33 553 Regels omtrent de Kamer van Koophandel (Wet op de Kamer van Koophandel)

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 4 november 2013

MEMORIE VAN ANTWOORD

Van de gestelde vragen is met belangstelling kennis genomen. Uit het verslag kan worden afgeleid dat het wetsvoorstel op steun van de verschillende fracties kan rekenen, maar dat er ook opmerkingen worden geplaatst en vragen zijn. In het navolgende wordt op deze vragen ingegaan in het vertrouwen dat deze memorie zal bijdragen aan een voorspoedige behandeling van dit wetsvoorstel. Deze memorie van antwoord wordt mede uitgebracht namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst.

Voorbereiding vooruitlopend op wetgeving

De leden van de PvdA-fractie hebben in verband met de rol van de Eerste Kamer in het wetgevingsproces vraagtekens gezet bij de beoogde ingangsdatum van de wet en het in verband daarmee in de praktijk vooruitlopen op het oordeel van de Kamer door het inrichten van de nieuwe organisatie.

Operationele, financiële en organisatorische aspecten maken inderdaad dat het wenselijk zou zijn een nieuwe wet op 1 januari 2014 in werking te laten treden. Die wenselijkheid mag echter op geen enkele manier afbreuk doen aan het principiële aspect dat deze leden aan de orde stellen, te weten dat voldoende recht moet worden gedaan aan de grondwettelijk gewaarborgde positie van Uw Kamer in het wetgevingsproces. De regering is zich er terdege van bewust dat het in deze fase geheel en al aan Uw Kamer is dit wetsvoorstel op zijn merites te beoordelen en vervolgens al dan niet over te gaan tot aanvaarding. Een goede inhoudelijke behandeling van het wetsvoorstel in Uw Kamer is dan ook van het grootste belang. Het staat Uw Kamer vrij daarvoor de tijd te nemen die u nodig acht. Dat neemt echter niet weg dat ik Uw Kamer vanwege bovengenoemde, meer operationele aspecten, erkentelijk zou zijn voor behandeling in een tijdsbestek dat inwerkingtreding per 1 januari mogelijk maakt. Het wetsvoorstel is om die reden ook opgenomen in het in juni op Uw verzoek door de Minister van V&J toegezonden overzicht van spoedeisende wetsvoorstellen waarvan het wenselijk is dat deze in de tweede helft van dit jaar worden behandeld (Kamerstukken I 2013/14, 33 400 VI, H). De wenselijkheid van inwerkingtreding per 1 januari neemt niet weg dat het wetsvoorstel zodanig is ontworpen dat inwerkingtreding op een willekeurig moment in het jaar mogelijk is en geen problemen van juridische aard oplevert.

De Minister van Veiligheid en Justitie heeft namens het kabinet in zijn brief van 19 maart 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 33 400 VI, E) aangegeven dat het bij grote projecten met ingrijpende organisatorische wijzigingen uit oogpunt van goed bestuur en behoorlijk wetgevingsbeleid wenselijk kan zijn bepaalde voorbereidingen te treffen. Bij een wetsvoorstel dat strekt tot fusie van een groot aantal organisaties is dat naar mijn mening zonder meer aan de orde. Ik reken het daarom tot mijn verantwoordelijkheid om te bevorderen dat, mocht Uw Kamer het wetsvoorstel aannemen, de betrokken organisaties op de fusiedatum zodanig voorbereid zijn dat de goede taakuitvoering volgens de nieuwe regels en binnen de nieuwe financiële kaders niet in het gedrang komt. Daarnaast merk ik op dat in dit verband geen onomkeerbare besluiten genomen zijn met betrekking tot de nieuwe organisatie. Door de betrokken organisaties is een detailontwerp voor de nieuwe organisatie opgesteld. Op basis daarvan vindt nu een voorlopige plaatsingsprocedure plaats. Over definitieve plaatsing zal pas worden besloten indien en nadat het wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking treedt.

Volledigheidshalve merk ik tenslotte op dat de aan de Kamers en Syntens opgelegde financiële taakstelling op een aantal punten al wel noopt tot besluiten die ook de organisatie raken. Zo zal gelet op de verminderd beschikbare middelen naar verwachting een aantal van de huidige frontoffices nog voor het jaareinde worden gesloten. Deze besluiten zijn echter niet een vorm van vooruitlopen op wetgeving nu dit ook onder de huidige wetgeving ter uitvoering van het beleid al mogelijk is.

Huidige inrichting

De leden van de PVV-fractie stelden een aantal vragen over het oorspronkelijke doel van de Kamer van Koophandel, het huidig eigenaarschap van de Kamers van Koophandel en Syntens, de huidige eigen vermogens en de mate waarin Syntens nu ook taken voor andere instanties uitvoert.

De Kamers van Koophandel kennen een rijke traditie als met name lokale belangenbehartiger van het bedrijfsleven. Sinds 1921 zijn de Kamers van Koophandel bij wet ingesteld en beheren zij het Handelsregister, waarin ondernemingen moeten worden geregistreerd. De belangrijkste taken kwamen daarmee te liggen op het wetsuitvoerende (Handelsregister), begeleidende en voorlichtende vlak.

