33 495 Financiële positie van publiek bekostigde onderwijsinstellingen

Nr. 34 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 4 oktober 2013

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 16 juli 2013 inzake de financiële positie van publiek bekostigde Onderwijsinstellingen (Kamerstuk 33 495, nr. 32).

De minister en de staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 4 oktober 2013. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk

1

Op welke wijze kan de financiële verantwoordelijkheid meer bij het ministerie van OCW worden belegd? In hoeverre is het verplichten van schatkistbankieren voor alle scholen een optie?

Antwoord

Het onderwijsstelsel is volgens het principe van systeemsturing ingericht. Dit houdt in dat de overheid stuurt op hoofdlijnen en kaders stelt voor kwaliteit, waarbij het toezicht een onafhankelijke positie heeft ten opzichte van het beleid. Het bestuursmodel gaat uit van vertrouwen in individuele schoolbesturen. Hierdoor hebben onderwijsinstellingen zelf de vrijheid om hun financiële bedrijfsvoering vorm te geven binnen de vigerende wet- en regelgeving. Daarbij mag de kwaliteit van het onderwijs niet in gevaar komen, en moet de instelling zich houden aan de eisen voor goed financieel beheer, verantwoording en toezicht (zie ook de brief van 19 april «Versterking bestuurskracht onderwijs», Kamerstuk 33 495, nr. 10).

Een goed, professioneel en autonoom instellingsbestuur dat in een adequate governancestructuur functioneert, is veel beter dan een departement in staat om doelgericht en efficiënt de financiële aspecten van de bedrijfsvoering van een instelling te managen. In de praktijk blijkt dat dit voor het overgrote deel ook goed functioneert.

Verplicht voorschrijven van een bank (ic. de schatkist) doet geen recht aan de autonomie van instellingsbesturen. Daarom is besloten om onderwijsinstellingen buiten de verplichting tot schatkistbankieren te laten.

2

Wat zijn de voordelen voor de onderwijsinstellingen (ook het hoger onderwijs) om tot schatkistbankieren over te gaan? Wat zijn de gevolgen voor de financiële situatie en financiële veiligheid van instellingen?

Antwoord

De voordelen voor onderwijsinstellingen (voor alle onderwijssectoren) om tot schatkistbankieren over te gaan gelden met name wanneer een onderwijsinstelling geld wil lenen. De langlopende rente op leningen bij de schatkist is in het algemeen lager dan op de markt. De lage rente wordt gerealiseerd door de hoge kredietwaardigheid van de Nederlandse Staat en de relatief gunstige voorwaarden waartegen de Staat op de markt kan lenen.

In het geval dat een onderwijsinstelling geld wil uitzetten, zijn de renteopbrengsten in het algemeen lager dan op de markt. Door de hoge kredietwaardigheid van de Nederlandse Staat is de financiële veiligheid van het uitgezette geld min of meer gegarandeerd.

Wanneer onderwijsinstellingen overgaan tot schatkistbankieren, brengt dit risico’s met zich mee voor de begroting van OCW. OCW staat immers garant voor de leningen (zie ook het antwoord op vraag 20).

3

Op welke wijze zal het toezicht op de verdere doorontwikkeling van de financiële deskundigheid worden vormgegeven? Wanneer kan de Kamer een update hierover verwachten?

Antwoord

In de brief van 16 juli 2013 «Evaluatie commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen» (Kamerstuk 33 495, nr. 32) is aangegeven dat OCW, samen met de sectorraden, blijft investeren in het versterken van de financiële deskundigheid. Het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs richt zich niet alleen op de kwaliteit van het onderwijs, maar ook op de financiële situatie van een onderwijsinstelling. De financiële deskundigheid is daarmee al onderdeel van het toezicht.

In het Algemeen Overleg over de financiën van het primair onderwijs op 4 september jl. is aan uw Kamer toegezegd dat bij het financieel beeld over 2012 van het PO1 en VO2, tevens zal worden ingegaan op de stand van zaken van de financiële deskundigheid.

4

Zijn de genoemde stappen op het gebeid van deskundigheidsbevordering vrijblijvend of is hier sprake van een verplichtend karakter?

