33 490 Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden ter uitvoering van Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 6 februari 2013

De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt een verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

   

1. Algemeen

1

2. Inleiding en beschrijving van de te implementeren regeling

2

3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

6

4. Uitvoering en handhaving

6

5. Gevolgen

8

6. Advisering en consultatie

9

7. Overig

9

Artikelsgewijs

10

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden ter uitvoering van Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (hierna: verordening). De leden van de VVD-fractie vragen de regering nadere toelichting op een aantal onderdelen van het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en willen de regering nog enkele vragen en opmerkingen voorleggen.

De leden van de SP-fractie hebben een aantal vragen met betrekking tot de Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden ter uitvoering van Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het genoemde wetsvoorstel en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Zij willen de regering nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij steunen de harmonisering van de toelatingsprocedure voor biociden en de vereenvoudigde toelating voor biociden met minder schadelijke effecten. Zij hebben nog enkele vragen over de uitwerking.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennis genomen van de Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden ter uitvoering van de Verordening betreffende het op de markt aanbieden en gebruik van biociden. Zij willen graag nog enkele vragen stellen.

2. Inleiding en beschrijving van de te implementeren regeling

De leden van de VVD-fractie lezen dat deze verordening de Richtlijn Nr. 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (hierna: richtlijn) vervangt. De leden van de VVD-fractie zijn hiermee tevreden. Een verordening heeft een directe werking en biedt geen ruimte voor nationale discreties. Het gelijke speelveld zou hierdoor beter geborgd moeten zijn. Kan de regering aangeven of zij nog aanvullend nationaal beleid heeft geformuleerd over het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden bovenop de verordening? Zo ja, welke aanvullende maatregelen heeft de regering genomen en waarom acht zij het noodzakelijk om deze extra maatregelen te nemen? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat aanvullend beleid onwenselijk is omdat het ten eerste ingaat tegen de geest en de letter van de verordening dat dit zal leiden tot een meer geharmoniseerde toepassing van de regelgeving in de lidstaten en ten tweede hiermee het gelijke speelveld ondermijnd wordt. De leden van de VVD-fractie lezen dat in tegenstelling tot de richtlijn de verordening ook regels kent voor het gebruik van biociden. Wat betreft het gebruik van biociden heeft deze uitbreiding voor Nederland relatief beperkte gevolgen omdat gebruik al in de Wet gewasbeschermingsmiddelen (hierna: Wgb) gereguleerd is. De verordening sluit nagenoeg geheel aan bij die regulering. Kan de regering toelichten wat zij verstaat onder «nagenoeg geheel»? Heeft de regering de verschillen die nog bestonden aangepast aan de verordening? Zo nee, is hier dan sprake van aanvullend nationaal beleid en zo ja, is de regering dan bereid de Wgb alsnog aan te passen aan de verordening?

De leden van de VVD-fractie lezen dat in de verordening expliciet is gemaakt dat alleen zuiver mechanische of fysische werking een product buiten de biocideregelgeving plaatst. Kan de regering toelichten wat hiermee bedoeld wordt? Nieuw is ook het concept van productfamilie. Dit concept is een uitwerking van de zogenaamde kaderformuleringen, zoals deze onder de richtlijn bestaan. Naar verwachting zal dit voor het bedrijfsleven leiden tot een aanzienlijke kostenbesparing. Kan de regering uitleggen wat het verschil is tussen het concept productfamilie en de zogenaamde kaderformuleringen? Hoeveel kostenbesparing gaat dit nieuwe concept het bedrijfsleven opleveren?

De leden van de PvdA-fractie waarderen dat het hier verbetering van de regelgeving betreft, vooral wat betreft het aspect van het bewerkstelligen van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid, het dierenwelzijn en het milieu. Deze leden vragen de regering uit te leggen hoe het concept van de productfamilie uitgewerkt zal gaan worden?

De leden van de SP-fractie vragen de regering: Behelst de wet na wijziging nu een toets op gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor drinkwaterbronnen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich de wet tot de Kaderrichtlijn Water en de Europese afspraken omtrent waterkwaliteit? Neemt de regering maatregelen om het risico van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te minimaliseren in waterlichamen die bestemd zijn voor de productie van drinkwater en zo ja welke?

