33 566 Financieel-en sociaaleconomisch beleid

Nr. 87 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 december 2015

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 10 november 2015 over hoofdlijnen vervolg sectorplannen (Kamerstuk 33 566, nr. 83).

De vragen en opmerkingen zijn op 19 november 2015 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 27 november 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

Adjunct-griffier van de commissie, Esmeijer

Inhoudsopgave

 

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     

II

Antwoord / Reactie van de Minister

4

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat de uitvoering van de eerste en tweede tranche sectorplannen fors op gang is gekomen en dat er aanvragen in de derde tranche inmiddels zijn toegekend. Echter, zij hebben een aantal vragen omtrent het vervolg van de sectorplannen.

In de sectorplannen hebben werkgevers- en werknemersorganisaties in een sector of regio gezamenlijk plannen opgesteld met als doel de arbeidsmarkt op korte termijn en middellange termijn te verbeteren. Kan de Minister toelichten welk bedrag werkgevers-en werknemersorganisaties aan cofinanciering hebben geïnvesteerd in deze sectorplannen?

Verder geeft de Minister aan dat er sprake is van onderuitputting wat betreft de sectorplannen. Kan de Minister toelichten in hoeverre dit te wijten kan zijn aan een cultuuromslag die bewerkstelligd moet worden door het maatschappelijk middenveld? Is het juist dat de sectorplannen later op gang zijn gekomen dan gepland? Zo ja, welke gevolgen heeft dit op de uitwerking van deze plannen en de effecten daarvan op de arbeidsmarkt?

Tot slot geeft de Minister aan dat er een bedrag van 150 miljoen euro aan onderbesteding zal optreden op het sectorplannenbudget. Kan de Minister aangeven welk gedeelte van dit bedrag daadwerkelijk niet is aangevraagd door werkgevers-en werknemersorganisaties?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Kan de Minister specifiek kan aangeven wat de oorzaak is van de verwachte onderbesteding van ongeveer 150 miljoen euro op het sectorplannenbudget. De bedoeling was om 395.000 werkzoekenden aan de sectorplannen te laten deelnemen. Na de eerste twee tranches zijn dat er slechts 146.000. Nog niet eens de helft van het beoogde aantal. Wat is er volgens de Minister misgegaan in de uitvoering van de sectorplannen?

Tot hoeveel extra daadwerkelijke banen hebben de sectorplannen geleid, gespecificeerd naar sectoren? Hoeveel extra leerwerkplekken zijn er bij gekomen? Zouden deze banen en/of leerplekken er ook zijn gekomen zonder inzet van de sectorplannen? Met andere woorden: kan de Minister de toegevoegde waarde van de sectorplannen specificeren?

De Minister wil 120 miljoen euro van het bedrag dat niet is uitgegeven aan de sectorplannen inzetten in van werk-naar-werk transities. Een substantieel deel zal worden bestemd voor persoonlijke begeleiding aan werkzoekenden door het UWV. Wat moet onder «substantieel» worden verstaan? Hoe groot is dit bedrag? Kunnen alle groepen werkzoekenden hier een beroep op doen of alleen specifieke groepen met een achterstand op de arbeidsmarkt?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie vinden het positief dat er geld wordt vrijgemaakt voor persoonlijke begeleiding, scholingsvouchers en uitbreiding van de Brug-WW. Wel zijn zij bitter gestemd over de herkomst van deze middelen: het teleurstellende resultaat van de sectorplannen. Niettemin voorzagen de leden van de D66-fractie al in het voorjaar dat er forse onderuitputting zou zijn op het budget van de sectorplannen. Niet voor niets hebben de leden Van Weyenberg en Heerma op 25 juni 2015 een motie ingediend waarin de regering werd gevraagd om de aanvraagprocedure voor de derde tranche sectorplannen te staken en het budget dat nog niet was beschikt, op een andere wijze in te zetten voor het verbeteren van de werkgelegenheid. Zij vragen waarom de Minister zo lang heeft gewacht met deze stap. Is hier niet kostbare tijd mee verspild?