Antwoord

Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor goed financieel management. In het PO en het VO maakt financiële deskundigheid onderdeel uit van het beroepsprofiel voor schoolleiders. Over professionalisering van schoolleiders, ook op financieel gebied, zijn in het PO op de punten bekwaamheidsonderhoud en registratie afspraken gemaakt in de CAO. Met de VO-raad is afgesproken dat alle startende schoolleiders vanaf 2013 een basisopleiding volgen. De VO-academie bevordert bekwaamheidsonderhoud van schoolleiders, ook op het gebied van financiën. Tot slot fungeert het continuïteitstoezicht van de Inspectie van het Onderwijs als een stok achter de deur. Als een bestuur de financiën niet op orde heeft en de Inspectie financiële risico’s detecteert, wordt er aanvullend onderzoek uitgevoerd en volgt er indien nodig aangepast toezicht. Dit is een prikkel voor scholen om de financiële deskundigheid op peil te hebben en te houden. Zoals eerder aan de Tweede Kamer gemeld, wordt dit continuïteitstoezicht geïntensiveerd. Door een forse uitbreiding van de capaciteit is de Inspectie in staat om een breder deel van het veld te analyseren. Het betreft dus geen intensivering van het toezicht op de individuele besturen, maar van het totale proces. Met deze intensivering kunnen aanzienlijk meer jaarrekeningen worden geanalyseerd en met meer besturen worden gesproken.

5

In hoeverre kan met betrekking tot de deskundigheidsbevordering worden vastgesteld dat alle relevante betrokkenen hieraan werken en dat dit voldoet om eventuele tekortkomingen op te lossen?

Antwoord

Uit het onderzoek naar de financiële deskundigheid in het PO en VO dat in het najaar van 2012 is uitgevoerd door Ernst & Young en Regioplan, en dat op 16 juli jl. is aangeboden aan uw Kamer (bijlage bij Kamerstuknummer 33 495, nr. 10), blijkt dat scholen op verschillende niveaus inspanningen voor verdere deskundigheidsbevordering hebben geleverd. Onder andere door bestuurders, schoolleiders of (G)MR-leden met financiële deskundigheid aan te trekken. Daarnaast zijn door deze mensen cursussen en trainingen gevolgd om de deskundigheid te vergroten. Gecombineerd met de acties die door de Inspectie van het Onderwijs en samen met de PO-Raad en de VO-Raad zijn ingezet, leidt dit tot een grotere mate van financiële deskundigheid in het PO en VO dan een paar jaar geleden. Zowel de sectorraden als het ministerie van OCW investeren verder in het versterken van de financiële deskundigheid. In de aanbiedingsbrief bij het rapport «Financiële deskundigheid in het PO en VO» zijn diverse acties uiteengezet, die voor verdere deskundigheidsbevordering zorgen. Door middel van onder andere financiële serviceteams, de ontwikkeling van Vensters PO en een opleidingsaanbod financiële deskundigheid in het VO wordt stevig ingezet op het voorkomen van potentiële problemen op het financiële vlak.

De MBO3- en HO4-sectoren zijn anders georganiseerd dan de scholen in heet PO en VO. In het MBO en het HO zijn de sectoren zelf verantwoordelijk voor de deskundigheidsbevordering. De Inspectie van het Onderwijs betrekt het bestuurlijk handelen in het toezicht als uit de risicoanalyse blijkt dat het bestuurlijk handelen risico's oplevert voor de kwaliteit van het onderwijs. Het toezicht op het bestuurlijk handelen zal multidisciplinair zijn, omdat het gaat over onderwijskwaliteit, en financiële, bestuurskundige en organisatiekundige aspecten.

6

Op welke wijze zal de deskundigheidsbevordering van schoolleiders in de praktijk vorm krijgen?

