33 495 Financiële positie van publiek bekostigde onderwijsinstellingen

Nr. 118 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 oktober 2020

Met deze brief sturen we uw Kamer voorafgaand aan de begrotingsbehandeling OCW de cijfers over de financiële positie van de onderwijsinstellingen over 2019. We sturen deze brief mede in het kader van het departementale programma «Onderwijsgeld; het verhaal achter de cijfers» waar we meerjarig werken aan versterking van de transparantie en de verantwoording van besturen.

We willen er wel bij aantekenen dat het nog te vroeg is om de cijfers te duiden. Dat vereist zorgvuldigheid en doen we daarom in december, met de Financiële Staat van het Onderwijs 2019. Daarmee presenteert de Inspectie van het Onderwijs haar analyse van de financiële ontwikkelingen in alle sectoren.

Financiële resultaten positief: extra geld laat beschikbaar

De resultaten van de besturen waren in 2019 positief, er bleef geld over. De voor de hand liggende verklaring daarvoor is het convenantsgeld dat OCW eind dat jaar beschikbaar stelde. Het primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo) ontvingen elk € 150 mln. Daarnaast is in 2019 de normale loonbijstelling uitgekeerd, waaruit voor het personeel in het po in februari 2020 op basis van de nieuwe cao een eenmalige uitkering is verstrekt van in totaal € 170 mln.

Het wetenschappelijk onderwijs (wo) ontving in december 2019 ruim € 96 mln. Doordat het geld laat in het jaar beschikbaar kwam, kwam het in de resultaten over 2019 terecht, en daarmee ook in het eigen vermogen. Wij gaan er vanuit dat deze middelen in 2020 tot besteding komen. Voor het volledige financiële beeld over 2019 verwijzen we naar bijlage 1. In bijlage 2 staan de meest recente cijfers over het mogelijk bovenmatig eigen vermogen van besturen.

Corona

Het valt nog niet te zeggen welke gevolgen de coronacrisis heeft voor de financiële positie van de besturen. Ze moesten snel overschakelen op andere werkvormen en hadden extra uitgaven voor automatisering, klimaatinstallaties en personeel. In het wo vielen inkomsten weg doordat onderzoeksopdrachten uitbleven en ander onderzoek vertraging opliep.

Op de resultaten over 2019 heeft dat vanzelfsprekend geen invloed. Maar de crisis zal mogelijk een negatief effect hebben op de resultaten over 2020 en de meerjarige continuïteitscijfers. Ook de gevolgen van het extra geld uit een aantal coronamaatregelen die door het kabinet zijn genomen worden dan zichtbaar.

Verwerking groot onderhoud

Op dit moment rondt de werkgroep die onderzoek deed naar de boekhoudkundige manier waarop instellingen geld opzijzetten voor groot onderhoud haar activiteiten af. Dat onderzoek was nodig omdat de Raad van de Jaarverslaggeving had vastgesteld dat sommige schoolbesturen dat doen met een methode die ertoe zal leiden dat hun jaarverslagen mogelijk worden afgekeurd. Het gaat hoofdzakelijk om po en vo, en een enkele mbo-instelling. De vaststelling van de Raad leidde tot Kamervragen en daarom hebben we de werkgroep om advies gevraagd. Het advies en onze reactie daarop zullen we bij de Financiële Staat van het Onderwijs 2019 aan u voorleggen.

Maatschappelijke thema’s

Vorig jaar zijn maatschappelijke thema’s aangewezen voor de verslagjaren 2019 en 2020 voor het po en vo.1 Bij de reactie op de Financiële Staat van het onderwijs 2019 in december 2020 rapporteren we over de eerste opbrengsten van de beleidsthema’s po en vo in het jaarverslag.

In 2020 vervangen we in het vo het thema vmbo techniek door het thema verantwoording convenantmiddelen aanpak lerarentekort. Daarnaast vragen we de besturen in het po en vo zich te verantwoorden over het thema COVID-19. De besturen zullen hier voor het einde van het jaar nader over geïnformeerd worden.