De huidige twaalf Kamers van Koophandel zijn evenzovele op zichzelfstaande zelfstandige bestuursorganen. Dat betekent dat de kamers tot de overheid behoren en bijvoorbeeld ook gebonden zijn aan de Algemene wet bestuursrecht en de Wet openbaarheid van bestuur. De wet bepaalt ook dat de kamers zelf rechtspersoon zijn. Daardoor kunnen zij als partij optreden in het privaatrechtelijk verkeer (kopen huren etc.) en ook zelf eigenaar zijn. Anders dan (via aandelen in) NV’s en BV’s kan een door de wet gevestigde rechtspersoon als een kamer in juridische zin niet zelf eigendom zijn van een ander. Bestuursleden worden in de huidige constellatie op grond van de wet rechtstreeks benoemd door werkgevers- en werknemersorganisaties. Dat stelt deze private partijen in staat invloed uit te oefenen op het bestuur van de kamers. Deze invloed moet echter worden uitgeoefend binnen de wettelijke kaders en heeft daarmee een ander karakter dan de in beginsel volledige zeggenschap die een eigenaar in juridische zin toekomt.

De Kamers van Koophandel zijn de enige leden van de vereniging Kamer van Koophandel Nederland. Binnen een vereniging hebben de leden het voor het zeggen, in die zin is de vereniging «van» de Kamers. De vereniging is opgericht in het belang van een zo goed mogelijke samenwerking tussen de leden, een functie die na de fusie van de Kamers tot één Kamer niet meer aan de orde is.

Syntens is een stichting en kan als zodanig ook niet eigendom van iemand zijn. Het bestuur van de stichting Syntens wordt gevormd door een directeur-bestuurder met een Raad van Toezicht. Deze worden alle benoemd door de Minister van Economische Zaken. Syntens heeft als stichting weliswaar een private rechtsvorm, maar wordt volledig gefinancierd met publiek geld.

Syntens werkt nu ook in opdracht van andere overheden. Opdrachtgevers zijn ministeries (bijvoorbeeld SZW), provincies en/of regionale fondsen en de Europese Unie. De verhouding is ongeveer driekwart EZ en een kwart andere overheden. De werkzaamheden liggen altijd op het vlak van innovatiestimulering van het midden- en kleinbedrijf (MKB).

Na invoering van de wet blijft de mogelijkheid bestaan dat de Kamer van Koophandel werkzaamheden voor andere overheden uitvoert, mits de werkzaamheden binnen de gegeven wettelijke kaders vallen. Binnen de kaders van de nieuwe wet blijven cofinanciering/subsidies van derde partijen voor activiteiten van de nieuwe organisatie dus mogelijk.

Onderstaand treft u het gevraagde overzicht aan van de eigen vermogens van de 14 betrokken organisaties.

Tabel 1: Eigen vermogens van de 14 organisaties per 31-12-2012 (jaarrekening 2012)

Organisatie

In mln. €

KvK Noord Nederland

11

KvK Oost Nederland

13

KvK Centraal Gelderland

8

KvK Limburg

11

KvK Brabant

20

KvK Zuidwest Nederland

7

KvK Rotterdam

15

KvK Den Haag

9

KvK Midden Nederland

11

KvK Gooi, Eem & Flevoland

9

KvK Amsterdam

19

KvK NoordWest Holland

5

KvK NL

16

Syntens

7

Totaal

161

Nieuwe inrichting als één ZBO

De leden van de VVD-fractie vroegen wat de meerwaarde is van een centraal bestuurde ZBO t.o.v. de voormalige regionaal verankerde Kamers en hoe deze zich in internationaal perspectief zal positioneren. Deze leden vroegen verder op welke wijze de regering de samenwerking in de Triple Helix binnen de nieuwe structuur ziet en of er nog plaats is voor belangenbehartiging.

Het is nodig de huidige publieke basisinfrastructuur voor ondernemers grondig te moderniseren en te stroomlijnen. Dit zodat de huidige versnippering in overheidsdienstverlening aan ondernemers wordt verminderd. Bij deze moderniseringsoperatie staat de Kamer van Koophandel centraal. Uit de recente wetsevaluatie kwam duidelijk naar voren dat de huidige financieringssystematiek en de huidige governance onnodig complex zijn. De forse financiële taakstelling, waarbij de basisfinanciering van Syntens is komen te vervallen, onderstreept de noodzaak tot deze hervorming nog eens.

De regering meent dat door de nu nog 14 afzonderlijk bestuurde organisaties samen te voegen tot één centraal bestuurde organisatie (één ZBO) de slagvaardigheid, efficiency en transparantie sterk wordt bevorderd. Deze kleinere en slagvaardige centraal bestuurde organisatie kan zich zo beter richten op haar kerntaken, waaronder voorlichting en eerste lijns advies over diverse aspecten van ondernemerschap en innovatie, van het starten van een bedrijf tot het aanboren van relevante netwerken, regionale ontwikkeling en internationaal zakendoen.

Dat de nieuwe Kamer centraal wordt bestuurd betekent geenszins dat de regionale functie van de Kamer verdwijnt. Wel zal deze regionale functie van karakter veranderen en zullen er ook hiervoor straks minder mensen en middelen beschikbaar zijn.

De Kamer zal straks 5 werkgebieden kennen, conform de voorgenomen toekomstige landsdelige indeling van Nederland. Per landsdeel komt er een Regionale Raad waarin de belangrijkste regionale stakeholders worden vertegenwoordigd. De raden zullen met name een programmerende rol hebben voor wat betreft het regiospecifieke gedeelte van producten- en dienstenpakket in desbetreffende regio. Daarmee wordt ervoor gezorgd dat regionale partijen zelf in de «drivers seat» komen te zitten en adviseren over de strategische regionale agenda van de Kamer. Vraagsturing staat hiermee centraal bij de nieuwe organisatie. De regionale raden zullen overigens niet tot taak krijgen het tot stand brengen van de regionale ondernemerspleinen, deze taak ligt bij de Kamer zelf.