Antwoord

Met de introductie van het schoolleidersregister PO worden door de beroepsgroep eisen gesteld aan bekwaamheidsonderhoud van schoolleiders, waaronder hun financiële deskundigheid. Daarnaast zijn, zoals het antwoord op vraag 4 aangegeven, in de CAO PO afspraken gemaakt over bekwaamheidsonderhoud van schoolleiders, volgen startende schoolleiders in het VO een basisopleiding en bevordert de VO-academie bekwaamheidsonderhoud van schoolleiders in het VO.

Eind 2013 brengt de Inspectie verslag uit over een themaonderzoek naar het onderwijskundig leiderschap van schoolleiders in PO, VO, EC5 en BVE6. De Inspectie onderzoekt daarbij onder andere in welke mate schoolleiders voldoen aan belangrijke kenmerken van onderwijskundig leiderschap. Het professionaliseringsbeleid, gericht op de schoolleiding en op de leraren, is hierbij een van de aandachtspunten.

7

In hoeverre geeft de huidige mate van financiële deskundigheid binnen het primair en voortgezet onderwijs nog reden tot zorg? Welke kortetermijnmaatregelen worden genomen om eventuele zorgen weg te nemen?

Antwoord

De noodzaak van financiële deskundigheid is toegenomen vanwege de uitdagingen die krimp met zich meebrengt. De financiële deskundigheid binnen het primair en voortgezet onderwijs is verbeterd ten opzichte van 2009. Het is van belang dat zowel op het niveau van schoolbestuur, als schoolleider, als (G)MR sprake is voldoende financiële deskundigheid. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, wordt door OCW samen met de sectorraden ingezet op de verdere verbetering van financiële deskundigheid bij besturen en schoolleiders. Bij de deskundigheidsbevordering van (G)MR-en, één van de aanbevelingen uit het rapport «Financiële deskundigheid PO en VO», is een rol weggelegd voor werkgevers en werknemers. Dit punt zal dan ook onder de aandacht gebracht worden bij de Stichting van het Onderwijs.

De komende jaren blijft het ministerie van OCW schoolbesturen waar nodig ondersteunen in financiële deskundigheid.

8

Op welke wijze houdt het ministerie van OCW toezicht op de financiële situatie van scholen in het basis- en voortgezet onderwijs?

Antwoord

De Inspectie hanteert het Toezichtkader PO en VO en de Beleidsregel financieel toezicht PO en VO 2011 waarmee zij toeziet op zowel de kwaliteit van het onderwijs, naleving van wet- en regelgeving alsook op de financiële continuïteit en financiële rechtmatigheid op bestuursniveau. Vanaf het najaar 2012 is het financiële continuïteitstoezicht sterk geïntensiveerd en meer prospectief gemaakt. De Inspectie houdt toezicht op basis van een risicomodel dat bestaat uit financiële signaleringswaarden en andere indicatoren. Als er risico’s gedetecteerd worden, vindt aanvullend onderzoek plaats. Dit geldt voor onderwijskwaliteit, maar uiteraard ook ten aanzien van de financiële continuïteit en/of de financiële rechtmatigheid. Als blijkt dat sprake is van een problematische financiële situatie past de Inspectie haar financieel continuïteitstoezicht aan en maakt afspraken met het betreffende schoolbestuur over een verbeterplan. De Inspectie monitort vervolgens het uitvoeren van dit verbeterplan. In de meeste gevallen lukt het de schoolbesturen om onder druk van het aangepast toezicht op eigen kracht weer financieel op orde te komen.

Op basis van de wet «Goed onderwijs, goed bestuur», kan de minister de bekostiging van een school geheel of gedeeltelijk beëindigen of een school opheffen bij langdurig of ernstig tekortschietende kwaliteit. De minister kan bij financieel wanbeheer of fraude een aanwijzing geven aan het betreffende bestuur. De aanwijzingsbevoegd is onderdeel van het wetsvoorstel Kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs dat op 30 september 2013 in uw Kamer is behandeld.

9

Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat de signaleringswaarde voor de solvabiliteit generiek is verhoogd tot 30%, terwijl de afname van de leerlingaantallen buiten de krimpgebieden voorlopig zal meevallen?