Afsluitend

Zoals gezegd komt deze brief eigenlijk te vroeg voor een goede analyse van de financiële situatie van het onderwijs. In december hebben we daar met de Financiële Staat van het Onderwijs 2019 wel meer zicht op. We gaan er dan graag met uw Kamer over in gesprek.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Bijlage 1 Financiële positie per onderwijssector

1.1 Primair en voortgezet onderwijs

Het gerealiseerde resultaat in het po is € 189 mln. Dat is aanzienlijk hoger dan in 2018. Een belangrijke oorzaak is de € 150 mln. die schoolbesturen eind 2019 ontvingen uit het convenant aanpak lerarentekort. Schoolbesturen konden het geld niet op korte termijn inzetten, waardoor het in het resultaat is beland. Daarnaast is in 2019 een groot deel van de arbeidsvoorwaardenmiddelen geboekt, terwijl de lasten hiervan in 2020 vallen. Zonder het convenantsgeld is het resultaat over 2019 in het po € 39 mln. Dat is meer dan begroot en ook meer dan in 2018.

Ook in het vo is het gerealiseerde resultaat over 2019 hoger dan begroot: € 185 mln. Zonder het convenantsgeld is het resultaat lager (€ 35 mln.), maar nog steeds hoger dan begroot. Het is wel lager dan in 2018, want toen was het resultaat € 91,4 mln.

Volgens besturen ontstaan de hoge resultaten mede door de onvoorspelbaarheid van de bekostiging en door de communicatie erover. Daarom vereenvoudigen we de bekostiging in het po en vo, zodat schoolbesturen gemakkelijker meerjarig financieel kunnen plannen. Het wetsvoorstel voor het vo heeft uw Kamer al aangenomen. Daarnaast gaan we ervan uit dat schoolbesturen de loon- en prijsbijstelling meenemen in hun begroting. Wij proberen op onze beurt zo vroeg mogelijk in het jaar te communiceren over de loon- en prijsbijstelling. Een scherpere begroting zal er toe leiden dat realisaties dichter bij de begroting uitkomen. Door beheerst negatief te begroten, kan mogelijk bovenmatig eigen vermogen geleidelijk en gecontroleerd worden ingezet voor het onderwijs.

Het mogelijk bovenmatig eigen vermogen is een belangrijk thema voor schoolbesturen in gesprekken met de belangrijkste belanghebbenden. De nieuwe formule voor de signaleringswaarde van de inspectie (zie hiervoor onze brief van 29 juni 2020) zal belangrijk zijn voor dit gesprek. De signaleringswaarde wordt vanaf verslagjaar 2020 een verplicht onderdeel van de financiële verantwoording.

Tabel 1: Begroot en gerealiseerd resultaat po, in miljoenen, en het verschil hiertussen voor 2016–2019

Jaar

Begroting

Resultaat

Verschil

2016

– 49.5

74.3

123.8

2017

– 68.6

106.4

175.0

2018

– 63.8

5.0

68.8

2019

– 72.6

189.7

262.3

* door afronding kunnen verschillen achter de komma ontstaan

Tabel 2: Financiële kengetallen po 2015–2019 (2015–2019 = gerealiseerd, 2020–2022 = prognoses van de besturen)

Jaar

Liquiditeit

Solvabiliteit I

Solvabiliteit II (inclusief voorzieningen)

Rentabiliteit

2015

2,63

0,61

0,73

0,4

2016

2,70

0,61

0,74

0,7

2017

2,80

0,61

0,74

1,0

2018

2,69

0,60

0,73

0,0

2019

2,78

0,60

0,74

1,7

2020

2,50

0,59

0,73

– 1,5

2021

2,51

0,59

0,73

– 0,4

2022

2,55

0,58

0,72

0,0

* Rentabiliteit wordt weergeven als percentage, de andere drie kengetallen als proportie.