De regering onderschrijft dat de Kamer bij uitstek de organisatie is om ondernemers onderling, maar ook met kennisinstellingen, medeoverheden en/of brancheorganisaties te verbinden. Hierbij kan nadrukkelijk ook een verbindende rol weggelegd zijn voor de regioraad en de regionale ondernemerspleinen. De Kamer zal samenwerking in de zogeheten Triple Helix ook in de toekomst blijven ondersteunen en faciliteren. Juist het samenspel tussen de regiostimuleringstaak en de innovatiestimuleringstaak bieden hier nieuwe perspectieven.

Belangenbehartiging is geen taak van de Kamer. Dit past niet bij een instituut met een publiek karakter. Belangenbehartiging en regionale en nationale lobby zal dus in de nieuwe organisatie nadrukkelijk worden gelaten aan private partijen. Het wetsvoorstel is op dit punt nog nader aangescherpt door aanvaarding in de Tweede Kamer in juni jl. van het amendement Verhoeven (D66) (Kamerstukken II 2012/13, 33 553, nr. 10) waarbij het uit eigen beweging adviseren als deel van de taak van de Kamer is geschrapt en de zinsnede «de economische belangen van handel» is vervangen door «de economische ontwikkeling van handel».

De leden van de VVD-fractie vroegen de regering om een definitie te geven betreffende het «back to basics» opereren van de Kamer van Koophandel.

Het activiteitenpalet van de Kamer van Koophandel is in de loop der jaren flink uitgebreid. Hierdoor is de grens van wat de Kamer zou moeten doen en wat juist door andere publieke partijen of de markt zou moeten worden opgepakt niet meer altijd even duidelijk. De roep om de herbezinning van activiteiten en zeker ook de forse financiële taakstelling waar Kamer voor staat, resulteert in de scherpe keuzes en terugkeer tot de kernactiviteiten, ofwel «back to basics». In de eerste plaats zijn dit activiteiten die van oudsher onmiskenbaar en onbetwist tot het takenpakket van Kamer behoren vanuit haar publieke functie, zoals het beheren van het Handelsregister en voorlichtingsactiviteiten. Het betreft hier zogeheten taken van openbaar gezag. Daarnaast gaat het om activiteiten waar onder ondernemers duidelijk behoefte aan is (vraagsturing staat voorop) en waarbij duidelijk is dat Kamer als een onafhankelijke, landelijk opererende organisatie hier een rol kan vervullen omdat die niet door de markt zelf wordt opgepakt of kan worden opgepakt.

Hierbij zal vanzelfsprekend per activiteit de afweging moeten worden gemaakt of de activiteit niet marktverstorend werkt. Met «back to basics» wordt in elk geval bedoeld dat de Kamer bij de uitvoering van haar wettelijke taken haar werkzaamheden en activiteiten terugbrengt tot die activiteiten waar een substantiële vraag van ondernemers aan ten grondslag ligt, die aantoonbaar aanvullend zijn aan de markt en die passen binnen de nieuwe, beperktere financiële kaders. Een eenduidige inhoudelijke definitie van wat wel of niet onder «back to basics» of kernactiviteiten moet worden verstaan is niet op voorhand te geven. Dit verhoudt zich ook niet goed met het participatieve karakter van de organisatie waarbij werkgevers- en werknemersorganisaties een cruciale rol hebben bij de programmering en ook niet met de beoogde versterking van de vraagsturing: ondernemers en organisaties van het bedrijfsleven zijn leidend in de keuzes en focus in het activiteitenpakket van de Kamer van Koophandel.

Het wetsvoorstel positioneert de Kamer nadrukkelijker dan voorheen als centrale organisatie, schept een helder en transparant kader waarbinnen de inhoudelijke programmering kan plaatsvinden en stelt eisen en waarborgen om te voorkomen dat de Kamer zaken oppakt waar de markt reeds in voorziet.

De leden van de PvdA-fractie hebben vragen gesteld over de keuze om de Kamer van Koophandel als een zelfstandig bestuursorgaan in te richten in het licht van de drie instellingsmotieven in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en de bevindingen van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten.

De leden van de PvdA-fractie merken terecht op dat aan de instelling van een zelfstandig bestuursorgaan één of meer van de drie rechtvaardigingsmotieven in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen ten grondslag dient te liggen. In het onderhavige wetsvoorstel staat het participatiemotief centraal, waarbij participatie van vertegenwoordigers van ondernemers en werknemers in de besluitvorming van de Kamer van groot belang is. Deze participatie is in de nieuwe opzet primair ondergebracht in de Centrale Raad en de vijf regionale raden, die een inhoudelijke programmerende rol hebben. Voor de volledigheid merk ik nog op dat een deel van de taken van de Kamer van Koophandel, zoals de handelsregistertaak, kenmerken heeft van strikt regelgebonden uitvoering, eveneens een motief dat aan de instelling van een zelfstandig bestuursorgaan ten grondslag gelegd kan worden.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hiernaast de keuze voor een zelfstandig bestuursorgaan te plaatsen in het licht van de bevindingen van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten (het rapport «Verbinding verbroken?», Kamerstukken I 2011/2012, C, nr. A-B). De onderzoekscommissie stelt dat er in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen drie gronden zijn voor de vestiging van een zelfstandig bestuursorgaan. Deze situaties rechtvaardigen volgens de Kaderwet vormen van bestuur op zekere afstand van de minister. Het zou naar het oordeel van de onderzoekscommissie goed zijn deze categorieën nog eens tegen het licht te houden.