Antwoord

De verandering van de signaleringswaarde voor solvabiliteit van 20% naar 30% is generiek door de Inspectie van het Onderwijs doorgevoerd en gedaan om eerder op de hoogte te zijn van potentiële financiële problemen bij instellingen. Deze signaleringswaarde geeft een indicatie en wordt altijd in samenhang bezien met – de ontwikkeling van – andere kengetallen zoals liquiditeit en rentabiliteit.

Overigens gebruiken kredietinstellingen veelal dezelfde signaleringswaarde.

Overigens is de aanname dat de afname van de leerlingaantallen buiten de krimpgebieden voorlopig meevalt, niet correct. De afname van de leerlingaantallen is een ontgroeningsverschijnsel en komt, met uitzondering van de meeste grote steden, in het hele land voor, ook buiten de krimpgebieden. Potentiële financiële problemen komen niet voort uit krimp of leerlingdaling, maar uit onvoldoende tijdige bijsturing al dan niet veroorzaakt door gebrek aan financiële deskundigheid. Door te anticiperen op de consequenties van leerlingdaling voorkomt een schoolbestuur dat zij in de problemen komt.

10

Hoe gaan de plannen om middelen doelmatig in te zetten voor het onderwijs eruit zien? Op welke wijze wordt het toezicht daarop vorm gegeven? Wat is precies de rol van het ministerie hierin?

Antwoord

Een grote financiële buffer is niet in alle gevallen ondoelmatig. Een bestuur kan een goede reden hebben voor het aanhouden van een reserve. Bijvoorbeeld om te anticiperen op bepaalde kosten of risico’s waaronder investeringen, dalende leerlingaantallen of een vergrijzend personeelsbestand. Uit het rapport CVO 400, dat op 23 augustus 2012 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 31 293/31 289, nr.146), bleek dat zo’n 180 van de onderzochte besturen in het PO en VO een hoge buffer hadden, die bij nader onderzoek toch onder de signaleringswaarde kwam door correctie voor ophanden zijnde investeringen, grote risico’s of privaat vermogen. Van de onderzochte besturen hadden er 93 in het PO en 17 in het VO wel een onnodig hoge financiële buffer. Zoals in de beleidsreactie op het rapport is aangegeven, zijn door de Inspectie van het Onderwijs afspraken met de betreffende besturen gemaakt om de reserves in te zetten voor het onderwijs en/of om zich te verantwoorden over de hoge reserves. Deze afspraken kregen vorm in de beleidsrijke meerjarenbegrotingen die de besturen opstelden en aan de Inspectie ter beoordeling voorlegden. De Inspectie volgt de afbouw van de financiële buffer via de jaarrekeningen.

11

Komt het ministerie tegemoet aan de zorgen over de afnemende omvang van middelen door extra in het basis- en voortgezet onderwijs te investeren?

Antwoord

Dit kabinet hecht veel belang aan goed onderwijs. Daarom wordt bij de bezuinigingen het onderwijs ontzien. Het kabinet doet in het regeerakkoord (RA) een netto-intensivering in onderwijs en onderzoek van € 313 mln. in 2013 en € 196 mln. structureel. Naast de € 689 miljoen uit het RA zijn de volgende bedragen als gevolg van het NOA geïnvesteerd in het onderwijs:

  • de meevaller van € 280 miljoen in de leerlingenramingen en de raming studiefinanciering heeft het kabinet niet laten vrijvallen voor het saldo in 2013 maar behouden voor onderwijs, waarvan een bedrag van € 204 mln. structureel voor het Nationaal Onderwijsakkoord. Deze € 204 mln. zal worden aangewend om toch de prijsbijstelling tranche 2013 voor onderwijs en wetenschap te kunnen uitkeren, en voor de kwaliteit van het onderwijs;

  • een eenmalige impuls van € 150 mln. voor zo’n 3.000 jonge leraren;

  • eenmalig € 34 mln. in 2014 voor arbeidsvoorwaarden in PO, VO en BVE.

12

Is gekeken naar de mogelijkheid om ook de huisvesting van hoger onderwijsinstellingen onder te brengen bij de gemeente of het ministerie? Op welke wijze zou dit vorm gegeven kunnen worden?