Tabel 3: Begrote en gerealiseerde resultaat vo, in miljoenen, en het verschil hiertussen voor 2016–2019

Jaar

Begroting

Resultaat

Verschil

2016

– 37.6

23.1

60.7

2017

– 32.7

63.9

96.6

2018

30.8

91.4

60.6

2019

– 32.6

185.5

218.0

* Door afronding kunnen verschillen achter de komma ontstaan

Tabel 4: Financiële kengetallen vo 2015–2019 (2015–2019 = gerealiseerd, 2020–2022 = prognoses van de besturen)

Jaar

Liquiditeit

Solvabiliteit I

Solvabiliteit II (inclusief voorzieningen)

Rentabiliteit

2015

1,54

0,47

0,61

0,7

2016

1,61

0,48

0,63

0,3

2017

1,72

0,47

0,62

0,7

2018

1,81

0,46

0,62

1,0

2019

1,99

0,46

0,61

2,0

2020

1,86

0,45

0,60

– 0,6

2021

1,76

0,44

0,60

– 0,3

2022

1,76

0,44

0,60

– 0,3

* Rentabiliteit wordt weergeven als percentage, de andere drie kengetallen als proportie.

1.2 Samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs (po en vo)

De samenwerkingsverbanden realiseerden over 2019 voor het eerst een negatief resultaat, van € 1,1 mln.2 Daarmee zet de dalende trend vanaf 2016 door. Door het negatieve resultaat zullen de mogelijk bovenmatige eigen vermogens afnemen. De negatieve resultaten van de samenwerkingsverbanden moeten er uiteindelijk toe leiden dat het bovenmatig eigen vermogen van de sector ook afneemt.

Het is van belang dat de samenwerkingsverbanden van elkaar kunnen leren bij het verantwoorden van reserves. Daarom wordt er verder gebouwd aan samenwerkingsverbandenopdekaart.nl.

Tabel 5: Begrote en gerealiseerde resultaat samenwerkingsverbanden, in miljoenen, en het verschil hiertussen voor 2016–2019

Jaar

Begroting

Resultaat

Verschil

2016

17.3

48.8

31.4

2017

0.76

31.8

31.0

2018

– 18.9

19.5

38.4

2019

– 37.2

-1.1

36.2

* Door afronding kunnen verschillen achter de komma ontstaan.

Tabel 6: Financiële kengetallen samenwerkingsverbanden 2015–2019 (2015–2019 = gerealiseerd, 2020–2022 = prognoses van de besturen)

Jaar

Liquiditeit

Solvabiliteit I

Solvabiliteit II (inclusief voorzieningen)

Rentabiliteit

2015

3,15

0,68

0,69

24,0

2016

4,14

0,75

0,76

14,4

2017

4,21

0,76

0,77

1,5

2018

4,07

0,75

0,76

0,9

2019

4,10

0,75

0,76

0,0

2020

4,13

0,75

0,76

– 2,1

2021

3,56

0,72

0,73

– 1,8

2022

3,48

0,70

0,72

– 1,0

1.3 Middelbaar beroepsonderwijs

Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is financieel stabiel, blijkt uit de jaarcijfers over 2019. Solvabiliteit en liquiditeit van de sector bleven stabiel, waarmee de sector zijn financiële continuïteit heeft gewaarborgd.

De rentabiliteit is aanzienlijk gedaald ten opzichte van 2018.

Tabel 7: Begroot en gerealiseerd resultaat in miljoenen in het mbo, en het verschil hiertussen voor 2016–2019

Jaar

Begroting

Resultaat

Verschil

2016

6.0

81.3

75.3

2017

– 38.8

6.6

45.4

2018

2.0

94.6

92.6

2019

– 11.2

51.5

62.7

* Door afronding kunnen verschillen achter de komma ontstaan

Tabel 8: Financiële kengetallen mbo 2015–2019 (2015–2019 = gerealiseerd, 2020–2022 = prognoses van de besturen)

Jaar

Liquiditeit

Solvabiliteit I

Solvabiliteit II (inclusief voorzieningen)

Rentabiliteit

2015

1,19

0,53

0,58

3,7

2016

1,31

0,53

0,59

1,6

2017

1,24

0,53

0,59

0,1

2018

1,33

0,54

0,61

1,8

2019

1,33

0,55

0,62

0,9

2020

1,19

0,55

0,61

– 0,6

2021

1,04

0,55

0,61

0,1

2022

1,00

0,55

0,61

– 0,1

* Rentabiliteit wordt weergeven als percentage, de andere drie kengetallen als proportie.