Kan de Minister uitgebreid uiteen kan zetten, waarom een kwart van het budget dat bestemd was voor de sectorplannen niet besteed wordt aan de sectorplannen? Wat zijn hiervan de gevolgen voor de beoogde doelen van de sectorplannen?

De leden van de D66-fractie wijzen erop dat het lid Pechtold bij de Algemene Politieke Beschouwingen (APB) heeft verzocht om eventuele onderbesteding van het budget voor de sectorplannen in te zetten voor de bestrijding van ouderenwerkloosheid. De Minister-President heeft in de APB toegezegd om te bezien wat het kabinet zou kunnen doen speciaal gericht op de ouderen. Helaas lezen de aan het woord zijnde leden hierover niets terug in de brief. Kan de Minister toelichten op welke wijze het kabinet met de toezegging van de Minister-President is omgegaan?

De leden van de D66-fractie lezen in de brief dat de Minister een substantieel van de middelen wil bestemmen voor persoonlijke begeleiding van werkzoekenden met een baan door sociale partners in de regio. Waarom kiest de Minister hier voor begeleiding door sociale partners? Waarom niet voor gekozen voor uitvoering door het UWV?

De leden van de D66-fractie lezen in het persbericht dat de Minister over deze brief heeft gepubliceerd, dat er werkbrigades komen die weten welke banen er in de regio zijn en werknemers daarover adviseren. Op welke wijze wordt dit georganiseerd? Gaat het UWV dit doen, of wil hij dit via sociale partners organiseren? Zijn de vacatures in de regio niet reeds bekend bij UWV? Waarom staat de aankondiging van de «werkbrigades» alleen in het persbericht en niet in de brief aan de Kamer?

De leden van de D66-fractie vragen of zij de brief juist interpreteren op het punt van de Brug-WW. Is het juist dat de Brug-WW voor álle sectoren structureel beschikbaar komt?

Kan de Minister de financiële gevolgen van de onderhavige brief in een tabel uiteen zetten? Hoeveel geld is er voor welke maatregel beschikbaar? En in welke jaren is de 120 miljoen euro die wordt ingezet voor de ondersteuning van transitie naar nieuw werk beschikbaar? Indien dit op korte termijn is, hoe wil de Minister dan voorkomen dat – net als bij de sectorplannen – de inzet niet op zo’n korte termijn van de grond komt?

Kan de Minister per maatregel aangeven of deze incidenteel of structureel van aard zijn, aangezien het beschikbare budget incidenteel is?

Kan de Minister per tranche van de sectorplannen uiteenzetten hoe groot het beschikbare budget was, hoe groot het aangevraagde budget was en hoe groot het beschikte budget is? Kan de Minister om het oorspronkelijke budget en kasritme van de sectorplannen uit het sociaal akkoord in een tabel afzetten tegen het huidige budget en kasritme van de sectorplannen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben een aantal vragen over de gepresenteerde resultaten. Zij hebben vanaf het begin vraagtekens gezet bij de effectiviteit van de sectorplannen.

Op pagina 7/8 van de Quickscan 3 (Evaluatie Sectorplannen, bijlage bij de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dd. 17 november 2015) staat: «Van de 395.265 geplande deelnemers (eind september 2015) zijn er tot nog toe 146.870 geregistreerde gerealiseerde deelnemers (...). Deelnemers kunnen aan meerdere maatregelen in een plan deelnemen, het gaat hierbij dus niet om unieke deelnemers.» Om hoeveel «unieke deelnemers» gaat het dan wel? Hoeveel mensen hebben deelgenomen aan de maatregelen uit de sectorplannen? En hoeveel banen hebben de sectorplannen opgeleverd?