Antwoord

Er is niet gekeken naar de mogelijkheid om ook de huisvesting van onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs onder te brengen bij de gemeente of het ministerie. Begin jaren negentig is de verantwoordelijkheid in de hoger onderwijssectoren aan de instellingen overgedragen. Het uitgangspunt hierbij was en is dat de instellingen groot en professioneel genoeg zijn om hun specifieke huisvestingsbehoefte zo efficiënt mogelijk af te kunnen stemmen op het verwachte aantal studenten, de verwachte onderwijsveranderingen, lokale omstandigheden etc. Er is geen aanleiding om van deze beslissing af te wijken.

13

Welke vormen van vreemd vermogen kunnen hoger onderwijsinstellingen aantrekken? In hoeverre draagt vreemd vermogen bij aan de balans van deze instellingen? Wat is voor instellingen de motivatie om vreemd vermogen aan te trekken?

Antwoord

Onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs kunnen alle vormen van vreemd vermogen aantrekken, mits deze voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Het vreemd vermogen is altijd terug te vinden in de toelichting op de balans.

In het algemeen worden leningen aangetrokken voor een grote investeringsbeslissing, zoals een huisvestingsproject.

14

Welke rol heeft de Kamer als het gaat om garantstellingen in relatie tot de budgetverantwoordelijkheid?

Antwoord

De garantstellingen in het kader van schatkistbankieren worden als herkenbaar onderdeel van de verplichtingen opgenomen in de (suppletoire) begrotingswet(ten) en in de Slotwet, en op deze manier ter autorisatie aan de Kamer aangeboden. Voor leningen geldt als voorwaarde de zekerheid van een hypothecair onderpand. Op het moment van aanbieding van bovengenoemde wetten zijn de hypothecaire akten reeds gepasseerd.

15

Hoe verhouden de nu voorgestelde garantstellingen zich tot de nota Versterking Bestuurskracht, waarin de minister aangeeft dat de mogelijkheid dat onderwijsinstellingen failliet gaan niet kan worden uitgesloten?

Antwoord

De minister is verantwoordelijk voor het stelsel en niet verantwoordelijk voor de instandhouding van een instelling. De overheid draagt na een faillissement de verantwoordelijkheid voor de continuïteit van het onderwijs. Leerlingen en studenten hebben recht op goed onderwijs.

Een garantstelling door het ministerie van OCW houdt in dat, indien een onderwijsinstelling niet meer kan voldoen aan haar betalingsverplichtingen, het bedrag van de aflossing en rente door het ministerie van Financiën verhaald kan worden op het ministerie van OCW. Het ministerie van OCW zal in overleg met de betreffende onderwijsinstelling eerst de ontstane situatie en de consequenties van een mogelijk faillissement beoordelen. In de hypothecaire akte is de mogelijkheid opgenomen om over te gaan tot executoriale verkoop van het onderpand.

16

Welk effect heeft het gebruik van hypothecaire onderpanden bij meerjarige leningen voor huisvestingsprojecten van onderwijsinstellingen voor MBO, HBO7 en WO8 op de neiging om te investeren in vastgoed, hetgeen bijvoorbeeld het ROC9 Zadkine in financiële problemen heeft gebracht?

Antwoord

In zijn algemeenheid leidt het gebruik van een hypothecair onderpand tot lagere rentes voor de financiering van vastgoed. Tegelijkertijd wordt de omvang van de financiering veelal gemaximeerd tot – een bepaald percentage – van de verwachte opbrengst bij executoriale verkoop van het onderpand en heeft daarmee derhalve een disciplinerend effect op de investeringen in vastgoed.

Bij ROC Zadkine is de financiering met hypothecair onderpand – via schatkistbankieren – de oplossing geweest om uit de acute financiële problemen te geraken. Een deel van de huisvestingsportefeuille van ROC Zadkine was in het verleden gefinancierd met eigen middelen waardoor er op deze huisvesting geen hypotheek gevestigd was. Eind 2012 heeft ROC Zadkine een aantal leningen geherfinancierd via schatkistbankieren en aanvullende leningen afgesloten. Hierdoor beschikt ROC Zadkine over voldoende liquiditeit om het herstructureringsplan uit te voeren en op eigen kracht weer financieel gezond te worden. Het ROC beschikt over voldoende onderpand voor deze leningen.

