33 576 Natuurbeleid

Nr. 11 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 februari 2014

Tijdens het Algemeen Overleg van 1 oktober 2013 over de Ecologische Hoofdstructuur (Kamerstuk 30 825, nr. 207), heb ik toegezegd dat ik de Tweede Kamer zal informeren over de afspraken met de provincies over de monitoring en evaluatie van het Natuurpact ontwikkeling en beheer van de natuur in Nederland. Met deze brief geef ik invulling aan mijn toezegging.

Natuurpact

In het Natuurpact (Kamerstuk 33 576, nr. 6) zijn de ambities van het Rijk en de provincies op hoofdlijnen weergegeven. Over deze ambities en het bereiken ervan heb ik met u in het Algemeen Overleg van 1 oktober 2013 uitvoerig van gedachten gewisseld. De monitoring en evaluatie kwamen daarbij aan de orde.

Op basis van informatie die uit de monitoring beschikbaar komt, voer ik jaarlijks gesprekken met de provincies, waar de voortgang van de ambities ter sprake zal komen, inclusief de ontwikkelingen en knelpunten die daarop van invloed zijn.

Om de ontwikkelingen extern en wetenschappelijk te toetsen, hebben de provincies en ik het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gevraagd om eens in de drie jaar het gevoerde beleid ex durante te evalueren.

Monitoring

De afspraken uit het Natuurpact betekenen een uitbreiding van de afspraken uit het bestuursakkoord natuur uit 2011. Het Rijk en de provincies werken nu samen aan één samenhangend systeem van monitoring voor alle ecologische aspecten uit het Natuurpact. Dit betekent dat monitoring nodig is voor zowel de internationale natuurrapportages, als de in het Natuurpact genoemde voortgangsrapportages over de realisatie en kwaliteit van het robuuste Natuurnetwerk Nederland, waaronder Natura-2000 en Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), het soortenbeleid, de natuur buiten het Natuurnetwerk Nederland en het agrarisch natuurbeheer.

Er wordt gezamenlijk gewerkt aan een samenhangend systeem van landelijke en gebiedsgerichte ecologische monitoring om efficiënt gegevens in te winnen en doelmatig met middelen om te gaan.

De provincies stellen aan de hand van de verzamelde gegevens uit de monitoring jaarlijks de voortgangsrapportage samen, die als basis dient voor de genoemde jaarlijkse gesprekken die ik met de provincies zal voeren. Op grond van deze voortgangsrapportage zal ik uw Kamer goed informeren over het verloop van het Natuurpact aan de hand van de in het Natuurpact vermelde onderdelen. Deze rapportage zal ik u jaarlijks in september toezenden. Vanaf 2015 zal de voortgang volledig zijn gebaseerd op deze gezamenlijke aanpak. De informatie over de voortgang van het Natuurnetwerk Nederland wordt daarin opgenomen. Dat betekent dat ik niet meer apart rapporteer over de voortgang van de Ecologische Hoofdstructuur. Ook zal Natuurmeting Op Kaart (NOK) vanaf 2015 in deze voortgangsrapportage opgaan. De jaarlijkse rapportage zal tot en met 2016 vooral betrekking hebben op de kwantitatieve ontwikkeling van het natuurnetwerk en vanaf 2017 (op basis van de eerste reeks cijfers over 6 jaar – 2011 tot en met 2016) ook de kwalitatieve ontwikkeling van de natuur.

Om tot één samenhangende monitoring te komen, worden twee tot op heden verschillende aanpakken beter geïntegreerd en uitgebreid,

  • 1. de recent ontwikkelde provinciale gebiedsgerichte aanpak: deze is vooral gericht op de kwaliteit van het Natuurnetwerk, Natura 2000 en de PAS.

  • 2. de landelijke aanpak: deze is vooral gericht op de rapportages aan de Europese Commissie, waarbij onder andere de voortgang van de ontwikkeling van soorten en habitats in het kader van de Vogel- en habitatrichtlijn wordt gerapporteerd. Hierbij werken het Ministerie van Economische Zaken, Rijkswaterstaat, het CBS, Alterra en de provincies samen aan de landelijke informatiebehoefte en beoordeling. Dit door de aansturing van de landelijke meetnetten van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM).

Met betrekking tot de landelijke gegevensverzameling wil ik niet onvermeld laten dat in Nederland vooral Particuliere Gegevensinwinnende Organisaties (PGO’s) zich met het verzamelen van natuurgegevens bezig houden. Het bijzondere daarvan is dat dit verzamelen vooral gebeurt door vrijwilligers; liefhebbers van natuur, planten en dieren. De PGO´s valideren deze gegevens. Zonder de inspanningen van overheden en instituten tekort te willen doen, vormen deze vrijwilligers een belangrijke schakel in de wijze waarop nu in Nederland gegevens over het voorkomen van planten en dieren worden verzameld. Dat waardeer ik zeer en de provincies en ik willen ook in de toekomst graag van de inspanningen van deze vrijwillige waarnemers gebruik blijven maken. Naast de inzet van vrijwilligers, verzamelen ook de terreinbeherende organisaties gegevens, vooral voor de gebiedsgerichte monitoring.