Gezien de onderbesteding en vertraging die de sectorplannen hebben opgelopen maken de leden van de fractie van GroenLinks zich vooral zorgen over bepaalde groepen die al jaren buiten de arbeidsmarkt staan. Juist zij lijken nauwelijks geholpen door de sectorplannen. Klopt dit beeld? Waarom waren zo weinig maatregelen gericht op ouderen, jongeren en mensen met een arbeidsbeperking? Is er bij de beoordeling van de plannen gekeken in hoeverre deze bijdragen aan werk voor doelgroepen waar de werkloosheid relatief hoog is?

Hoe kan het dat juist de maatregelen voor het scholen van ouderen en inzet jongeren met 100% achterlopen op schema? En blijft ook het in dienst nemen van ouderen en jongeren zo ver achter?

Tot slot een vraag over de eerste en tweede tranche. Zowel bij de eerste tranche als bij de tweede tranche zijn sectorplannen waar nog geen enkele deelnemer is geregistreerd. Ligt het bij al deze sectorplannen aan de registratie of zijn er ook sectorplannen waarbij nog niet één deelnemer heeft deelgenomen, terwijl deze al geruime tijd geleden zijn gestart?

II Antwoord / Reactie van de Minister

1. Inleiding

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft naar aanleiding van mijn brief van 10 november 2015 over de Hoofdlijnen vervolg sectorplannen1 mij een aantal schriftelijke vragen en opmerkingen voorgelegd. Ik wil de leden van de verschillende fracties bedanken voor hun inbreng voor het verslag van een schriftelijk overleg. Hieronder zal ik ingaan op de gestelde specifieke vragen. Om vragen zoveel mogelijk in samenhang te beantwoorden zijn de antwoorden ingedeeld naar een reactie over de voortgang van de sectorplannen en naar een reactie over het vervolg op de sectorplannen, waarbij soortgelijke vragen van verschillende partijen zoveel mogelijk zijn samengevoegd.

2. Reactie op de inbreng over de voortgang sectorplannen

In de sectorplannen hebben werkgevers- en werknemersorganisaties in een sector of regio gezamenlijk plannen opgesteld met als doel de arbeidsmarkt op korte termijn en middellange termijn te verbeteren. De leden van de fractie van PvdA vragen of toegelicht kan worden welk bedrag werkgevers- en werknemersorganisaties aan cofinanciering in deze sectorplannen hebben geïnvesteerd. Zoals aangegeven in mijn brief van 17 november 2015 inzake Voortgang sectorplannen2 dragen de sectoren zelf 683 miljoen euro bij aan de uitvoering van de sectorplannen uit de eerste en de tweede tranche.

In de eerder genoemde brief over de voortgang van de sectorplannen heb ik aangegeven een onderuitputting van 150 miljoen euro te verwachten. De leden van de fracties van PvdA, CDA en D66 vragen om nadere toelichting op de uitvoering en de onderuitputting van de sectorplannen. De leden van de fractie van CDA vragen of meer specifiek kan worden aangeven wat de oorzaak is van de verwachte onderbesteding van ongeveer 150 miljoen euro op het sectorplannenbudget. De leden van de fractie van D66 vragen of uitgebreid uiteen gezet kan worden waarom een kwart van het budget dat bestemd was voor de sectorplannen niet besteed wordt aan de sectorplannen. Deze leden vragen ook wat hiervan de gevolgen zijn voor de beoogde doelen van de sectorplannen.

In de eerdergenoemde brief over de voortgang van de sectorplannen is een toelichting gegeven op de realisaties van de sectorplannen en de verwachte onderuitputting. De oorzaak van de verwachte onderbesteding van 150 miljoen euro is het niet volledig aanvragen van het beschikbare subsidiebedrag voor de derde tranche sectorplannen en door de bijstellingen van plannen uit de diverse tranches.

De sectorplannen hebben als doel een bijdrage te leveren aan het aanpakken van de negatieve effecten van de recessie op de arbeidsmarkt en aan het structureel verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt op lange termijn. Deze beoogde doelen zijn onveranderd. In hoeverre de beoogde doelen bereikt zijn kan bij de eindevaluatie worden vastgesteld. Eind 2016 zal op basis van de dan afgeronde sectorplannen een eerste evaluatierapport verschijnen.