17

Hoe vaak is het de afgelopen vijftien jaar voorgekomen dat een onderwijsinstelling voor primair of voortgezet onderwijs die leende bij de schatkist failliet ging en OCW dus (voor de restschuld) aan de lat stond?

Antwoord

Een dergelijke situatie is recent voor het eerst voorgekomen. De bewuste onderwijsinstelling had een beperkt rekening-courantkrediet bij de schatkist. Tegenover een dergelijke kredietverschaffing staat geen onderpand. Om deze reden is er een maximum verbonden aan een rekening-courantkrediet. In de betreffende situatie is het financieel risico daardoor beperkt.

18

In hoeverre blijken onderwijsinstellingen hun medezeggenschapsraad een belangrijke rol te gunnen bij hun vrijheid om hun financiële bedrijfsvoering vorm te geven en om leningen af te sluiten?

Antwoord

In het funderend onderwijs dient de medezeggenschapsraad jaarlijks ter informatie de begroting te ontvangen. De medezeggenschapsraad heeft voorts adviesrecht op de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school, waaronder de voorgenomen bestemming van de rijksmiddelen of middelen die van anderen zijn ontvangen. Evaluatie van de Wet medezeggenschap op scholen leert dat het systeem van «checks and balances» grotendeels functioneert zoals door de wetgever beoogd. Wel is het van belang de informatiepositie en de deskundigheid van medezeggenschapsorganen te versterken. Over de stand van zaken van de medezeggenschap in de verschillende onderwijssectoren wordt u later dit jaar geïnformeerd. OCW beschikt niet over informatie over de wijze waarop onderwijsinstellingen, buiten voornoemde verplichtingen om, hun medezeggenschap inrichten en invloed geven bij hun vrijheid om hun financiële bedrijfsvorming vorm te geven en om leningen af te sluiten.

19

Welk effect heeft de t2-bekostiging van het mbo op de financiële behoedzaamheid van instellingen die hun deelnemersaantal zien groeien en/of financiële roekeloosheid van instellingen die hun deelnemersaantal zien dalen?

Antwoord

De instellingen waarvan het aantal studenten stijgt, zullen twee jaar later een hogere rijksbijdrage ontvangen. Indien het aantal studenten daalt, dan daalt de bekostiging twee jaar later. Dit geeft de instelling de mogelijkheid om hun uitgavenpatroon aan te passen aan het veranderende aantal studenten. Een professioneel bestuur houdt hier in de meerjarenbegrotingen, investeringsplannen en instellingsplannen vanzelfsprekend rekening mee.

20

Kan een indicatie gegeven worden van mogelijke begrotingsrisico’s wanneer wordt overgegaan tot schatkistbankieren?

Antwoord

Wanneer meer onderwijsinstellingen overgaan tot schatkistbankieren, nemen de risico’s op de begroting van OCW toe.

Voordat onderwijsinstellingen toegang krijgen tot schatkistbankieren, vindt een vorm van kredietbeoordeling plaats op de aanvraag. Hierbij wordt onder meer gekeken naar minimale ratio’s voor (toekomstige) liquiditeit, solvabiliteit en de meerjarenbegroting. Indien een onderwijsinstelling een lening aanvraagt, wordt een hypothecair onderpand gevraagd. Daarnaast kunnen aanvullende eisen worden gesteld. Hierdoor worden de risico’s op de begroting van OCW beperkt.

21

Is het ook mogelijk om, in dezelfde lijn als bij het bijzonder onderwijs, uitsluitend op basis van een succesvolle (financiële) toets een OCW-garantie te geven aan een openbaar onderwijsinstelling voor het gebruik van een rekening-courant?

Antwoord

Nee, dit is niet mogelijk. Het openbaar onderwijs valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Om deze reden is voor een rekening-courantkrediet van een openbare onderwijsinstelling in het PO en VO een gemeentegarantie noodzakelijk.