Het vigerend beleid vanaf 2005 heeft niet of nauwelijks geleid tot een verdere verbetering van de waterkwaliteit. Is de regering bereid een toets op de gevolgen voor waterkwaliteit in zijn algemeenheid en specifiek drinkwaterbronnen in te bouwen? Wordt de watertoets gehandhaafd, conform de Europese verplichting op basis van de verordening 1107/2009? Is de regering bereid om drinkwaterbeschermingsgebieden oppervlaktewater wettelijk te verankeren?

In het verleden hebben we kunnen zien hoe grote overschrijdingen van bestrijdingsmiddelen zoals imidacloprid en andere neonicotinoïden in de oppervlaktewateren zijn gemeten. Zo zijn in waterschap Delfland zeer hoge overschrijdingen van de normen gemeten, soms wel met een factor 700 tot 3000. Wat zijn de mogelijkheden onder de straks gewijzigde wet om toelatingen op te schorten of gebruik te beperken bij gemeten overschrijdingen? Hoe vaak is van die mogelijkheden gebruik gemaakt in het verleden en in hoeveel gevallen waren er overschrijdingen die niet geleid hebben tot aanpassing van het beleid? Wat is het beleid van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden en wat is de mening van de regering? Is de regering bereid in de nieuwe wetgeving overschrijdingen vast te koppelen aan maatregelen zoals beperkingen of intrekkingen? Is de regering bereid deze koppeling niet alleen als zachte mogelijkheid te handhaven, maar ook als harde koppeling?, zo vragen de leden van de fractie van de SP.

Kan de regering onderschrijven dat overschrijdingen niet alleen met illegaal gebruik te maken hebben maar ook met legaal gebruik? Zo nee, dan zien deze leden graag de bewijsvoering.

Kan de regering uitleggen hoe het zit met de bewijslast? Logica en het belang van volksgezondheid nopen ertoe te denken dat een middel pas op de markt toegelaten mag worden en blijven als bewezen is dat het onschadelijk is. Klopt de observatie dat bij toelating een fabrikant moet bewijzen dat de middelen veilig zijn, maar dat bij een mogelijke intrekking of opschorting de overheid/het Ctgbmoet bewijzen dat de middelen onveilig zijn? Dit zou toch niet logisch zijn en een omkering van de bewijslast. Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat het zowel bij toelating, als bij opschorting, intrekking of herbeoordeling aan de fabrikant is om te bewijzen dat de middelen onschadelijk zijn?

Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat Nederland specifieke omstandigheden heeft zoals harde wind, veel water en hoge bevolkingsdichtheid? Dit betekent toch dat de toelatingen van andere landen niet 1 op 1 naar Nederland vertaald kunnen worden? Klopt het dat de EU-verordening ruimte biedt om landelijk extra voorwaarden te stellen wegens specifieke landelijke omstandigheden zoals hoge bevolkingsdichtheid of waterrijkheid? Biedt de verordening ook ruimte om aanvullend te toetsen of toelatingen op te schorten of te weigeren? Wat zijn de mogelijkheden exact? Hoe wordt dit vertaald naar de Nederlandse wetgeving? Waarom wordt hier niet de maximale landelijke vrijheid in genomen?

De leden van de SP-fractie zijn niet voor de Unietoelating, zij vrezen een race naar de bodem. Hoe wil de regering voorkomen dat er een race naar de bodem ontstaat waarbij alle aanvragen gaan naar het land dat de regels het soepelst interpreteert of een kwalitatief slecht college heeft? Zijn hier «checks en balances»? Is hier een evaluatiemoment? De leden van de SP-fractie vragen of het vrijlaten in elke lidstaat aangevraagd kan worden in dezen de beste keus was.

Hoe gaat voorkomen worden dat de beoordelingsinstellingen in Europa met elkaar gaan concurreren, maar niet op de beste milieuprestaties, de beste volksgezondheidsprestaties of de beste drinkwaterkwaliteit maar op wie de bestrijdingsmiddelenindustrie het best bedient? Als een bestrijdingsmiddelbedrijf zijn middelen laat beoordelen in het land met de laagste criteria en de meest coulante beoordelingsinstantie, is dan vervolgens die slappe beoordeling automatisch in alle landen van dezelfde zone geldig? Of zijn er nog «checks en balances» mogelijk?