Op de vraag van de leden van de fractie van PvdA welk gedeelte van het bedrag van 150 miljoen euro aan onderbesteding op het sectorplannenbudget daadwerkelijk niet is aangevraagd door werkgevers-en werknemersorganisaties kan ik melden dat 51 miljoen euro niet is aangevraagd door werkgevers en werknemers. Voor de derde tranche sectorplannen was 150 miljoen euro beschikbaar. Er is uiteindelijk voor 99 miljoen euro aan cofinanciering aangevraagd. Deze plannen worden nu beoordeeld. In de eerdergenoemde brief over de voorgang van de sectorplannen is hier nader op ingegaan.

De leden van de fractie van PvdA vragen in hoeverre de onderuitputting te wijten is aan een cultuuromslag die bewerkstelligd moet worden door het maatschappelijk middenveld. Zij vragen of het juist is dat de sectorplannen later op gang zijn gekomen dan gepland. Indien dit het geval is, welke gevolgen heeft dit op de uitwerking van deze plannen en de effecten daarvan op de arbeidsmarkt, zo vragen deze leden.

Zoals ik heb aangegeven in de eerdergenoemde brief over de voortgang van de sectorplannen zijn de genoemde redenen waarom de uitvoering van maatregelen in plannen achter loopt op de oorspronkelijke planning van de uitvoerders van de plannen divers. Soms is er meer tijd nodig omdat het gaat om een vernieuwende aanpak, zoals de maatregelen gericht op arbeidsmobiliteit. Hier moet vaak zowel een goede infrastructuur als een cultuuromslag bewerktstelligd worden voordat het goed gaat lopen. Andere genoemde belangrijke redenen voor achterlopen in de tijd zijn: meer tijd nodig voor voorbereiding en afstemming en moeilijke bereikbaarheid van de (beoogde) doelgroep. Daarnaast blijkt soms dat de maatregelen waarvan de sociale partners op centraal niveau van mening waren dat ze noodzakelijk zijn voor het oplossen van knelpunten op de arbeidsmarkt in de praktijk niet altijd aansluiten bij de gevoelde behoefte van de individuele werkgevers en werknemers. Er kan dan een discrepantie ontstaan tussen wat op macro-niveau als noodzakelijk wordt gezien op basis van de arbeidsmarktanalyse en de percepties of wensen op micro niveau.

Zoals ik in de voortgangsbrief over sectorplannen van mei jl.3 aangaf, heb ik vanwege de langer dan verwachte voorbereidingstijd besloten om de uitvoerders van de sectorplannen meer tijd te geven om hun sectorplannen te realiseren. Zij kunnen een verzoek indienen om de uitvoeringstermijn van een sectorplan met maximaal een half jaar te verlengen.

De leden van de fractie van D66 vragen of per tranche van de sectorplannen uiteen gezet kan worden hoe groot het beschikbare budget, het aangevraagde budget en het beschikte budget is. Tevens vragen deze leden om het oorspronkelijke budget en kasritme van de sectorplannen uit het sociaal akkoord in een tabel af te zetten tegen het huidige budget en kasritme van de sectorplannen.

Hieronder een overzicht van de aangevraagde bedragen, het beschikbare budget en de beschikte bedragen voor de sectorplannen per tranche (bedragen in miljoen euro).

 

1e tranche

2e tranche

3e tranche

Aangevraagd

360

330

99

Beschikbaar

200

200

1501

Beschikt

235

202

442

X Noot
1

In de eerste twee tranches is 437 miljoen euro beschikt. Uitgegaan van 10 miljoen euro uitvoeringskosten betekent dit dat voor de 3e tranche 150 miljoen euro was.