22

In hoeverre is het scholen voor primair en voortgezet onderwijs toegestaan om via bijdragen uit hun eigen onderwijsbudget bouwplannen voor de huisvesting beter mogelijk te maken, bijvoorbeeld om de energierekening te drukken met een energiezuinigere architectuur?

Antwoord

In het PO is het niet toegestaan om middelen uit de onderwijsbekostiging van het Rijk in te zetten voor verbetering van bouwplannen. In het VO mag het schoolbestuur enkel een bijdrage leveren aan de financiering van gemeentelijke huisvestingstaken wanneer er middelen resteren binnen de lumpsum. Dus enkel wanneer de primaire schooltaken die vanuit de lumpsum gefinancierd moeten worden op orde zijn en er nog middelen resteren van de lumpsum vergoeding, mogen deze worden aangewend voor, in wezen, gemeentelijke huisvestingstaken. Omdat binnen het VO al het onderhoud vanuit de lumpsum moet worden gefinancierd en gemeenten daar geen rol meer hebben, kunnen schoolbesturen binnen gerealiseerde huisvesting zelf investeren in energiezuinigheid.

23

Waarom is ervoor gekozen dat de garantstelling voor schatkistbankieren ook in een situatie van doordecentralisatie van de huisvesting door de gemeente moet worden verstrekt?

Antwoord

Ook in een situatie van doordecentralisatie blijft de gemeente verantwoordelijk voor de huisvesting. Om die reden is ook bij doordecentralisatie een garantstelling van de gemeente noodzakelijk bij schatkistbankieren.

24

Waarom is ervoor gekozen dat de garantstelling voor schatkistbankieren, als het gaat om het gebruik van een rekening-courant, voor openbaar onderwijs door de gemeente en voor bijzonder onderwijs door OCW wordt verstrekt?

Antwoord

De keuze voor garantstelling door ofwel OCW, ofwel door de gemeente volgt uit de wettelijke verantwoordelijkheidsverdeling voor respectievelijk bijzonder onderwijs en openbaar onderwijs.

25

Op welke wijze wordt oneigenlijk gebruik van derivaten om te speculeren scherp afgebakend van het toegestane gebruik van derivaten voor het afdekken van renterisico's?

Antwoord

Het oneigenlijk gebruik van derivaten is op basis van de regeling Beleggen en Belenen verboden.

Volgens de regeling Beleggen en Belenen mogen derivaten uitsluitend afgesloten worden ter beperking van renterisco's van (langlopende) leningen. Andere vormen van gebruik van derivaten zijn niet toegestaan.

26

Welk percentage van de scholen voor voortgezet onderwijs en welk percentage van de regionale opleidingscentra heeft een omzet van meer dan 15 miljoen euro, zodat deze bij het vierpuntenplan te maken zouden krijgen met een verplichting tot schatkistbankieren?

Antwoord

Van 43 ROC’s zijn de totale baten hoger dan € 15 miljoen. Dat is 98 procent.

Voor de VO-schoolbesturen geldt dat bij 50,3% de totale baten boven de € 15 miljoen liggen.

27

Op welke wijze maken scholen gebruik van hun financiële vrijheid?

Antwoord

Het is aan schoolbesturen om de ruimte voor financiële keuzes binnen de lumpsumfinanciering te benutten, op grond van de eigen meerjarige visie en de financiële en onderwijsinhoudelijke prioriteiten. Uiteraard dienen deze keuzes wel plaats te vinden binnen de daartoe gestelde wettelijke kaders over inzet van bekostiging, verantwoording en toezicht.

28

Wat zijn de risico’s van derivaten met open positie? Hoe wordt door het ministerie van OCW naar deze risico’s gekeken?

Antwoord

Derivaten met open positie zijn, volgens de regeling Beleggen en Belenen, verboden. Open posities bij de onderzochte instelllingen zijn niet ontstaan uit speculatieve overwegingen maar omdat bouwprojecten uitgesteld of afgelast werden of omdat leningen voortijdig afgelost zijn.