In hoeverre komen bestaande reeds toegelaten middelen te vervallen indien er aanzienlijk veiligere niet-chemische middelen bestaan of andere reeds toegelaten gewasbestrijdingsmiddelen? Gaat het dan om veiliger of aanzienlijk veiliger middelen? Hoe werkt dit in de praktijk? Worden bestaande middelen geregeld tegen het licht gehouden? De leden van de SP-fractie hechten aan een strikte interpretatie hiervan: als er betere alternatieven voorhanden zijn, moeten de meer vervuilende en verouderde middelen het veld ruimen. Wat is de mening van de regering? Deze leden zijn benieuwd hoe eventuele economische belangen en prijsstelling bij de afweging meegenomen zullen worden en wat de instructie in dezen is.

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten wat zij verstaan onder «duidelijke aantoonbare maatschappelijke noodzaak» voor het gebruik van biociden met een duidelijk gevarenrisico. Ook vragen deze leden de regering toe te lichten waarom zij voornemens is biociden toe te laten onder beperkende voorwaarden wanneer er vergelijkbare producten op de markt zijn die minder schadelijk zijn.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een nadere onderbouwing van de keuze voor een verordening in plaats van een richtlijn. Zij lezen als enige reden voor deze keuze dat er dan geen behoefte meer is aan een omzettingstermijn of nationale omzettingsmaatregelen. Hoe beoordeelt de regering dat er door de keuze voor een verordening geen beleidsvrijheid meer is voor lidstaten om zelf te bepalen hoe zij willen voldoen aan de Europese doelen op het gebied van biociden, zo vragen deze leden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een nadere duiding van de gevolgen van de uitbreiding van de reikwijdte van de verordening (ten opzichte van de richtlijn) met regels voor het gebruik van biociden. Wat zijn de verschillen tussen de regels voor het gebruik in de verordening en de bestaande regels in de Wgb, zo vragen deze leden. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij met de nieuwe procedure om een biocide in één keer overal op de markt te brengen (de Unietoelating). Genoemde leden vragen waarom dan kosten in rekening worden gebracht voor het aanvragen van de wederzijdse erkenning in Nederland als de toelating reeds in een andere lidstaat is verkregen.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn blij dat nu ook met biociden behandelde voorwerpen onder de wet zullen vallen, en vragen de regering de consequenties daarvan te schetsen. Geldt dit dan nu ook voor geïmpregneerd hout, en is de verwachting dat er producten zijn die op basis van deze verordening van de markt gehaald zullen moeten worden?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen graag weten hoe de vereenvoudigde toelating in zijn werk zal gaan. Kan de regering uiteenzetten hoe de verkorte procedure voor minder schadelijke biociden precies zal veranderen ten opzichte van de huidige procedure voor de toelating van deze stoffen? Kan de regering voorbeelden geven van biociden die in aanmerking komen voor de nieuwe, vereenvoudigde toelating? Op basis van welke criteria wordt bepaald welke biociden daarvoor in aanmerking komen? Kan de regering aangeven of dierenwelzijn ook een randvoorwaarde is aan de hand waarvan bepaald wordt of een vereenvoudigde toelating van toepassing kan zijn? Kan de regering uiteenzetten of in de vereenvoudigde procedure een stof alsnog getoetst wordt op dierenwelzijnscriteria? Zo nee, waarom niet en is het mogelijk om dat op nationaal niveau alsnog op te nemen, en zo ja, is de regering bereid om dat te doen? Op bijlage 1 wordt ook koolstofdioxide genoemd, dit zou dus in aanmerking kunnen komen voor een vereenvoudigde toelating. Kan de regering aangeven of het voornemen om koolstofdioxide toe te staan voor het massaal vergassen van ganzen, dan ook onder de vereenvoudigde toelating zou vallen? Zo ja, deelt de regering de mening dat vanwege het ernstige dierenleed dat met het vergassen van ganzen gepaard gaat, de stof niet zou moeten worden toegestaan, en al helemaal niet onder een vereenvoudigde toelating? Deelt de regering de mening dat op grond van overweging 37 van de Verordening het uitgesloten is dat CO2 wordt toegestaan voor het vergassen van ganzen, aangezien dit onnodig dierenleed veroorzaakt en vele diervriendelijke alternatieven zijn, zoals de Dierenbescherming in haar rapport «Zomerganzen» uiteen heeft gezet?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich zorgen over de effecten die de geharmoniseerde toelatingsprocedures zullen hebben voor mens, dier en milieu. Lidstaten kunnen in uitzonderlijke omstandigheden restricties opleggen aan EU-toelatingen of deze weigeren. Kan de regering nader aangeven hoe wordt bepaald of er sprake van een uitzonderlijke omstandigheid is, en welke bewijzen hiervoor aangedragen moeten worden? Welk effect zal dit hebben voor het beschermingsniveau voor mens, dier en milieu in Nederland?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen graag weten wat er nu exact gewijzigd is in de openbaarmaking van de gegevens die nodig zijn voor de toelating van biociden. Kan de regering bevestigen dat er nu, met de uitvoering van deze verordening, nog meer gegevens geheim gehouden worden dan tot nu toe het geval was? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn van mening dat dit niet bevorderlijk is voor het terugdringen van het proefdiergebruik en voor de gezondheid van mens, dier en milieu, en zij vinden het bovendien zeer bezwaarlijk dat de toelatingen niet toetsbaar zijn door onafhankelijke wetenschappers. Begrijpt de regering deze zorg? Wat gaat zij doen om ervoor te zorgen dat de gegevens wel openbaar worden gemaakt? Deelt de regering de mening dat de gegevens en studies op grond waarvan een biocide wordt toegelaten, in essentie milieu-informatie zijn, en dat deze op grond van het verdrag van Aarhus dus ook openbaar zouden moeten zijn? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak van het Europese Hof bij de rechtszaak die een milieuorganisatie had aangespannen en waaruit bleek dat de studies van Bayer op grond waarvan een nieuw bestrijdingsmiddel werd toegelaten inderdaad openbaar gemaakt moesten worden? Zo ja, hoe verhoudt zich de nu nog uitgebreidere geheimhouding van deze gegevens zich daartoe? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren wijzen ook op de aangenomen motie van de leden Schouw/Ouwehand (Kamerstuk 27 858, nr. 129) die volledige transparantie van het Ctgb verlangt ten aanzien van industriestudies, en de regering oproept zich in Europa ook in te zetten voor volledige transparantie. Deze motie wordt naar mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren niet goed uitgevoerd, en zij willen de regering vragen zich hard te maken voor volledige openheid van industriestudies. Graag een reactie.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen graag weten wat de planning van de uitwerkingsverordeningen is, kan de regering daar inzicht in verschaffen? Door wie worden deze opgesteld, dus wie is er bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de verordening over het bepalen wanneer er sprake is van hormoonverstorende eigenschappen?