X Noot
2

Dit is tussenstand, er zijn nog 20 plannen in beoordeling (stand d.d. 23 november 2015)

De verwerking van de bedragen voor het sociaal akkoord is volgens de volgende verdeling over de jaren in de begrotingen van respectievelijk 2014 en 2016 verwerkt. Hierin zijn de kosten voor de uitvoering (in totaal 10 miljoen euro) niet meegenomen.

x 1.000

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verwerking SA in Begroting 2014

10.000

283.750

296.250

   

Begroting 2016

 

73.525

107.000

182.250

197.225

30.000

De leden van de fractie van CDA vragen aandacht voor de beoogde 395.000 werkzoekenden die aan de sectorplannen zouden deelnemen ten opzichte van de 146.000 werkzoekenden die na de eerste twee tranches hebben deelgenomen. De leden van de fractie van CDA vragen in dit kader wat er is misgegaan in de uitvoering van de sectorplannen. De leden van de fractie van GroenLinks vragen in dit kader om hoeveel «unieke deelnemers» het gaat. Zij vragen ook hoeveel mensen hebben deelgenomen aan de maatregelen uit de sectorplannen.

Sectorplannen kennen een duur van twee à drie jaar. De meeste plannen hebben nu nog één à anderhalf jaar te gaan in de uitvoering. De plannen zitten nu dus ongeveer op de helft en er is nog veel werk te doen samen met werkgevers en werknemers om de ambities waar te maken. Het getal van 146.000 deelnemers is slechts een tussenstand gedurende de looptijd van de plannen. Dit aantal zal met de tijd nog aanzienlijk stijgen. Ik deel daarom de visie niet dat er iets is misgegaan. Wel is gebleken dat het in veel gevallen meer voorbereidingstijd vergde van de uitvoerders van het plan om een de uitvoering goed op de rails te krijgen. Dit is bij de planvorming vaak onderschat.

Op basis van de thans beschikbare gegevens is niet vast te stellen om hoeveel unieke deelnemers/mensen het gaat. Dit kan pas bij de eindevaluatie worden vastgesteld als de uitvoerders de burgerservicenummers van de deelnemers hebben aangeleverd. Eind 2016 zal op basis van de dan afgeronde sectorplannen een eerste evaluatierapport verschijnen.

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat zowel bij de eerste tranche als bij de tweede tranche er zijn sectorplannen waar nog geen enkele deelnemer is geregistreerd. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het bij al deze sectorplannen ligt aan de registratie of zijn er ook sectorplannen waarbij nog niet één deelnemer heeft deelgenomen, terwijl deze al geruime tijd geleden zijn gestart. Als er nog geen enkele deelnemer is geregistreerd binnen een sectorplan dat al langere tijd loopt, dan is dit vanwege achterlopende registratie, bijvoorbeeld doordat een deelnemer pas wordt geregistreerd als een opleiding volledig is afgerond en de declaratie is ingediend.

De leden van de fracties van CDA en GroenLinks vragen hoeveel extra banen de sectorplannen hebben geleid, gespecificeerd naar sectoren. De leden van de fractie van CDA vragen tevens hoeveel extra leerwerkplekken er bij zijn gekomen. Verder vragen zijn of deze banen en/of leerplekken er ook zouden zijn gekomen zonder inzet van de sectorplannen. Deze leden vragen met andere woorden of de toegevoegde waarde van de sectorplannen gespecificeerd kan worden.

Sectorplannen beogen niet om nieuwe banen te creëren. Nieuwe banen moeten ontstaan door het aantrekken van de economie. Dit wordt door het kabinet via andere wegen gestimuleerd. De sectorplannen helpen onnodige werkloosheid te voorkomen en de kansen die de aantrekkende economie biedt optimaal te benutten. De sectorplannen dragen bij aan duurzame inzetbaarheid van werknemers en een betere werking van de arbeidsmarkt binnen en/of tussen sectoren, ook op langere termijn. Dit door mensen te scholen en gezond te houden en waar nodig mobiel te kunnen laten zijn op de arbeidsmarkt. De sectorplannen dragen daarmee bij aan het voorkomen van werkloosheid en het verbeteren van het functioneren van de arbeidmarkt.

