 2026. De termijn waarbinnen voor de uitgaven bestuurlijke verplichtingen moeten zijn aangegaan (goedgekeurd door gedeputeerde staten) wordt met 2 jaar verlengd, tot en met 31 december 2025.

Met deze wijzigingen wordt naar verwachting voldoende ruimte geboden aan provincies om de geplande maatregelen voor natuurherstel tot uitvoering te brengen. In de gesprekken met provincies is gebleken dat voor de afronding van de maatregelen die in gang zijn gezet extra tijd noodzakelijk is. Een belangrijke reden hiervoor is dat, gegeven de planning- en controlcyclus van provincies en partners, maar een beperkt deel van 2025 benut zou kunnen worden voor de uitvoering van de natuurherstelmaatregelen.

De verlenging is niet het gevolg van vertraging bij de uitvoering van maatregelen. Zonder verlenging van de termijn moeten maatregelen, mede gezien de eisen die in de Regeling aan de eindverantwoording worden gesteld, vroegtijdig (uiterlijk medio 2025) zijn afgerond, omdat provincies anders niet de eindverantwoording kunnen doen via de Jaarrekening 2025.

Door de wijzigingen wordt op grond van de regeling een vergoeding mogelijk van kosten over een langere periode dan vijf jaar, namelijk zes jaar, en vervalt de regeling pas op 1 januari 2027, meer dan vijf jaar na inwerkingtreding van de oorspronkelijke regeling. Daarom is voorhang op grond van artikel 4.10, vierde lid, van de Comptabiliteitswet aangewezen.

De voorhangperiode duurt in beginsel 30 dagen. Recesdagen worden daarbij in beginsel niet meegeteld, zo volgt uit de memorie van toelichting bij artikel 4.10 Cw. Die toelichting wijst er echter ook op dat een Minister de Kamer kan laten weten dat uitstel van het vaststellen van de regeling niet in het belang van de Staat is en de Kamer dan kan verzoeken om binnen 30 dagen inclusief recesdagen uitsluitsel te geven over haar standpunten.1 Het snel doorvoeren van de wijzigingen is van belang om alle in deze periode geplande natuurherstelmaatregelen uit te voeren en af te ronden. Daarom ben ik van mening dat uitstel van het vaststellen van de regeling niet in het belang van de Staat is en verzoek ik uw Kamer om mij uiterlijk op 15 december 2023 uitsluitsel te geven over haar standpunten. Ik zal bijgaande regeling niet eerder vaststellen dan op 16 december 2023.

De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink


X Noot
1

Kamerstuk 34 426, nr. 3, p. 98.

Naar boven