3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen graag weten hoeveel en welke ruimte lidstaten nog hebben om aanvullende nationale regels te stellen na uitvoering van deze verordening, kan de regering daar inzicht in verschaffen? Graag krijgen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren ook meer inzicht in hoe we in Nederland de nieuwe regels zullen handhaven?

4. Uitvoering en handhaving

De leden van de VVD-fractie lezen dat het toezicht en de handhavingsbevoegdheden in Nederland ongewijzigd blijven ten opzichte van de huidige situatie die gebaseerd is op de richtlijn. De rol van het Ctgb als bevoegde autoriteit blijft dan ook nagenoeg ongewijzigd. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd hoe het toezicht en de handhavingsbevoegdheden in de andere lidstaten geregeld zijn aangezien er lidstaten zijn die tot op heden geen of beperkte regelgeving hadden voor het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden en het slechts op fragmentarische wijze aanpakten. De leden van de VVD-fractie zijn bezorgd of het toezicht en de handhavingsbevoegdheden wel goed geregeld zijn of worden in deze landen. De leden van de VVD-fractie willen van de regering weten om welke landen het gaat en hoe het toezicht in deze lidstaten is of wordt vormgegeven en hoe de Europese Commissie hierop gaat toezien? Deze leden vragen zich dan ook af of de termijn van vijf jaar waarbinnen lidstaten een rapport moeten uitbrengen over de uitvoering van de verordening op hun grondgebied niet te lang is? Ook willen de leden van de VVD-fractie weten hoe wordt voorkomen dat ondernemers in landen zoals Nederland heel streng gecontroleerd worden en ondernemers in landen waar het toezicht tekortschiet de dans ontspringen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de verordening zal kunnen leiden tot een verschuiving in het werkpakket van het Ctgb. Is het Ctgb voldoende voorbereid op zijn nieuwe werkpakket? De uitvoering van het werkprogramma van de Commissie zal vermoedelijk meer inzet vergen, ook omdat het Ctgb leidend wil zijn in de Europese Unie. Waarom heeft het Ctgb de ambitie om leidend te zijn terwijl er recentelijk nog grote problemen waren in de organisatie waardoor onder andere de toelating van middelen grote vertraging opliep? De leden van de VVD-fractie lijkt het verstandig dat het Ctgb eerst intern orde op zaken stelt en doorgaat met het uitvoeren van het verbeterplan voordat er weer nieuwe plannen worden gemaakt en ambities worden uitgesproken. Nieuw is de verplichting om bij een toelating een vergelijkende evaluatie te doen in geval van biociden met stoffen die voor vervanging in aanmerking komen, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Deze kosten zullen aan de aanvrager worden doorberekend. Wat zijn de te verwachten kosten voor de aanvrager?