In totaal werden tot op heden bijna 19.000 werknemers aan het werk geholpen, onder andere op 17.000 leer-werkplaatsen. De 17.000 extra leerwerkplekken zouden er zonder sectorplannen niet geweest zijn. De additionaliteit ten opzichte van het reguliere aantal leerwerkplekken was voorwaarde voor de cofinanciering.

Gezien de onderbesteding en vertraging die de sectorplannen hebben opgelopen maken de leden van de fractie van GroenLinks zich vooral zorgen over bepaalde groepen die al jaren buiten de arbeidsmarkt staan. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het beeld klopt dat juist deze groepen nauwelijks geholpen worden door de sectorplannen. Zij vragen ook waarom er zo weinig maatregelen gericht zijn op ouderen, jongeren en mensen met een arbeidsbeperking. De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het kan dat juist de maatregelen voor het scholen van ouderen en inzet van jongeren op schema achterlopen. Deze leden vragen voorts of ook het in dienst nemen van ouderen en jongeren zo ver achter blijft. De leden van de fractie van Groenlinks vragen in dit kader tot slot of er bij de beoordeling van de plannen gekeken is in hoeverre deze bijdragen aan werk voor doelgroepen waar de werkloosheid relatief hoog is.

De maatregelen van de sectorplannen, zoals scholing, staan vrijwel altijd open voor alle werknemers uit een sector of regio. Slecht een zeer beperkt aantal maatregelen heeft zich uitdrukkelijk beperkt tot een doelgroep, zoals jongeren of ouderen. Leerwerkplekken als de beroepsbegeleidende leerweg worden meestal, maar niet uitsluitend, ingezet voor jongeren en leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan de bestrijding van jeugdwerkloosheid. Algemene scholing wordt juist veel ingezet om het kennisniveau van vaak al wat oudere werknemers op peil te brengen en hun daarmee te behouden voor het werk dat steeds hogere en nieuwe eisen aan kennis stelt.

Het specifiek scholen van ouderen en de inzet van jongeren is zeer specifiek en klein van omvang. Het gaat om 650 beoogde deelnemers in 3 plannen waarvan op dit moment 25 procent is gerealiseerd. De genoemde reden waarom deze maatregelen achterlopen zijn: geringe interesse bij de individuele werkgevers en werknemers en een moeilijke bereikbaarheid van de doelgroep. In hoeverre dit van invloed is op het in dienst nemen van ouderen en jongeren valt niet te stellen.

Bij de sectorplannen is ervoor gekozen dat de sectoren zelf aangeven waar voor hun sector de belangrijkste arbeidsmarktknelpunten zitten. Vanuit het ministerie is niet gestuurd op de inhoud van het plan noch doelgroepenbeleid. Dit was aan de sociale partners.

De leden van de fractie van D66 vragen waarom zolang gewacht is met de stap om het budget op andere wijze in te zetten, nu de leden Van Weyenberg en Heerma op 25 juni 2015 een motie hebben ingediend waarin de regering werd gevraagd om de aanvraagprocedure voor de derde tranche sectorplannen te staken en het budget dat nog niet was beschikt, op een andere wijze in te zetten voor het verbeteren van de werkgelegenheid. Deze leden vragen of hier niet kostbare tijd mee is verspild.

De derde tranche heeft een andere focus dan de eerste twee tranches en is specifiek gericht op het stimuleren van van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk trajecten, met omscholing en het nieuwe instrument brug-WW. Hiermee wordt ingespeeld op. de zeer actuele situatie van een aantrekkende economie, waar in sommige beroepen weer krapte begint te ontstaan met kansen voor de mensen om (weer) in een kansrijk beroep aan de slag te gaan. Door de termijn van inschrijving te verlengen zijn er uiteindelijk 32 plannen ingediend, voor een budget van 99 miljoen euro. Met de 11 nu goedgekeurde plannen kunnen 12.000 mensen geholpen worden van-werk(loosheid)-naar-werk. Naarmate meer van de 32 plannen worden goedgekeurd worden het er veel meer. Met de verlenging van de inschrijftermijn is mijn inziens dan ook geen kostbare tijd verspild.