In de kabinetsreactie op het rapport «Verbinding verbroken?» wordt uiteengezet dat van de drie instellingscriteria eigenlijk alleen het criterium van onafhankelijke oordeelsvorming en het criterium van de participatie van maatschappelijke organisaties worden gehanteerd bij de overwegingen ten aanzien van de eventuele instelling van nieuwe zelfstandige bestuursorganen. De zbo status van de Kamer is in overeenstemming met dat laatste criterium.

Op dit moment wordt – in het kader van het regeerakkoord – het ZBO-beleid herijkt, waarbij niet alleen naar de instellingscriteria wordt gekeken, maar ook wordt per ZBO bezien of de ZBO-vorm nog steeds de meest geëigende vorm is. Dat onderzoek kan voor individuele ZBO’s leiden tot een wijziging in bestuursvorm en sturing via aanpassing van de betreffende instellingswetten. Intussen is duidelijk geworden dat de strekking van het thans voorliggende wetsvoorstel in overeenstemming is met de uitkomsten van dit onderzoek. Het onderzoek zal voor de in het wetsvoorstel beoogde vormgeving van de Kamer daarom geen gevolgen hebben.

De leden van de CDA-fractie vroegen welke rol de regering nog ziet voor de regionale raden als het gaat om het bevorderen van de economische ontwikkeling in hun werkgebied. Daarnaast stelden zij enkele vragen over regionale lobbyactiviteiten.

Regiostimulering blijft een wettelijke taak voor de nieuwe Kamer waar ook in de nieuwe organisatie mensen en middelen beschikbaar voor blijven. De regionale raden hebben een programmerende rol en spelen om die reden een cruciale functie bij de bepaling van de invulling van de regiostimuleringstaak.

De regionale activiteiten van de Kamer zullen voornamelijk gericht zijn op het bevorderen van de economische ontwikkeling en groei. Dit gebeurt door diensten aan te bieden gericht op het informeren en adviseren van ondernemers, het verbinden van relevante partijen ter bevordering en ondersteuning van regionaal ondernemerschap. Zo is het bijvoorbeeld wenselijk dat er regionale projecten worden ondersteund die specifieke knelpunten wegnemen voor MKB-ondernemers op bepaalde gebieden. De regionale raden hebben hier een initiërende en prioriterende rol, de Kamer zal primair een faciliterende en verbindende rol gaan spelen.

In een eerder in deze memorie opgenomen antwoord op vragen van de VVD-fractie betreffende de regionale functie van de Kamer is aangegeven dat er binnen de nieuwe organisatie geen ruimte meer is voor nationale of regionale lobby-activiteiten. Tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer is dit nogmaals nadrukkelijk bevestigd. De regering meent dat de Kamer binnen de door het wetsvoorstel gereguleerde kaders voor participatie als een regulier bestuursorgaan moet opereren. Lobbyen moet derhalve worden overgelaten aan private partijen zoals belangenorganisaties.

Via het bovengenoemde amendement-Verhoeven dat tijdens de Tweede Kamerbehandeling werd aangenomen is aangegeven dat het informeren van overheidsorganisaties over standpunten van de Kamer uit eigen beweging ongewenst is. Het is niet de bedoeling dat de Kamer overheidsorganisaties beïnvloedt met standpunten om daar de belangen van ondernemers mee te behartigen, dan wel om kritiek op het overheidsbeleid te uiten. Dit is aan de private organisaties.

De leden van de CDA-fractie stelden vragen over de aard en inhoud van het regionaal meerjarenprogramma, de wenselijkheid om dit landelijk vast te stellen, de aard van het regionaal draagvlak en welke organisaties gerechtigd zijn tot het doen van voordrachten voor de regionale raden.

Het regionale meerjarenprogramma beschrijft de regionale prioriteiten en doelen op middellange en lange termijn welke sturing geven aan de organisatie en kaderscheppend zijn voor het jaarlijkse regionale activiteitenplan. De regionale raden stellen na consultatie van relevante regionale stakeholders (zoals provincie, gemeenten, niet direct vertegenwoordigde private partijen) het ontwerp meerjarenprogramma vast. Op deze wijze ontstaat er breed regionaal draagvlak voor de in het meerjarenprogramma opgenomen prioriteiten en doelen.

In beginsel stelt de Kamer het meerjarenprogramma conform ontwerp vast, tenzij dat op overwegende bezwaren stuit. Bijvoorbeeld wanneer onevenwichtigheden of onrechtmatigheden in de taakuitoefening dreigen of het totaal aan prioriteiten de beschikbare financiële ruimte en/of operationele capaciteit overtreffen. De Kamer kan dan gemotiveerd afwijken van het ontwerp. Deze procedure waarbij de regionale prioriteiten de facto op regionaal niveau worden bepaald, sluit aan bij de kabinetsopvattingen over centrale en decentrale verantwoordelijkheden. Daarbij moet worden aangetekend dat het bij de regiostimuleringstaak niet gaat om het (gedecentraliseerde) regionaal economisch beleid vanuit de overheid, maar om een taak voor en door ondernemers die soms juist gericht is op regionale overheden.