De leden van de SP-fractie denken dat de kwaliteit van de wetgeving in grote mate afhankelijk is van de kwaliteit van uitvoering en in het bijzonder van de kwaliteit van het Ctgb. In het verleden hebben we gezien dat het Ctgb onder zware kritiek kwam wegens verstrengeling met het bedrijfsleven, zeer soepele beoordelingen en onvoldoende kwaliteit. Wat doet de regering om de onafhankelijkheid en de kwaliteit van het Ctgb te verhogen? Klopt het dat door het verantwoordelijke college, het Ctgb, nog steeds niet wordt gekeken naar de gecombineerde werking van verschillende bestrijdingsmiddelen samen? In hoeverre wordt nu op Europees niveau en door het Ctgb getest op de effecten voor omwonenden? Worden reeds toegelaten middelen hierop herbeoordeeld? Worden nieuwe aanvragen hierop getoetst? Wat behelst de toets? Is de regering bereid een gezondheidsonderzoek te starten naar de effecten voor de gezondheid van omwonenden door onderzoek in de gebieden waar veel bestrijdingsmiddelen worden gebruikt zoals de bollenstreek?

Kritiek op het Ctgb is dat er wordt gewerkt volgens methoden en wetenschappelijke inzichten van tien jaar geleden en dat nieuwe en onafhankelijke wetenschappelijke literatuur niet wordt meegenomen in de beoordeling. Wat doen de regering en het Ctgb met deze kritiek? Verder punt van kritiek is dat de beoordelingen praktisch helemaal zijn gebaseerd op informatie die de belanghebbende/aanvragende partij aanlevert. Hoe gaat de regering dit verbeteren? Het Ctgb heeft zelf toegegeven dat het in de toetsing de gevolgen van lage doseringen voor insecten op lange termijn niet afdoende meeneemt. Wat doet de regering om dit hiaat te dichten? Gaat getoetst worden op de effecten van bestrijdingsmiddelen op amfibieën en reptielen zoals kikkers en salamanders? Zo nee, hoe worden deze effecten dan gemonitord en beheerst? Hoe worden dubbele petten en draaideurconstructies met het bedrijfsleven voorkomen bij het Ctgb? Is de regering bereid in de Raad van Toezicht personen van de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst en de waterschappen toe te laten om de belangen van water en gezondheid te borgen? Zo nee, hoe wil zij deze belangen dan borgen? Zijn deze partijen ook welkom bij de geplande visitaties of waren zij aanwezig bij visitaties in het verleden? In hoeverre is het economisch belang een wegingsfactor bij toelatingen en intrekkingen?

Het valt de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren op dat het Ctgb «leidend» wil zijn in de Europese Unie. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dit een bevreemdende doelstelling van een instelling die de gezondheid van mens, dier en milieu zou moeten bewaken, en vreest dat deze ambitie van het Ctgb ten koste gaat van de zorgvuldigheid en onafhankelijkheid van de beoordelingen van het Ctgb. Deelt de regering deze zorg, mede ook omdat uit de evaluatie van het Ctgb door PriceWaterhouseCoopers ook bleek dat er zorgen zijn rond de bescherming van het milieu en de volks- en diergezondheid, omdat er niemand kritisch meekijkt met de toelatingen op deze punten? Voor risicovolle stoffen is er nu een vergelijkende evaluatie verplicht. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren juichen dit principe toe, maar zijn bezorgd dat dit niet het gewenste resultaat zal opleveren. Wie voert deze vergelijkende evaluatie uit? Is deze evaluatie openbaar, zodat deze getoetst kan worden door onafhankelijke wetenschappers? Zo nee, waarom niet, en hoe wordt de kwaliteit van deze evaluatie dan geborgd? Het gevaar bestaat immers dat, omdat het Ctgb de kosten van deze evaluatie doorschuift naar de aanvrager van de nieuwe toelating, er een prikkel is om de de evaluatie zo te sturen dat de resultaten positief voor de nieuwe aanvrager zijn, deelt de regering die zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat zij nemen om dit risico in te dammen, en is zij bereid de evaluaties, evenals de toelatingsgegevens en -studies, openbaar te maken?