Hoewel een negatief resultaat was begroot, heeft de sector over 2019 een fors positief resultaat gerealiseerd van € 63 mln. De positieve financiële resultaten leiden tot een stijging van de reserves van de sector. Inzetten op het verlagen van de reserves blijft een punt van aandacht.

1.4 Hoger onderwijs

De hogescholen en universiteiten waren over het algemeen gesproken eind 2019 financieel gezond. Een eerste analyse toont weliswaar aan dat 8 van de 17 universiteiten en 16 van de 34 hogescholen over 2019 een negatief resultaat boekten. Maar in de meeste gevallen lijkt dat niet te leiden tot een acute verslechtering van de financiële positie. Het ziet ernaar uit dat het hoger onderwijs zijn financiële ruimte goed gebruikt en dat het taboe op negatieve begrotingen of realisaties doorbroken is.

Toekomstige ontwikkelingen als gevolg van de coronacrisis zijn niet eenvoudig te voorspellen. Vooral de universiteiten, maar ook enkele hogescholen, opereren in een internationale context en met meer onzekere geldstromen, al is de eerste geldstroom nog steeds de grootste bron van inkomsten.

1.4.1 Hogescholen

Tabel 9: Begrote en gerealiseerde resultaat in miljoenen in het hbo en het verschil hiertussen voor 2016–2019

Jaar

Begroting

Resultaat

Verschil

2016

– 70.2

– 91.3

– 21.0

2017

– 95.4

– 11.0

84.4

2018

– 22.0

113.3

135.3

2019

– 43.4

8.8

52.2

* Door afronding kunnen verschillen achter de komma ontstaan

** Van een hogeschool zijn de cijfers nog niet verwerkt i.v.m. late aanlevering. In de Financiële Staat van het Onderwijs zullen deze nog worden verwerkt

Tabel 10: Financiële kengetallen hbo (2015–2019 = gerealiseerd, 2020–2022 = prognoses van de besturen)

Jaar

Liquiditeit

Solvabiliteit I

Solvabiliteit II (inclusief voorzieningen)

Rentabiliteit

2015

1,10

0,46

0,52

0,6

2016

1,03

0,44

0,49

– 2,2

2017

1,07

0,44

0,51

– 0,3

2018

1,19

0,45

0,52

2,5

2019

1,11

0,46

0,54

0,2

2020

0,92

0,45

0,52

– 1,6

2021

0,80

0,44

0,51

– 0,6

2022

0,73

0,44

0,50

-0,3

* Rentabiliteit wordt weergeven als percentage, de andere drie kengetallen als proportie.

** Van een hogeschool zijn de cijfers nog niet verwerkt i.v.m. late aanlevering. In de Financiële Staat van het Onderwijs zullen deze nog worden verwerkt

De rentabiliteit van de hogescholen is met 0,2% laag, zoals elk jaar, sinds 2015. De solvabiliteit bleef nagenoeg stabiel. De liquiditeit van de hogescholen daalde licht.

1.4.2 Wetenschappelijk onderwijs

Tabel 11: Begroot en gerealiseerd resultaat in miljoenen in het wo en het verschil hiertussen voor 2016–2019

Jaar

Begroting

Resultaat

Verschil

2016

– 37.2

137.0

174.1

2017

– 68.7

74.1

142.9

2018

– 51.0

67.0

118.1

2019

– 58.2

121.3

179.5

* Door afronding kunnen verschillen achter de komma ontstaan

Tabel 12: Financiële kengetallen wo 2014–2021 (2014–2018 = gerealiseerd, 2019 en 2020 zijn prognoses van de besturen)

Jaar

Liquiditeit

Solvabiliteit I

Solvabiliteit II (inclusief voorzieningen)

Rentabiliteit

2015

0,99

0,49

0,55

2,2

2016

1,02

0,49

0,55

2,0

2017

1,01

0,49

0,55

1,1

2018

1,03

0,49

0,55

0,9

2019

1,02

0,48

0,54

1,6

2020

0,83

0,49

0,55

– 1,2

2021

0,66

0,48

0,54

– 0,8

2022

0,61

0,47

0,53

– 0,2

* Rentabiliteit wordt weergeven als percentage, de andere drie kengetallen als proportie.

