33 576 Natuurbeleid

35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS

Nr. 360 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 november 2023

Op 16 februari jl. is de verkenning naar een alternatieve omgevingswaarde voor de KDW in de Wet natuurbescherming (Wsn) van start gegaan (Kamerstuk 33 576, nr. 247). Hiermee wordt uitvoering gegeven aan advies 10 van Remkes uit het rapport «Wat wel kan». In de eerste fase van de verkenning is een werkgroep geïnstalleerd, met vertegenwoordigers vanuit landbouw- en natuurorganisaties, provincies en LNV. Deze werkgroep heeft de kansrijkheid van ingediende alternatieven onderzocht. De aanbevelingen en bevindingen uit deze eerste fase worden als tussenproduct gedeeld met sectorpartijen en uw Kamer. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de recent aangenomen motie van het lid Grinwis c.s. (Kamerstuk 35 334, nr. 274) en daarmee beschouw ik deze als afgedaan. De kern van de aanbevelingen is om een alternatief dat de «staat van de natuur» centraal stelt door naar de instandhoudingsdoelstellingen te kijken, verder te onderzoeken op haalbaarheid. Deze aanbeveling werd gedragen door het sectorbrede overleg, waarna is besloten om tot fase twee van de verkenning over te gaan (Kamerstukken 33 576 en 35 334, nr. 354).

Haalbaarheidsonderzoek

In fase twee van de verkenning wordt conform de aanbevelingen en bevindingen van de werkgroep onderzocht of het haalbaar is om de «staat van de natuur» als omgevingswaarde in de wet centraal te stellen. Belangrijke voorwaarden zijn dat het alternatief juridisch houdbaar, ecologisch effectief en uitvoerbaar is, en dat er rekening gehouden wordt met vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied (conform artikel 2, lid 3 van de Habitatrichtlijn). Dit gebeurt door te kijken naar de instandhoudingsdoelstellingen per gebied. Er wordt gekeken of het haalbaar is om in «x» procent van het Natura 2000-areaal in jaar «y» de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. Dit nader te bepalen percentage betreft dan ook niet-stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

Daarnaast moet een methode worden gevonden om het hierboven genoemde alternatief van eenzelfde ambitieniveau te voorzien als de huidige omgevingswaarde. Het eindadvies van de werkgroep wordt aan het eind van dit kalenderjaar verwacht. Gezien de huidige demissionaire status van het kabinet voel ik de noodzaak om terughoudend te zijn bij het nemen van besluiten met betrekking tot de verkenning. Besluitvorming over het eindadvies is dan ook aan een nieuw kabinet.

Voorstel Farmer’s Defence Force

In de recent aangenomen motie van de leden Van Haga en Smolders (Kamerstuk 35 334, nr. 272) wordt ervoor gepleit om de KDW in te ruilen voor een realistische stikstofdepositiewaarde, zoals voorgesteld door Farmers Defence Force. Dit voorstel is als mogelijk alternatief ingediend in fase één van de verkenning. Maar omdat in dit voorstel geen koppeling zit met de Habitatrichtlijn, hebben de in de werkgroep verenigde partijen geconcludeerd dat dit voorstel juridisch niet houdbaar is. Daarnaast stuurt het alternatief alleen op stikstof en niet op de staat van de natuur, met een lagere ambitie dan de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn). Het in de motie aangehaalde onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, dat ingaat op andere thema’s dan de rol van de KDW als beleidsdoelstelling, doet niets af aan deze conclusie.

Emissiesturing

De afgelopen jaren is vanuit verschillende hoeken de oproep gekomen om verder in te zetten op beleid dat sterker gestuurd wordt vanuit emissies in plaats van deposities van stiktof. In dit kader noem ik ook de recent aangenomen motie-Grinwis (Kamerstuk 35 334, nr. 274), die oproept tot een overstap naar een op emissiereductie gestuurd beleid. Emissiesturing is ook de inzet van het huidige beleid. Zo heeft emissiesturing op een aantal beleidsterreinen al een centrale plek gekregen. In het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) zijn bijvoorbeeld provinciale emissiereductiedoelen meegegeven, op nadrukkelijk verzoek van de provincies. Ik vind het belangrijk daarbij te zeggen dat het uiteindelijk de belasting van stikstof op natuur is – in de vorm van depositie – die de impact en mate van druk bepaalt op natuur. De koppeling tussen emissie en depositie is daarom een belangrijk uitgangspunt van effectief natuurbeleid. Tegelijkertijd geven betrokken (boeren)partijen aan dat emissie voor hen het enige echte handvat is om mee te sturen. In dit kader worden dan ook stappen gezet in de beleidsontwikkeling van doelsturing, zoals in de brief van 19 september jl. (Kamerstuk 30 252, nr. 128) is toegelicht. Ook is het rapport Normeren en Beprijzen recent met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 35 334, nr. 261),1 waarin onder andere emissiesrechtenstelsels en -heffingen verder worden uitgewerkt. In samenwerking met andere betrokken ministeries wordt gekeken wat de mogelijkheden en beperkingen zijn van dergelijke emissiesystemen. Voor een reactie op het rapport van de Universiteit van Amsterdam verwijs ik naar mijn brief van 29 september jl.2 (Kamerbrief 35 334, nr. 264) en de recente beantwoording op de vragen van de leden Van der Plas (BBB) en Bisschop (SGP) (Aanhangsel Handelingen II 2023/24, nr. 169).

De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink

Naar boven