Voor wat betreft de benoeming van de leden van de regionale raden wijst de Kamer per regio de regionale werkgevers- en werknemersorganisaties aan die gerechtigd zijn tot het doen van voordrachten. Hierbij wordt rekening gehouden met de verschillen per regio. Desgewenst kunnen door de Kamer regionaal organisaties met bijvoorbeeld binding aan een bepaalde branche worden aangewezen.

Organisatorische aspecten

De leden van de PvdA-fractie hebben vragen gesteld over de participatie van werkgevers- en werknemersorganisaties in de Raad van Bestuur en de voorziene vertegenwoordiging van ZZP’ers in de nieuwe organisatie.

Er is in de opzet van de nieuwe governance vanuit bestuurlijk oogpunt gekozen voor een duidelijke scheiding tussen professionele bedrijfsmatige besturing van de organisatie (de Kamer) en de vraagsturing en vooral de maatschappelijke participatie daarin te vervatten met een Centrale Raad en vijf regionale raden. De Kamer bestaat uit maximaal vijf professionele bestuurders. De raden hebben een programmatische rol: stellen de inhoudelijke prioriteiten en doelen op middellange en lange termijn voor de organisatie vast en geven advies over de concrete invulling hiervan. De Kamer wijkt hier alleen in bijzondere gevallen gemotiveerd van af. Juist de brede samenstelling van deze raden met personen afkomstig uit de kringen van de organisaties van het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties (zoals ZZP-organisaties) zorgt voor de vereiste legitimatie van het beleidsprogramma.

In de periode 2007–2012 is het aandeel (zelfstandige) ondernemers in de totale beroepsbevolking toegenomen. De groei komt voor het belangrijkste deel uit de toename van het aantal ZZP’ers. Het aantal ZZP’ers nam in deze periode toe met meer dan 18%. In 2007 was het aandeel ZZP’ers in de totale beroepsbevolking nog 8,7%, inmiddels is dat gestegen tot 10,2% (CBS Statline).

De belangen van ZZP’ers worden op dit moment zowel door werkgevers- als werknemersorganisaties behartigd. Net zoals andere ondernemers is maar een beperkt deel daar daadwerkelijk bij aangesloten. De Kamer is er voor alle ondernemers, dus ook voor ZZP’ers. Hun belangen wegen dan ook nadrukkelijk mee binnen de nieuwe organisatie en ZZP’ers moeten zich daarin ook vertegenwoordigd voelen. Binnen de governance van de nieuwe organisatie zijn waarborgen aangebracht voor een evenwichtige samenstelling van de raden. De minister benoemt de 12 leden van de Centrale Raad op voordracht van centrale werkgevers (6 leden)- en werknemers (3 leden)-organisaties. Daarnaast heeft de Kamer zelf wettelijk de opdracht drie voordrachten te doen en wel in het belang van een evenwichtige samenstelling of in het belang van voldoende in de raad aanwezige deskundigheid (3 leden). Voldoende vertegenwoordiging van zelfstandigen zonder personeel is daarbij vanzelfsprekend zonder meer in het belang van een evenwichtige samenstelling. Bij de regionale raden geldt een vergelijkbare procedure met dezelfde waarborgen, met dien verstande dat niet de minister, maar de Kamer de leden benoemt.

De leden van de PVV-fractie stelden enkele vragen over de mate waarin de belangen en wensen van de ondernemers voorop staan bij de Raad van Bestuur van de nieuwe organisatie.

Bij de nieuwe organisatie staan de belangen en wensen van ondernemers (de achterban van de organisatie) centraal bij de dienstverlening. Deze vraagsturing krijgt zijn beslag aan de voorkant van het proces. Zoals hierboven is aangegeven stellen de Centrale Raad en de regionale raden (waarin werkgevers- en werknemersorganisaties participeren) na overleg met relevante stakeholders het ontwerp meerjarenplan respectievelijk de ontwerp regionale meerjarenplannen vast. De Kamer is in beginsel gehouden het meerjarenprogramma conform het ontwerp vast te stellen. Binnen deze kaders stelt de Kamer jaarlijkse activiteitenplannen op die weer voor advies aan de raden worden voorgelegd.

Via de raden wordt geborgd dat op evenwichtige wijze rekening gehouden wordt met de belangen van de doelgroep en wordt gezorgd voor draagvlak voor de Kamer van Koophandel en diens activiteiten bij deze doelgroep. Kort gezegd bepalen de ondernemers via de participatie op hoofdlijnen wát de Kamer gaat doen, vervolgens is het de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur om binnen die kaders de Kamer die activiteiten zo goed mogelijk als bestuursorgaan te laten uitvoeren. Bij die uitvoering gaat het in beginsel alleen nog om het goed functioneren van de Kamer, deelbelangen als zodanig behoren daarin niet meer apart mee te wegen.

Ondernemerspleinen

De leden van de PvdA-fractie vragen of het bekend is hoeveel gemeentes reeds een ondernemersloket faciliteren en of het mogelijk is om bij dergelijke initiatieven informatie aan te bieden.