In 2019 was de rentabiliteit 1,6%. De reden daarvoor is dat de universiteiten in december ruim € 96 mln. aan rijksbijdrage extra kregen. Dit geld wordt de komende jaren besteed, onder andere aan de sectorplannen voor bèta/techniek en social sciences en humanities. Zonder deze extra middelen zou de waarneembare trend van lagere resultaten die zich nu enkele jaren voordoet, zich verder hebben voortgezet. De rentabiliteit zou, gecorrigeerd voor de genoemde € 96 mln., uit zijn gekomen op 0,3%. De solvabiliteit van de universiteiten daalde licht en de liquiditeit bleef stabiel.

Bijlage 2 Bovenmatige reserves per sector

2.1. Inleiding en samenvatting

Tijdens het AO over de lumpsum op 6 maart 2019 hebben we toegezegd een signaleringswaarde te ontwikkelen voor bovenmatige reserves.3 We stuurden u daarover het rapport «Het detecteren van mogelijk bovenmatig publiek eigen vermogen» en onze reactie.4

De inspectie benadrukt dat de signaleringswaarde voor het eigen vermogen geen norm is, maar een startpunt voor een gesprek. Een bestuur kan immers goede redenen hebben om tijdelijk eigen vermogen aan te houden boven de signaleringswaarde.

In de onderstaande tabel staan de resultaten van het toepassen van de signaleringswaarde voor verslagjaar 2019. Voor de vergelijking zijn de cijfers sinds 2015 opgenomen.

Tabel 1: Mogelijk bovenmatig eigen vermogen per sector (in miljoenen)
   

2015

2016

2017

2018

2019

po

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV

628

623

619

580

590

 

Mogelijk bovenmatig EV

€ 879

€ 893

€ 912

€ 850

€ 906

vo

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV

121

126

129

132

145

 

Mogelijk bovenmatig EV

€ 222

€ 223

€ 232

€ 244

€ 288

swv

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV

131

131

129

133

136

 

Mogelijk bovenmatig EV

€ 118

€ 165

€ 163

€ 179

€ 175

mbo

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV

8

9

10

7

6

 

Mogelijk bovenmatig EV

€ 68

€ 68

€ 53

€ 60

€ 64

hbo

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV

9

6

5

3

3

 

Mogelijk bovenmatig EV

€ 30

€ 13

€ 8

€ 10

€ 9

wo

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV

1

2

2

2

2

 

Mogelijk bovenmatig EV

€ 1

€ 3

€ 4

€ 3

€ 3

Er zijn geen grote wijzigingen ten opzichte van 2018. Het is aannemelijk dat de toename in het po en vo samenhangt met de late beschikbaarstelling van extra financiële middelen. Bij de samenwerkingsverbanden zijn de mogelijk bovenmatige eigen vermogens licht afgenomen. Dat geldt ook voor het hbo en het wo. We gaan daarom door met de vereenvoudiging en het beter voorspelbaar maken van de bekostiging, zoals we toezegden in onze brief van 29 juni 2020. Dat moet bijdragen aan scherper begroten en betere informatie voor besturen.

2.2 Signaleringsbeeld per sector

2.2.1 Primair en voortgezet onderwijs

Tabel 2: Besturen met mogelijk bovenmatig eigen vermogen (EV) in het po

Jaar

Totaal aantal besturen

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV

Percentage besturen met mogelijk bovenmatig EV

Mogelijk bovenmatig EV (in mln.)

2015

1.061

628

59%

€ 879

2016

1.024

623

61%

€ 893

2017

996

619

62%

€ 912

2018

963

580

60%

€ 850

2019

936

590

63%

€ 906

* In het resultaat 2019 is ook ca € 150 mln. aan convenantsgeld voor het po verwerkt. Dit heeft een opdrijvend effect op resultaat, rentabiliteit en eigen vermogen.

Tabel 3: Besturen met mogelijk bovenmatig eigen vermogen (EV) in het vo

Jaar

Totaal aantal besturen

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV

Percentage besturen met mogelijk bovenmatig EV

Mogelijk bovenmatig EV (in mln.)

