33 529 Gaswinning

Nr. 427 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 februari 2018

Op 1 februari jl. heeft het Dagblad van het Noorden de Overeenkomst van Samenwerking uit 1963 (OvS) gepubliceerd. Dit is de overeenkomst die ten grondslag ligt aan het gasgebouw. Het lid Van Tongeren heeft gevraagd om de OvS te verstekken en een duiding te geven aan deze overeenkomst (Handelingen II 2017/18, nr. 47, Regeling van werkzaamheden). De inhoud en strekking van de overeenkomst is eerder in diverse Kamerstukken toegelicht, bijvoorbeeld in een brief over een eerdere herstructurering van het gasgebouw (Kamerstuk 28 109, nr. 1) en een rapport van ABD TOP Consult over de governance van het gasgebouw (bijlage bij Kamerstuk 29 023, nr. 176). Ook het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid bevat uitgebreide informatie over de OvS.

Het overleg met Shell en ExxonMobil over de aanpassing van het gasgebouw

Ik wil transparant zijn over het gasgebouw. De OvS is echter een overeenkomst met private partijen en is bedrijfsvertrouwelijk. Ik wil het overleg met Shell en ExxonMobil over het gasgebouw binnen enkele maanden afronden waarbij ik streef naar maximale transparantie over de nieuwe afspraken. Het is mijn inzet om na afloop van de besprekingen met Shell en ExxonMobil een openbaar overleg met uw Kamer te hebben over de aangepaste afspraken. Ik respecteer nu de bedrijfsvertrouwelijkheid van de OvS. Ik wil dan nu ook niet ingaan op gelekte stukken of bijdragen aan de verdere verspreiding hiervan. In het vervolg van deze brief beperk ik me daarom tot de hoofdlijn en historische context van de huidige OvS.

Hoofdlijn en historische context van de OvS

Toen in 1959 het Groningenveld door NAM werd ontdekt, was al snel duidelijk dat het om grote hoeveelheden aardgas ging, die van belang waren voor de Nederlandse economie. Aardgas werd nauwelijks gebruikt in die tijd in Nederland en de ons omringende landen. Het Groningenveld was van zodanige omvang dat het de Nederlandse energiemarkt ingrijpend veranderde. De Staat zocht dan ook betrokkenheid bij de productie uit het Groningenveld, zodat winning en afzet op elkaar afgestemd konden worden. In een van Nota van de toenmalige Minister van Economische Zaken, mr. J.W. de Pous is de opzet voor de exploitatie van het Groningenveld uitvoerig uiteengezet. Deze nota staat bekend als de «Nota De Pous» (Kamerstuk 6767, nr. 1). De nota is besproken met de Tweede Kamer op 4 oktober 1962. De Nota De Pous bevat de uitgangspunten voor de Nederlandse gasvoorziening en schetst de rol van de Staat daarbij. De nota vermeldt onder andere:

«De organisatorische opbouw kan nu aldus worden samengevat. De concessie voor winning van aardgas in de provincie Groningen wordt verleend aan de N.A.M., doch deze concessie wordt, overeenkomstig het voorstel van de commissie, geëxploiteerd voor rekening van de samenwerkende partijen Shell, Esso en Staatsmijnen, die terzake een maatschap zullen aangaan. Deze samenwerkende partijen bepalen dus gezamenlijk het beleid inzake de verdere exploratie en exploitatie binnen de concessie.»

In lijn met deze beschrijving is gekozen voor een publiek-private samenwerking door het aangaan van een stille maatschap tussen Staatsmijnen en NAM, waarbij de concessie (thans aangeduid als winningsvergunning) exclusief aan NAM is verleend. Daarnaast is de N.V. Nederlandse Gasunie (het huidige GasTerra) opgericht. NAM was verplicht het gewonnen aardgas aan Gasunie te leveren, die werd belast met de verkoop en het transport van het gas. Dit alles is in de OvS vastgelegd, die op 4 april 1963 is gesloten tussen Staatsmijnen (het huidige EBN), Bataafse Petroleum Maatschappij N.V (het huidige Shell), Standard Oil Company (het huidige ExxonMobil) en NAM, na verkregen goedkeuring van de Minister van Economische Zaken. Toen de stille maatschap werd aangegaan was Staatsmijnen een Rijksdienst. In 1966 werd de Rijksdienst Staatsmijnen bij wet omgezet in een naamloze vennootschap, waarbij de NV DSM ontstond, waarvan de aardgasactiviteiten later zijn overgegaan naar EBN.

Het sluiten van de OvS was een voorwaarde voor het verkrijgen van de winningsvergunning door NAM. De winningsvergunning Groningen is verleend aan NAM bij koninklijk besluit van 30 mei 1963 (Stcrt. 1963, nr. 126). Bij het verlenen van de winningsvergunning heeft NAM de eigendom van het gas verkregen.

Voor de structuur van de winning en afzet van Groningengas zoals vastgelegd in de OvS is in 1963 door de regering gekozen. Onlangs is in het publieke debat beweerd dat de Staat op grond van de OvS dient te worden beschouwd als (mede)exploitant van het Groningenveld. Dat is niet het geval. De Staat houdt zich als toezichthouder en vergunningverlener in het algemeen belang bezig met de mijnbouwactiviteiten die onder de winningsvergunning Groningen worden uitgevoerd, maar NAM is de houder van deze winningsvergunning en om die reden is ook alleen NAM gerechtigd om de feitelijke winningswerkzaamheden uit te voeren. NAM is daarmee de exploitant van het Groningenveld.

Tenslotte

Zoals aangegeven, ben ik op het ogenblik in gesprek met Shell en ExxonMobil over aanpassing van de afspraken in het gasgebouw, waarbij ik streef naar maximale transparantie. Zodra een overeenkomst met Shell en ExxonMobil is bereikt zal ik u nader informeren.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Naar boven