5. Gevolgen

De leden van de VVD-fractie lezen dat lasten ten gevolge van EU-verordeningen niet worden toegerekend aan lasten ten gevolge van nationale regelgeving en dit het nationale wetsvoorstel een administratieve lastenreductie van € 14 miljoen per jaar oplevert. In de praktijk zal deze reductie echter weinig merkbaar zijn, omdat de regels over toelatingen voor biociden in de verordening tot evenveel administratieve lasten en nalevingskosten zullen leiden, vergelijkbaar met de Wgb. De leden van de VVD-fractie vinden dit opmerkelijk aangezien op pagina 3 van de memorie van toelichting nog werd gesproken over aanzienlijke kostenbesparingen voor het bedrijfsleven als gevolg van deze verordening. Kan de regering dit verschil nader duiden?

De leden van de VVD-fractie lezen dat deze wetswijziging verder geen gevolgen heeft voor de administratieve lasten of bestuurslasten als gevolg van nationale regelgeving, omdat verplichtingen die leiden tot lasten aan de verordening zijn toe te schrijven. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of dit in de praktijk dan toch leidt tot een lastenverzwaring?

Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat in zijn algemeenheid wel een kwalitatieve indicatie te geven is over mogelijke gevolgen van de verordening voor het bedrijfsleven. Een kwantitatieve uitwerking is niet nodig, omdat het hier om een verordening gaat. De leden van de VVD-fractie vinden dit bijzonder, des te meer omdat in (bijna) elk nationaal wetsvoorstel een kwantitatieve indicatie wordt gegeven wat de kosten zullen zijn voor het bedrijfsleven. Deze leden hebben alsnog behoefte aan een kwantitatieve uitwerking van de kosten voor het bedrijfsleven en vragen of de regering hiertoe bereid is?

De leden van de PvdA-fractie willen graag weten wat de gevolgen zijn van deze wetswijziging in het geval Nederland een gewasbeschermingsmiddel zou willen verbieden maar dat volgens de Europese verordening niet verboden is? Heeft Nederland dan nog mogelijkheden tot een nationaal verbod van bijvoorbeeld van neonicotinoïden?

De leden van de PvdA-fractie willen graag weten wat de gevolgen zijn van het vereenvoudigen van de procedure voor het op de markt brengen van biociden met een laag risico. Betekent dit bijvoorbeeld dat Nederland niet meer zelf beoordeelt of een gewasbeschermingsmiddel toegelaten kan worden?

Ter uitvoering van artikel 50 van Verordening 528/2012 komt er een uitvoeringsverordening, waarin o.a. de aan ECHA (European Chemicals Agency) verschuldigde vergoedingen (voor de administratieve behandeling van de aanvragen) worden vastgelegd. Deze kosten voor Unietoelating komen bovenop de verschuldigde vergoeding voor de beoordeling van de werkzame stoffen en bovenop de kosten voor het samenstellen van de dossiers.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe zij de Unietoelatingen gaat bevorderen?

Artikel 37 van Verordening 528/2012 staat de lidstaten een aantal afwijkingen op wederzijdse erkenning toe. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven op welke «dringende gronden» Nederland denkt te gaan afwijken van het beginsel van wederzijdse erkenning?

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering persistente stoffen toelaat, wanneer hiervoor «dringende maatschappelijke redenen zijn». Deze leden vragen de regering toe te lichten wat wordt bedoeld met «dringende maatschappelijke redenen».

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het potentieel aan besparingen van de verordening voor burgers, bedrijven en andere overheden dichter bij € 14 miljoen kan liggen dan bij 0. Genoemde leden constateren dat dit een zeer grote bandbreedte is die om nadere onderbouwing vraagt en vragen de regering dan ook om hier, waar mogelijk, uitgebreider op in te gaan.

De leden van de SGP-fractie vragen of het voorliggende wetsvoorstel nog consequenties heeft voor de (toelating van de) biociden gerelateerde middelen die onder de Regeling Uitzondering Bestrijdingsmiddelen vallen. Ten behoeve van de uitvoering van artikel 50 van de onderliggende Verordening wordt gewerkt aan een uitvoeringsverordening, waarin onder meer de vergoedingen voor de Unietoelating van middelen vastgelegd zal worden. De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de hoogte van de nu rondcirculerende vergoedingsbedragen een grote drempel zullen vormen voor MKB-bedrijven om een Unietoelating bij de European Chemical Agency aan te vragen. Deze vergoedingen komen bovenop de kosten die gemaakt moeten worden voor de beoordeling van werkzame stoffen en de samenstelling van dossiers. Is de regering bereid zich bij de Europese Commissie in te zetten voor een zo laag mogelijke drempel voor MKB-bedrijven voor de aanvraag van een Unietoelating?

Hoewel het in principe de bedoeling is dat lidstaten «nationale» toelatingen wederzijds erkennen, biedt artikel 37 van de Verordening ruimte om daar van af te wijken. De leden van de SGP-fractie vragen de regering hoe zij hiermee omgaat. Is het de inzet van de regering om deze afwijkingsmogelijkheid zo beperkt mogelijk te gebruiken?

6. Advisering en consultatie

De leden van de VVD-fractie lezen dat de verordening in continue, nauwe samenwerking met het bedrijfsleven tot stand is gekomen, zowel nationaal als internationaal. Het is voor de leden van de VVD-fractie niet duidelijk of het bedrijfsleven zich kan vinden in de verordening en wat voor het Nederlandse bedrijfsleven specifieke speerpunten waren en of deze uiteindelijk ook zijn opgenomen in de verordening?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de meest betrokken organisaties bij het wetsvoorstel, de Ctgb en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, gedurende de totstandkoming een stevige inbreng hebben geleverd. Kan de regering aangeven wat de belangrijkste punten uit deze inbreng waren en of en hoe deze inbreng is meegenomen in de verordening en het wetsvoorstel, zo vragen genoemde leden.

Het is de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren opgevallen dat er alleen nauw blijkt te zijn samengewerkt met het bedrijfsleven tijdens het opstellen van de verordening. Waarom is er niet ook voor gekozen om met milieu, natuur- en dierenrechtenorganisaties samen te werken? Vanuit deze belangen lijkt er alleen inbreng te zijn geweest van het RIVM. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen graag weten welke inbreng het RIVM en het Ctgb hebben geleverd gedurende de totstandkoming van de verordening, kan de regering daar details over geven, en kan zij ook aangeven in welke mate de respectievelijke inbrengen zijn verwerkt?

7. Overig

De leden van de CDA-fractie missen in de memorie van toelichting een uiteenzetting over de reden waarom de bijzondere situaties, die thans nog in hoofdstuk 9 van de Wet worden geregeld, in het wetsvoorstel komen te vervallen?

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 42

De leden van de CDA-fractie missen in hoofdstuk 5 van het thans voorliggende wetsvoorstel voor biociden een bepaling als op grond van artikel 28 lid 3 van dezelfde Wet geldt voor gewasbeschermingsmiddelen. Deze bepaling is er destijds bij amendement aan toegevoegd om nationale afwijkingen van de Europese beoordelingsmethode te voorkomen.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom een dergelijke voorziening, hoe te handelen wanneer beoordelingsmethodieken/richtsnoeren in de Gemeenschappelijke Beginselen ontbreken, niet is toegevoegd?

Artikel 130a lid 4

De leden van de CDA-fractie en de SGP-fractie vragen de regering duidelijk te maken hoe dit artikel zich verhoudt tot de artikelen 89–95 in de verordening? Is het overgangsrecht hiermee voor alle stoffen en behandelde voorwerpen gedekt? Verder vragen de leden van de CDA-fractie zich af op welke situaties artikel 130a lid 4 precies betrekking heeft? Is verder het overgangsrecht voor behandelde voorwerpen («treated articles»), die op 1 september a.s. op de markt zullen zijn, afdoende geregeld? Zo ja, hoe?

De voorzitter van de vaste commissie, Hamer

De adjunct-griffier van de vaste commissie, Van Bree

Naar boven