2015

291

121

42%

€ 222

2016

289

126

44%

€ 223

2017

289

129

45%

€ 232

2018

285

132

46%

€ 244

2019

281

145

52%

€ 288

* In het resultaat 2019 is ook ca € 150 mln. convenantsgeld voor het vo verwerkt. Dit heeft een opdrijvend effect op resultaat, rentabiliteit en eigen vermogen.

2.2.2 Samenwerkingsverbanden

Tabel 3: Samenwerkingsverbanden (swv) met mogelijk bovenmatig eigen vermogen (EV)

Jaar

Totaal aantal swv

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV

Percentage besturen met mogelijk bovenmatig EV

Mogelijk bovenmatig EV (in mln)

2015

153

131

86%

€ 118

2016

152

131

86%

€ 165

2017

152

129

85%

€ 163

2018

152

133

88%

€ 179

2019

152

136

89%

€ 175

2.2.3 Middelbaar beroepsonderwijs

Tabel 4: Besturen met mogelijk bovenmatig eigen vermogen (EV) in het mbo

Jaar

Totaal aantal besturen

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV

Totaal EV in de sector (in mln.)

Mogelijk bovenmatig EV (in mln.)

Percentage mogelijk bovenmatig EV t.o.v. totaal EV

2015

63

8

€ 2.506

€ 68

2,7%

2016

63

9

€ 2.583

€ 68

2,6%

2017

62

10

€ 2.583

€ 53

2,1%

2018

60

7

€ 2.677

€ 60

2,2%

2019

61

6

€ 2.772

€ 64

2,3%

2.2.4 Hoger onderwijs

Tabel 5: Besturen met mogelijk bovenmatig eigen vermogen (EV) in het hbo

Jaar

Totaal aantal besturen

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV

Totaal EV in de sector (in mln)

Mogelijk bovenmatig EV (in mln)

Percentage mogelijk bovenmatig EV t.o.v totaal EV

2015

36

9

€ 1.729

€ 30.0

1,7%

2016

36

6

€ 1.639

€ 13.4

0,8%

2017

36

5

€ 1.623

€ 8.1

0,5%

2018

35

3

€ 1.745

€ 10.2

0,6%

2019

34

3

€ 1.653

€ 8.8

0,5%

* De gegevens van één hogeschool zijn op het moment van opstellen van deze tabellen nog niet ontvangen. Ze leiden mogelijk nog tot aanpassingen.

Het mogelijk bovenmatig publiek eigen vermogen is licht gedaald: van € 10 mln. naar € 9 mln. Dit speelt bij een zeer beperkt aantal hogescholen.

Tabel 6: Besturen met mogelijk bovenmatig eigen vermogen (EV) in het wo

Jaar

Totaal aantal besturen

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV

Totaal EV in de sector (in mln)

Mogelijk bovenmatig EV (in mln)

Percentage mogelijk bovenmatig EV t.o.v totaal EV

2015

18

1

€ 3.510

€ 1.1

0,03%

2016

18

2

€ 3.609

€ 2.6

0,07%

2017

18

2

€ 3.702

€ 3.6

0,10%

2018

18

2

€ 3.761

€ 3.1

0,08%

2019

18

2

€ 3.790

€ 2.5

0,07%

* In het resultaat 2019 is ook het sectorgeld voor het wo verwerkt. Dat heeft een opdrijvend effect op resultaat, rentabiliteit en eigen vermogen.

Het mogelijk bovenmatig publiek eigen vermogen is licht gedaald met ongeveer € 0,5 mln. Dit speelt bij een aantal kleine (levensbeschouwelijke) universiteiten.


X Noot
1

Kamerstuk 33 495, nr. 116. De po en vo thema’s zijn: strategisch personeelsbeleid; passend onderwijs; allocatie van middelen naar schoolniveau; werkdruk, onderwijsachterstanden, vmbo techniek.

X Noot
2

Uit de tabel komt naar voren dat de rentabiliteit 0,0 in 2019 is, bij dit negatieve resultaat, dit is het gevolg van afronding.

X Noot
3

Kamerstukken, 31 293 en 31 289, nr. 449.

X Noot
4

Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 207.

Naar boven