3. Reactie op de inbreng over het vervolg op de sectorplannen

De leden van de fractie van CDA hebben vragen over de besteding van de resterende middelen aan de persoonlijke dienstverlening door het UWV. De leden van de CDA-fractie vragen hoe groot het bedrag voor persoonlijke dienstverlening is. Ook vragen deze leden of alle groepen werkzoekenden hierop een beroep kunnen doen of dat alleen specifieke groepen met een achterstand op de arbeidsmarkt dat kunnen.

In totaal komt 38 miljoen euro beschikbaar voor persoonlijke dienstverlening door het UWV. 20 miljoen euro hiervan is afkomstig van en bestemd voor dienstverlening aan werkzoekenden uit de langdurige zorg. Hierover heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport u eerder geïnformeerd4.

De persoonlijke dienstverlening komt in beginsel beschikbaar voor alle werkzoekenden. De specifieke inzet is afhankelijk van de persoonlijke kenmerken. Op basis van vroegtijdige diagnose en selectie wordt beoordeeld elke werkzoekenden een risico lopen op langdurige werkloosheid. Afhankelijk van de uitkomst van de diagnose kan worden bepaald wat ten minste nodig is weer om aan de slag te komen. Dit geeft de mogelijkheid om gerichte dienstverlening in te zetten voor deze groep, aangepast aan de persoonlijke behoeften en mogelijkheden voor deze werkzoekenden.

De leden van de fractie van D66 wijzen erop dat het lid Pechtold bij de Algemene Politieke Beschouwingen (APB) heeft verzocht om eventuele onderbesteding van het budget voor de sectorplannen in te zetten voor de bestrijding van ouderenwerkloosheid. De Minister-President heeft in de APB toegezegd om te bezien wat het kabinet zou kunnen doen speciaal gericht op de ouderen. De leden van de fractie van D66 lezen hierover niets terug in de brief en vragen om een toelichting op welke wijze het kabinet met de toezegging van de Minister-President is omgegaan.

Ik acht de langdurige werkloosheid onder ouderen een serieus probleem. Het kabinet heeft zich de afgelopen jaren ingespannen om de werkloosheid onder 50-plussers aan te pakken. Nu de arbeidsmarkt aantrekt en de werkloosheid daalt, zien we dat de langdurige werkloosheid van ouderen terugloopt maar minder snel dan van werkzoekenden in andere leeftijdscategorieën. Dat vraagt om extra maatregelen. In lijn met de motie van de leden Van Weyenberg en Krol5 (Kamerstukken 29 554, nr. 661) zal ik uw Kamer voor de begrotingsbehandeling informeren over de arbeidsmarktkansen van oudere werkzoekenden en de richtingen voor aanvullend beleid om de arbeidsmarktpositie van ouderen te versterken.

De leden van de fractie van D66 vragen waarom ervoor gekozen is om de begeleiding van werkzoekenden met een baan over te laten aan sociale partners en waarom niet gekozen is voor begeleiding door het UWV. De leden van deze fractie lezen in het persbericht van over de brief Hoofdlijnen vervolg sectorplannen, dat er werkbrigades komen die weten welke banen er in de regio zijn en werknemers daarover adviseren. Zij vragen op welke wijze dit wordt georganiseerd, door het UWV via sociale partners. Hierbij stellen de leden van de fractie van D66 de vraag of de vacatures in de regio niet reeds bekend zijn bij het UWV. Deze leden vragen voorts waarom de aankondiging van de werkbrigades alleen in het persbericht staat en niet in de brief.