Borging natuurgegevens

Onlosmakelijk verbonden aan de monitoring is de opslag van de ingewonnen gegevens. Rijk en provincies werken daarom samen met de PGO’s en de Terreinbeherende Organisaties aan de gezamenlijke opslag van de natuurgegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF).

Nu de stichting Gegevensautoriteit Natuur (GaN) haar activiteiten met betrekking tot de exploitatie van de NDFF per 1 januari 2014 heeft beëindigd, zal BIJ12 de NDFF verder exploiteren. BIJ12 is de nieuwe uitvoeringsorganisatie van het IPO.

BIJ12 zal samen met de genoemde organisaties de komende drie jaar borgen dat natuurgegevens voor iedereen toegankelijk blijven.

Daarna wordt bekeken hoe de NDFF past in de implementatie van de Omgevingswet en het open data beleid van de overheid.

Evaluatie van het Natuurpact

In het Natuurpact geven de provincies en het Rijk voor de periode tot 2027 hun ambities op hoofdlijnen aan voor de ontwikkeling en het beheer van de natuur in ons land. Daarin is opgenomen wat de bijdrage van de Natuurpactafspraken aan internationale natuurdoelen is. Dat heeft betrekking op de ambities voor de 80.000 ha nieuwe natuur, de soortenbescherming, de natuur buiten het Natuurnetwerk Nederland, het agrarisch natuur beheer en de synergie met andere maatschappelijke opgaven zoals natuur met water, economie en gezondheid. Over de realisatie van dat beleid heb ik met de provincies afspraken gemaakt, die vooraf via een quick scan door het PBL zijn doorgerekend. Bij toezending van het Natuurpact aan de Tweede kamer was ook deze quick scan bijgevoegd.

Het PBL gaat ook het gevoerde beleid evalueren, waarbij de centrale vraag is in hoeverre de genomen maatregelen hebben bijgedragen aan de vastgestelde ambities. Daarbij gaat het zowel om de bereikte kwalitatieve doelen, gericht op het behoud en de ontwikkeling van soorten en habitats, als om de kwantitatieve prestaties.

Bij eventuele afwijkingen van de realisatie van de ambities, zal de evaluatie verklaringen moeten bieden en aanknopingspunten voor verbetering. Daarmee wordt tevens inzicht verschaft in welke maatregelen nodig zijn wanneer afwijkingen in de fysieke aspecten zijn opgetreden, die van grote invloed zijn op de condities voor het behoud en de ontwikkeling van soorten. De fysieke aspecten kunnen betrekking hebben op ruimte (natuurbescherming en uitbreiding van nieuwe natuur), op beheer (regulier, effectgericht en agrarisch natuurbeheer) en op milieudruk (generiek beleid, anti-verdrogingssbeleid). Naast het evalueren van de effectiviteit en doelmatigheid worden eveneens afspraken gemaakt met de provincies over hoe de ambities om – zoals het Natuurpact het omschrijft – de maatschappelijke partijen en andere overheden bij de realisatie van het natuurbeleid te betrekken, het beste kunnen worden geëvalueerd. Ook wordt daarbij gekeken naar de synergie met andere maatschappelijke opgaven zoals waterveiligheid en landbouw.

De evaluatie leidt niet tot extra ecologische monitoringsinspanningen. Er wordt gebruik gemaakt van de eerder genoemde monitoringsgegevens. De provincies zullen de driejaarlijkse evaluaties van het PBL telkens voorzien van een beleidsmatige reactie. In de jaren dat de evaluatie samenvalt met het uitbrengen van de Balans van de Leefomgeving, wordt deze Balans bij de evaluatie van het Natuurpact betrokken. In 2016 zal de eerste evaluatie worden opgeleverd. Deze zal ik met mijn reactie naar uw Kamer zenden. In de loop van 2014 zal ik u al op de hoogte brengen welke onderdelen precies in de evaluatie zullen worden meegnomen.

Tenslotte is de PBL-beoordeling van het provinciale projectenboek natuurontwikkeling dat de provincies mij vorig jaar april hebben aangeboden, als bijlage toegevoegd bij deze brief1. Deze projecten komen voort uit de extra natuurmiddelen die het kabinet in het regeerakkoord vrijmaakte. Het PBL concludeert dat de gekozen projecten binnen de gestelde ecologische criteria passen en veelal goed perspectief bieden om natuurwinst te boeken. De projecten leveren een belangrijke bijdrage aan de doelen van Natura-2000, de PAS en de Kaderrichtlijn water. Het planbureau geeft de provincies daarnaast enkele aanbevelingen met betrekking tot de toekomstige projecten die provincies gaan uitvoeren.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven