Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33533 nr. D |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33533 nr. D |
Vastgesteld 12 september 2013
De memorie van antwoord geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.
Algemeen
De leden van de SP-fractie danken de regering voor de memorie van antwoord. Naar aanleiding daarvan hebben zij een aantal vervolgvragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Naar het oordeel van de leden van de SP-fractie betrekt de regering terecht het standpunt dat de minister van Financiën – uiteraard ook bij de omstandigheden indertijd van SNS Reaal – de stabiliteit van het financiële stelsel dient te bewaken. Vooralsnog liggen er echter meningsverschillen bij de condities van de interventie bij SNS Reaal en met name de kosten die de overige banken daarbij al dan niet dienen te dragen.
Impliciete steun aan de overige banken
De leden van de SP-fractie hebben acht korte vragen over de impliciete steun die de regering, door de vormgeving van de interventie bij SNS Reaal, verstrekt aan de overige banken.
Ten eerste, is de regering van mening dat indien de staat SNS Reaal niet zou hebben overgenomen, een faillissement van de instelling onvermijdelijk zou zijn geweest?
Ten tweede, is het correct dat de wet voorschrijft dat de banken de kosten van het depositogarantiestelsel (DGS) dragen?2
Ten derde, is het correct dat bij faillissement van SNS Reaal de overige banken ongeveer € 35 mld. aan gegarandeerde deposito’s zouden hebben moeten opbrengen?
Ten vierde, is het correct dat tegenover die € 35 mld. (derde vraag) een bate van vermoedelijk ongeveer € 30 mld. uit de boedel zou hebben gestaan waarmee de netto kosten van de onderhavige depositogarantie ongeveer € 5 mld. zouden zijn geweest?3
Ten vijfde is het correct dat door de overname deze kostenpost van € 5 mld. voor de banken achterwege is gebleven?
Ten zesde, is het correct dat de banken is voorgehouden dat zij in plaats van het dragen van die DGS-kosten van ongeveer € 5 mld. (vijfde vraag) in 2014 een bijdrage van ongeveer € 0,3 mld. leveren (6%)?4
Ten zevende, beschouwt de regering dit verschil van ongeveer € 4,7 mld. (zesde vraag) als een voordeel voor de banken dat voortvloeit uit de overname van SNS Reaal door de staat?
Ten slotte, deelt de regering de conclusie van de leden van de SP-fractie dat door het handelen van de regering in deze zaak, de banken in feite de potentiële kosten van het DGS in deze zaak niet voor 100% doch voor ongeveer 6% dragen? Zo nee, deelt de regering dan de conclusie dat door het handelen van de regering in deze kwestie, vermeden is dat de banken de genoemde potentiële kosten voor 100% dragen?
Leningen in de vorm van «cumulatieve inkomstobligaties»
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat bij de beoordeling of het gerechtvaardigd is dat banken een kostenbedrag van € 4,7 mld. ontgaan, niet slechts de huidige balanspositie van de banken relevant is. Relevant is ook of de banken op wellicht middellange termijn beter in staat zijn om alsnog een kostenpost van € 4,7 mld. te voldoen. Deelt de regering deze opvatting?
Bij steunverlening aan de banken in de vorm van «cumulatieve inkomstobligaties», zoals de leden van de SP-fractie in het voorlopig verslag voorstelden, kan rentebetaling en aflossing uitgesteld worden tot het tijdstip waarop banken, na herstel van hun kapitaalbuffers, een door de regering redelijk geacht rendement op het vermogen behalen.5 Onderschrijft de regering dat leningen in de vorm van deze cumulatieve inkomstobligaties het herstel van kapitaalbuffers en het herstel van de winstgevendheid niet in de weg behoeven te staan?
Te meer omdat banken in het verleden relatief hoge rendementen behaalden (gemiddeld ruim 14% in de 10 jaren voorafgaande aan 2008) – waarvan een fors bedrag in de vorm van dividend werd uitgekeerd – ligt het naar het oordeel van de leden van de SP-fractie niet in de rede om in een periode dat het minder loopt met de rendementen, banken meteen in de watten te leggen. Deelt de regering deze opvatting?
Winst en winstuitkering door banken 1998–2012
Het Nederlandse BBP liep van 2008 tot ultimo 2012 op van € 594 mld. tot € 601 mld. (lopende prijzen): +1%.6 In het voorlopig verslag lieten de leden van de SP-fractie op grond van cijfers van DNB in een grafiek zien dat het eigen vermogen van banken in dezelfde periode opliep van € 95 mld. tot € 119 mld.: +25%.7 Betwist de regering deze cijfers?
De leden van de SP-fractie stelden in het voorlopig verslag onder andere de volgende vragen.
Kan de regering aangeven hoeveel dividend de Nederlandse bankensector over ieder van de jaren 1998–2012 uitkeerde? (Inclusief dividend ledencertificaten Rabobank) Kan de regering ook aangeven wat de winstuitkeringspercentages van de bankensector over de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012 waren?8 De regering schrijft in de memorie van antwoord: «De door de [SP-]leden gevraagde data is grotendeels niet voorhanden.» (Een derde vraag werd wèl beantwoord.)
De omvang van de winstuitkering van banken is relevant voor de beoordeling van het wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie nemen geen genoegen met het niet verstrekken van deze cijfers en stellen de vragen hierbij opnieuw.
De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de memorie van antwoord bij voorkeur binnen vier weken aan de Eerste Kamer te doen toekomen.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers
De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren
Samenstelling: Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA), (voorzitter), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), (vicevoorzitter), Bröcker (VVD), Kok (PVV) en Bruijn (VVD).
Artikel 3: 259, lid 2 van de Wet op het financieel toezicht luidt: «Er is een depositogarantiestelsel dat tot doel heeft depositohouders te compenseren in het geval een bank niet in staat is te voldoen aan haar verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen uit deposito’s. Banken dragen de kosten van het depositogarantiestelsel.»
Een en ander (derde en vierde vraag) blijkt uit de brief van de minister van Financiën van 1 februari 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 33 532, nr. 1).
€ 1 mld. aan SNS-gerelateerde heffing («resolutieheffing») minus twee maal de ontheffing van € 0,35 mld. voor het DG-fonds (in 2013 en 2014). Voor de hoofdzaak van het vervolg is de calculatie van de heffingen inclusief of exclusief belastingaftrek secundair. Waar in het vervolg het bedrag van € 4,7 mld. staat, kan ook € 4,5 mld. gelezen worden.
Het is de leden van de SP-fractie bekend dat de regering de aan het onderhavige wetsvoorstel gerelateerde bankenheffingen («resolutieheffing» en heffing depositogarantiefonds) in afzonderlijke wetsvoorstellen vat. Vanwege de samenhang met het onderhavige voorstel – en zo de integrale beoordeling ervan – wensen zij deze heffingen op hoofdlijn bij het onderhavige wetsvoorstel te betrekken.
Obligaties met een cumulatief recht op rente als de winst dit toelaat. Deze kunnen ook gecombineerd worden met een gestaffeld oplopende rentevoet (inflatie-geïndexeerd bijvoorbeeld van 1% tot 10% rente) om de banken te zijner tijd aan te zetten tot aflossing.
Data afkomstig van DNB, webpagina statistieken, tabel 5.2 (16 juni 2013). http://www.statistics.dnb.nl/usr/statistics/excel/t5.2nm.xls).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33533-D.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.