Het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs over het bezit van derivaten in het MBO, HBO en WO is op 20 november 2012 aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 31 524, nr. 158). Het bezit van derivaten is onderdeel bij het opstellen van het risicoprofiel van een onderwijsinstelling door de Inspectie.

29

Wat zijn de gevolgen voor de studenten wanneer een instelling door financiële risico’s in de problemen is gekomen? Op welke wijze worden door het ministerie van OCW de risico’s voor studenten voorkomen?

Antwoord

Om te voorkomen dat een onderwijsinstelling door financiële risico’s in de problemen komt, kijkt de Inspectie van het Onderwijs niet alleen naar de kwaliteit van het onderwijs van een instelling, maar ook naar de financiële situatie van een instelling. Op deze manier worden de risico’s voor studenten zoveel mogelijk voorkomen. Als een instelling onder aangepast toezicht door de Inspectie komt te staan, dan kan er een verbeterplan opgesteld worden. Hierin wordt het onderwijs zoveel mogelijk ontzien. Een dergelijk verbeterplan wordt opgesteld door de instelling en getoetst door de Inspectie in samenspraak met het ministerie van OCW.

30

Is er wel of geen verbod op derivaten met open posities voor onderwijsinstellingen? Zo ja, op welke wijze zijn instellingen aan dit verbod gehouden? Hoe is het toezicht vormgegeven? Wat zijn de consequenties bij overtreding?

Antwoord

Er is een verbod op derivaten met open posities voor onderwijsinstellingen. Dit verbod is beschreven in de regeling Beleggen en Belenen. Uit het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs van 20 november 2012 (Kamerstuk 31 524, nr. 158) bleek dat er instellingen zijn met een open positie. Uit het onderzoek bleek tevens dat de open posities zijn ontstaan door uitstel of afstel van een bouwproject of door het vervroegd aflossen van leningen.

Vanuit bedrijfseconomisch oogpunt is het niet opportuun om de derivaten direct af te wikkelen. Het is aan de betreffende instelling om de kosten op een verantwoorde wijze binnen hun financiële bedrijfsvoering op te nemen. Het direct afwikkelen van een derivaat met open positie en negatieve marktwaarde zou inhouden dat de instelling gedwongen wordt het volledige (potentiële) verlies onmiddellijk te nemen, in plaats van te spreiden over meerdere jaren, waarbij de kans reëel aanwezig is dat de huidige negatieve marktwaarde in de toekomst afneemt of zelfs verdwijnt.

In het toezicht is het bezit van derivaten onderdeel bij het opstellen van het risicoprofiel van een onderwijsinstelling door de Inspectie.

31

Wordt er gewerkt aan een verscherping van de regels omtrent derivaten?

Antwoord

De regels omtrent derivaten zijn al beschreven in de regeling Beleggen en Belenen. Daarnaast is interdepartementaal gekeken in hoeverre de regels omtrent derivaten kunnen worden aangescherpt.

Een interdepartementale werkgroep heeft nieuwe richtlijnen hieromtrent opgesteld die rijksbreed gaan gelden voor alle decentrale overheden en instellingen met publieke bekostiging. Dit rijksbrede «Beleidskader inzake het gebruik van financiële derivaten door (semi)publieke instellingen is op 17 september jl. door de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 489, nr. 14). In dit kader zijn de algemene uitgangspunten voor het gebruik van derivaten opgenomen. Deze zullen nader worden uitgewerkt in de departementale regelgeving. Daarbij is het de bedoeling dat alle onderwijsinstellingen in het kader van de zorgplicht van de banken, als niet-professionele belegger worden aangemerkt.


X Noot
1

PO: Primair onderwijs

X Noot
2

VO: Voortgezet onderwijs

X Noot
3

MBO: Middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
4

HO: Hoger onderwijs

X Noot
5

EC: Expertisecentra

X Noot
6

BVE: Beroeps- en Volwasseneneducatie

X Noot
7

HBO: Hoger beroepsonderwijs

X Noot
8

WO: Wetenschappelijk onderwijs

X Noot
9

ROC: Regionaal Opleidingscentrum

Naar boven