Bij het realiseren van van-werk-naar-werk ligt de verantwoordelijkheid bij werkgevers en werknemers. Met het sociaal akkoord is deze verantwoordelijkheid bevestigd. Dit past ook bij de visie van sociale partners in het SER-advies «Werkloosheid voorkomen, beperken en goed verzekeren». Ik wil sociale partners in staat stellen deze verantwoordelijkheid nog beter waar te maken. In de genoemde brief spreek ik over het faciliteren van een goed functionerend netwerk in de arbeidsmarktregio. Over de exacte invulling wordt nog overleg gevoerd. Ik heb een uitwerking voor ogen waarbij iedere partij in de arbeidsmarktregio een bijdrage levert, vanuit zijn eigen expertise, kennis en achtergrond. Binnen deze invulling zal het zwaartepunt bij sociale partners liggen en heeft het UWV vooral een ondersteunende rol. Zo heeft het UWV zicht op vacatures binnen regio. dit is echter niet voldoende. Het is belangrijk dat de kennis en kunde van de diverse actoren samengebracht wordt. Door de juiste verbindingen te leggen kan de samenwerking structureel bijdragen aan van-werk-naar-werk transities. De typering van een werkbrigade dient gezien te worden als een illustrerend voorbeeld van een goed functionerend netwerk. Ik hecht meer aan de inhoud van de maatregelen dan aan de specifieke benaming.

De vraag van de leden van de fractie van D66 of het juist dat de Brug-WW voor álle sectoren structureel beschikbaar komt, wordt bevestigend beantwoord.

De leden van de fractie van D66 vragen de financiële gevolgen inzichtelijk te maken in een tabel en aan te geven hoeveel geld er voor welke maatregel beschikbaar is. De leden van de fractie van D66 vragen in welke jaren de 120 miljoen euro die wordt ingezet voor de ondersteuning voor de transitie naar nieuw werk beschikbaar komt. Deze leden vragen voorts, indien dit op korte termijn is, hoe kan worden voorkomen dat, net als bij de sectorplannen, de inzet niet op zo’n korte termijn van de grond komt. De leden van de fractie van D66 vragen tot slot of per maatregel kan worden aangegeven of deze incidenteel of structureel van aard zijn, aangezien het beschikbare budget incidenteel is.

De gevraagde tabel, inclusief uitsplitsing van het beschikbare budget per maatregel volgt hieronder. Voor de beoogde maatregelen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande structuren en maatregelen. Door extra geld beschikbaar te stellen, wil ik deze structuren verstevigen en de maatregelen een extra impuls geven. Dit geld is, net als de overige middelen voor de sectorplannen, beschikbaar tot eind 2017. Aangezien het om incidenteel beschikbare middelen gaat, zijn ook alle maatregelen incidenteel van aard. Dat neemt niet weg dat bij gebleken succes gekeken kan worden of het mogelijk is om structureel geld beschikbaar te stellen.

€ 30 miljoen

motie Kerstens

€ 18 miljoen

persoonlijke dienstverlening UWV voor de zorg

€ 10 miljoen

trajecten Zorg (bijv. scholingsvouchers en Brug-WW)

€ 10 miljoen

versterking van de samenwerking in arbeidsmarktregio

€ 10 miljoen

gezamenlijke SER-pilots regie en arbeidsmarktinfrastructuur (op basis van TAW advies)

€ 2 miljoen

mobiliteitscentra

€ 20 miljoen

scholingsvouchers economiebreed

€ 50 miljoen

persoonlijke dienstverlening economiebreed aan (werkende) werkzoekenden


X Noot
1

Kamerstuk 33 566, nr. 83

X Noot
2

Kamerstuk 33 566, nr. 84

X Noot
3

Kamerstuk 33 566, nr. 82

X Noot
4

Kamerstukken II, 2014/2015, 34 104, nr. 25 en Kamerstukken II, 2014/2015, 34 104, nr. 70

X Noot
5

Kamerstukken II, 2015/2016, 29 554, nr. 661

Naar boven