In de gemeentelijke wereld is er niet een vastomlijnde structuur voor de dienstverlening aan ondernemers of een vast loket. Dit wisselt per gemeente en verandert in de tijd. Veel gemeenten zoeken tegenwoordig juist naar een flexibele werkvorm die beter aansluit bij de door ondernemers gewenste bedieningsvorm. Dit kan zijn in de vorm van een accountmanager bedrijven of bedrijfscontactfunctionaris als het eerste aanspreekpunt voor bedrijven. De keuze van welke aanpak gemeenten kiezen is daarbij vanzelfsprekend mede afhankelijk van de lokale mogelijkheden wat betreft beschikbare capaciteit, kennis en middelen.

Ook in de huidige situatie wordt er regionaal natuurlijk al samengewerkt. Qua informatieverstrekking doen gemeenten nu soms mee in reeds bestaande ondernemershuizen, geven op afroep informatie aan de Kamer van Koophandel of werkplein en schakelen op basis van de klantvraag andere organisaties in bij hun vragen of verwijzen ze gericht door naar ketenpartners. Daarbij wordt onderlinge samenwerking tussen gemeenten en Kamer/Ondernemerspleinen gestimuleerd waarbij de partijen wel hun eigen expertise en know how moeten blijven inbrengen. De vorm en intensiteit van de samenwerking wordt per geval bekeken en er worden op individuele basis afspraken gemaakt. Toekomstbeeld is dat gemeenten aansluiten bij de dienstverlening die wordt aangeboden op de nog op te richten Ondernemerspleinen. Daardoor komt er meer eenduidigheid in de basisdienstverlening aan ondernemers terwijl er tegelijkertijd waar dat opportuun is de mogelijkheid ontstaat tot verdergaande samenwerking. Het is aan de nieuwe organisatie dit aansluitingsproces te organiseren en in het belang van ondernemers maximaal te faciliteren.

De leden van de PVV-fractie hebben een aantal vragen gesteld over de kostenverdeling en het eigenaarschap van het digitale ondernemersplein.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt aangegeven dat aan door de Kamer in het kader van het digitaal ondernemersplein geleverde basisdiensten voor partnerorganisaties (als gemeenten) in beginsel geen kosten voor de deelnemende partners zijn verbonden. Deze ontwikkelkosten en de daarop gebaseerde beheerkosten worden gefinancierd uit de rijksbijdrage.

Voor aanvullende dienstverlening kunnen bij partnerorganisaties wel kosten in rekening worden gebracht in overleg met het ministerie. Hierbij kan dan bijvoorbeeld worden gedacht aan de gezamenlijke ontwikkeling of het beheer van specifieke applicaties, functionaliteit of modules op het digitaal ondernemersplein die voor partnerorganisaties tot kostenbesparingen leiden. Gelet op het feit dat zowel het basispakket als de aanvullende dienstverlening nog in ontwikkeling is, is het denkbaar dat het nodig is hier op termijn op basis van voortschrijdend inzicht in goed overleg met de Partnerraad op specifieke onderdelen nadere afspraken over te maken. Het gaat hierbij om samenwerking op basis van vrijwilligheid, het wetsvoorstel legt de partnerorganisaties immers op geen enkele wijze financiële of andere verplichtingen op. Er zijn op dit punt dan ook geen bepalingen inzake tarieven in het wetsvoorstel opgenomen.

Krachtens artikel 5 van het wetsvoorstel is de minister eigenaar van het digitale ondernemersplein. Het is wenselijk dat de ontwikkeling van het plein geschiedt onder verantwoordelijkheid van de minister zodat geborgd is dat de Minister kan zorgen voor goede aansluiting op bredere ontwikkelingen rond de elektronische overheid. Dit staat er echter niet aan in de weg dat de Kamer van Koophandel het plein voor de minister feitelijk beheert en doorontwikkelt. De ontwikkeling van het digitale ondernemersplein geschiedt niet in opdracht door een derde maar is primair ter hand genomen door de Kamer van Koophandel zelf in samenwerking met medewerkers van Syntens en EZ en is daarom als zodanig niet aanbesteed. Vanzelfsprekend wordt bij de inhuur van externe expertise en dergelijke de van toepassing zijnde aanbestedingsregelgeving gevolgd.

Agentschap NL

De leden van de VVD-fractie vroegen waarom de regering niet overweegt de voorlichtingskanalen van Kamer en Antwoord voor Bedrijven samen te voegen. De leden van de PVV-fractie vroegen of de Kamer taken gaat overnemen van het AgentschapNL of vice versa.

Het digitale ondernemersplein is de plek op internet waar de dienstverlening van de overheid integraal voor de ondernemer wordt ontsloten. Antwoord voor bedrijven is een site die voornamelijk (rijks)overheidsinformatie aanbiedt en op een snelle manier doorverwijst naar lokale overheden. Het is de bedoeling dat alle relevante dienstverlening van Antwoord voor Bedrijven via het digitale ondernemersplein wordt ontsloten. Ondernemers geven aan het belangrijk te vinden dat deze (rijks)overheidsinformatie gecombineerd wordt met eerstelijns-informatie over ondernemen en innoveren evenals directe informatie van lokale overheden. Het digitale ondernemersplein zal voorzien in die behoefte en een samenhangend totaalpakket bieden. Of het tot een totale integratie van de back offices komt, zal nader bezien worden en hangt tevens af van het ontvangst en het bereik van het digitale ondernemersplein.

Innovatiestimulering

De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd vanuit het perspectief van de ondernemer de taakverdeling op het gebied van innovatiestimulering tussen de Kamer, Agentschap NL, TKI’s, regionale ontwikkelingsmaatschappijen en kennisinstellingen nog eens helder uiteen te zetten. Daarnaast vroegen deze leden om aan te geven hoe zich deze activiteit tot de regionale activiteiten verhoudt.

De stichting Syntens geeft nu onafhankelijk, objectief en laagdrempelig informatie en voorlichting (individueel en collectief) over innoveren. Als het wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking is getreden zal de Kamer de eerstelijnsrol voor de innoverende ondernemer vervullen. MKB-ondernemers kunnen dan met al hun vragen op het gebied van innovatie bij de Kamer terecht. Veel vragen zal de Kamer direct beantwoorden of via collectieve voorlichtingsbijeenkomsten. Daarnaast kan de Kamer voor een selecte groep helpen door het bieden van beperkte individuele ondersteuning (1 à 2 dagen per jaar). De Kamer heeft straks door de fusie met Syntens een uitgebreid netwerk van kennisinstellingen, ontwikkelingsmaatschappijen en commerciële partijen waarnaar ondernemers direct en adequaat doorverwezen kunnen worden voor intensievere en/of specifieke ondersteuning.

Syntens verzorgt nu al, vaak samen met Agentschap NL en topsectoren, voorlichting over subsidieregelingen die door Agentschap NL worden uitgevoerd. Daarnaast vormt Syntens op dit moment voor vrijwel alle Topsectoren het MKB-loket. MKB-ondernemers die informatie willen over de topsectoren of actief willen zijn binnen topsector-programma’s kunnen hiervoor bij het MKB-loket terecht. Deze activiteiten zullen vanzelfsprekend binnen de nieuwe Kamer hun plaats krijgen.

Mijns inziens is er daarmee een heldere visie hoe de diverse genoemde partijen zich tot elkaar verhouden en bij welke partij de ondernemer terecht kan voor welke ondersteuning. Met de nieuwe Kamer ontstaat een landsdekkende publieke basisinfrastructuur voor ondernemers; intensievere en/of specifieke ondersteuning wordt verzorgd door andere partijen. De onderlinge taakverdeling tussen de drie aan EZ gelieerde organisaties (Kamer, AgentschapNL en regionale ontwikkelingsmaatschappijen) zijn mijns inziens in essentie helder. Wel zijn er -zeker in de regio- op bepaalde thema's zoals internationalisering of clustervorming soms meerdere organisaties tegelijkertijd actief. Ik bezie dan ook op dit moment of het in belang van ondernemers wenselijk is tot een nadere taakverdeling tussen deze organisaties en met de regio tot bestuurlijke afspraken te komen hoe andere regionale partijen zoals TKI's zich hiertoe verhouden. Dit sluit nauw aan bij de gedachte achter de ondernemerspleinen.

De regiotaak en de innovatiestimuleringstaak zijn naar hun aard verschillend, maar kunnen elkaar uiteraard versterken. De regiotaak is per definitie regionaal gericht, maar zal binnen de landelijke kaders moeten worden vormgegeven. Innovatiestimulering is een landelijke taak, die ten dele regionaal anders zal worden ingekleurd. De Kamer van Koophandel zal in zijn 5 werkgebieden (regio’s) een op de betreffende regio toegesneden pakket aan producten en diensten aanbieden. Daaronder valt de voorlichtingstaak voor de regio. De programmering van deze activiteiten vindt plaats op basis van het advies van de regionale raad. Voor de uitvoering van deze activiteiten hebben de 5 regio’s eigen uitvoerende capaciteit.

De leden van de PVV-fractie hebben enkele vragen gesteld met betrekking tot het begrip «sociale innovatie», de rol van de Kamer bij maatschappelijke vraagstukken, de huidige invloed van werknemersorganisaties en de wijze waarop innovatiestimulering vanuit de optiek van staatssteun kan worden aangemerkt.

Het begrip sociale innovatie wordt toegepast op verschillende niveaus. Op het niveau van het individu heeft sociale innovatie impact op duurzame inzetbaarheid, flexibiliteit en mobiliteit. Op het niveau van organisaties heeft sociale innovatie impact op manieren van werken en optimale ontwikkeling en inzet van talenten door nieuwe vormen van management. Op maatschappelijk niveau vertaalt sociale innovatie zich in nieuwe verdienmodellen en nieuwe vormen van samenwerking tussen burgers en overheden. Syntens houdt zich specifiek bezig met sociale innovatie binnen MKB bedrijven. Door sociale innovatie wordt het vermogen van MKB bedrijven om nieuwe diensten en producten te ontwikkelen vergroot. Syntens kijkt dus ook naar deze niet-technologische kanten van innovatie. Het slagen van innovaties hangt immers in grote mate af van hoe intern ondernemerschap gestimuleerd wordt in organisaties, door nieuwe manieren van werken die ruimte bieden voor de inbreng en uitwerking van nieuwe ideeën, vaak vanaf de werkvloer.

Veel vaker dan gemiddeld wordt na inzet op sociale innovatie blijvende aandacht voor vernieuwing als een van de effecten van het traject genoemd. Een en ander biedt voldoende basis om binnen de innovatiestimuleringstaak van de Kamer ook aandacht te blijven besteden aan sociale innovatie. Het is primair aan de Centrale Raad om nadere invulling te geven aan de mate waarin en de wijze waarop de Kamer zich op dit terrein inzet.

De kerntaak van de Kamer is niet om aan maatschappelijke vraagstukken bij te dragen, tenzij dat gebeurt op advies van de Centrale Raad en regionale raden bijvoorbeeld om ondersteuning te bieden bij het opbouwen van nieuwe innovatieve netwerken rond deze thema’s. In het kader van het topsectorenbeleid richten onderzoek en innovatie zich bij uitstek op de grote maatschappelijke uitdagingen, waarvoor in publiek-private samenwerking oplossingen kunnen worden aandragen die de concurrentiekracht van Nederland verder versterken. Specifiek bij sociale innovatie is het achterliggende maatschappelijke vraagstuk het relatief achterblijvende aandeel van het MKB bij innovatie, hetgeen voor de groei en het in stand houden van welvaart en welzijn in Nederland een ongewenste situatie is.

De werknemersorganisaties benoemen drie van de in totaal twaalf leden van de Centrale Raad en de regioraden. Zij hebben hierbij directe invloed op programmering van Kamer.

Hoe de verschillende wettelijke taken van de Kamer vanuit de optiek van staatssteun moeten worden benaderd is aangegeven in paragraaf 7 van de memorie van toelichting. Innovatiestimulering wordt daarin gepositioneerd als een zogenoemde «Dienst van Algemeen Economisch Belang» (DAEB). Hierbij is mogelijk sprake van staatssteun, zodat de nodige voorzieningen zullen moeten worden getroffen. Het gaat dan vooral om zaken als het voeren van een gescheiden boekhouding voor deze taak. Dergelijke voorzieningen zijn niet nodig ten aanzien van het houden van het handelsregister, het in mandaat beheren en uitvoeren van het digitaal ondernemersplein en de subsidiebevoegdheid nu deze worden aangemerkt als een taak van openbaar gezag. De regionale ondernemerspleinen vormt een zogenoemde Niet Economische Dienst van Algemeen belang waarvoor eveneens geldt dat er geen sprake is van steun. In verband met de uitvoering van deze paragraaf is inmiddels uit informeel overleg met de Europese Commissie gebleken dat de informatie- en voorlichtingsfunctie en de regiostimuleringsfunctie eveneens aangemerkt zouden moeten worden als een Niet Economische Dienst van Algemeen belang. Facultatieve taken tenslotte zijn in beginsel reguliere economische activiteiten.

Registertaak

De leden van de VVD-fractie vroegen of de overheveling van het aandeelhoudersregister, dat nu nog bij de notarissen ligt, leidt tot kostenverhoging voor de ondernemers.

Mogelijk ten overvloede merk ik op dat overheveling van het aandeelhoudersregister geen deel uitmaakt van dit wetsvoorstel. Het toekomstige centraal aandeelhoudersregister beoogt de aandeelhoudersinformatie voor aangewezen (publieke) diensten in het kader van controle, toezicht en opsporingstaken te ontsluiten. Dat reikt verder dan het belang van de rechtszekerheid of de uitoefening van wettelijke taken door het notariaat. De actuele informatie in het centraal aandeelhoudersregister kan het onderzoek dat door de notaris wordt verricht (rechercheplicht) vergemakkelijken waardoor de lasten voor het bedrijfsleven kunnen afnemen. Overigens is één van de randvoorwaarden dat de kosten voor de instelling van het centraal aandeelhoudersregister niet mogen worden afgewenteld op het bedrijfsleven of de burger (Kamerstukken II 2012/13, 32 608, nr. 4).

Financiële gevolgen

De leden van de PVV-fractie hebben vragen gesteld over de gestegen bedrijfslasten en afschaffing van de KvK-heffingen die als compenserende maatregel daarvoor is ingezet. Daarnaast vroegen deze leden een overzicht van de huidige en te verwachten begroting en de transitiekosten.

Vanaf dit jaar wordt de Kamer voor het grootste deel gefinancierd uit de algemene middelen. Conform afspraken uit het vorige regeerakkoord is afschaffing van de heffingen een van de compenserende maatregelen geweest voor gestegen lasten voor het bedrijfsleven elders. Hierbij ging het met name om stijging van WW- en zorgpremies. Een (beperkt) deel van die lastenstijging is destijds dus gecompenseerd door het afschaffen van de KvK-heffingen.

In onderstaande tabel is het gevraagde actuele overzicht opgenomen van begroting en transitiekosten. Dit overzicht wijkt op een aantal punten af van het op 3 mei als bijlage bij de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2012/13, 33 553, nr. 6) aan de Tweede Kamer toegezonden detail ontwerp. Belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het detailontwerp zijn dat de kosten van het door het Rijk in het voorjaar 2013 afgesloten Sociaal Flankerend Beleid nu in de transitiekosten zijn meegenomen en de laatste inzichten met betrekking tot de huisvestingsportefeuille in de cijfers zijn verwerkt. Voorts is in het kader van de voorbereiding van de begroting 2014 de voorlopige uitkomst dat het exploitatieresultaat 2014 ongeveer op € 2 mln. zal uitkomen. Inzet is om deze transitiekosten zoveel mogelijk uit de eigen vermogens van betreffende veertien organisaties te bekostigen (zie tabel 1).

Tabel 2: Financiële businesscase (versie juni 2013)

Tabel 2: Financiële businesscase (versie juni 2013)

NB: Negatieve transitiekosten huisvesting als gevolg van verkoop van panden (boekwinst).

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven