Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33488 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33488 nr. 6 |
Ontvangen 8 juli 2013
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag dat de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft uitgebracht. Graag beantwoord ik de gestelde vragen en ga ik in op de gemaakte opmerkingen. Ik houd daarbij de volgorde van het verslag aan.
Het stemt de leden van de VVD-fractie tevreden dat de sluiting en erkenning van huwelijken wordt aangepast aan de eisen die in de westerse cultuur aan een huwelijk worden gesteld. De leden van de PvdA-fractie onderschrijven het belang dat twee personen het recht hebben om zelf te bepalen of zij een huwelijk willen sluiten en zo ja, met wie en ook de leden van de SGP-fractie steunen het uitgangspunt dat huwelijken op vrijwillige basis worden gesloten. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat huwelijksdwang moet worden tegengegaan en kondigen aan een aantal onderdelen van het wetsvoorstel zonder meer te steunen. Ook de leden van de CDA-fractie verwelkomen de maatregelen om huwelijksdwang verder te beteugelen. Genoemde fracties hebben wel nog enkele vragen, die aan de orde zullen komen bij de behandeling van de diverse deelonderwerpen.
De leden van de D66-fractie vragen welk effect het neef/nicht huwelijksverbod zal hebben op het terrein van immigratie, integratie en asiel. Zij willen graag weten of de maatregel zal leiden tot een betere integratie en een vermindering van huwelijksmigratie en het aantal asielaanvragen. En voorts vragen genoemde leden of bepaalde bevolkingsgroepen meer door de belemmering op het neef/nichthuwelijk worden geraakt dan andere.
Het verbieden van neef/nicht huwelijken is opgenomen in genoemd hoofdstuk van het regeerakkoord omdat er een relatie kan worden gelegd tussen huwelijken die niet geheel vrijwillig door beide partners of een van beide partners zijn aangegaan en gezinshereniging op basis van een dergelijk huwelijk. Ook moeten huwelijken die worden gesloten met het uitsluitend oogmerk van verblijf worden voorkomen. De regering is van oordeel dat neef/nicht huwelijken hier enig risico vormen. Het doel van de maatregel is het tegengaan van huwelijksdwang, ongeacht waar deze dwang wordt uitgeoefend. Het verwachte effect is dat de mogelijkheid om misbruik te kunnen maken van de regels voor immigratie met het huwelijksverbod kleiner wordt. Gegevens om te kunnen beoordelen hoe vaak er een neef/nicht huwelijk wordt gesloten en of dit bij bepaalde bevolkingsgroepen vaker voorkomt dan bij andere zijn niet beschikbaar. Om die reden valt evenmin op voorhand aan te geven of de maatregelen zullen leiden tot een vermindering van huwelijksmigratie en het aantal asielaanvragen.
De leden van de GroenLinksfractie zijn er niet van overtuigd dat onderdelen van het wetsvoorstel meer dan symboolwetgeving behelzen en verwijzen ter zake tevens naar het advies van de Raad van State. Hierover zou ik graag het volgende willen opmerken. Primair heeft het verplichte afleggen van een beëdigde verklaring voorafgaande aan de voltrekking van een huwelijk tussen een neef en nicht ten doel betrokkenen een extra reflectiemoment te bieden om bij zichzelf te rade te gaan of het huwelijk wel uit vrije wil gesloten wordt. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat mensen er in zijn algemeenheid niet voor terugdeinzen om een meinedige verklaring af te leggen. Ik kan vanzelfsprekend niet uitsluiten dat de dwang zo groot kan zijn dat een slachtoffer er daadwerkelijk toe overgaat een meinedige verklaring af te leggen. Als de dwang echter op een gegeven moment is opgehouden of het slachtoffer heeft daaraan kunnen ontkomen, dan mag verwacht worden dat hij zich oriënteert op te nemen stappen. De organisaties die zich bezighouden met hulp aan slachtoffers zullen betrokkene erop kunnen wijzen dat als daadwerkelijk sprake is geweest van zodanige dwang dat daar redelijkerwijs geen weerstand aan geboden kon worden, artikel 40 Wetboek van strafrecht betrokkene beschermt tegen strafrechtelijke vervolging wegens meineed. De Raad van State heeft geadviseerd af te zien van het neef/nicht huwelijksverbod, omdat de Raad verwacht dat de effectiviteit van een dergelijk verbod gering zal zijn. De Raad bevestigt echter dat de bepaling mede normstellend is en stelt dat de gebrekkige effectiviteit of naleefbaarheid niet op voorhand met zich behoeft te brengen dat de daarin besloten norm geen wettelijke verankering verdient. De Raad voorziet een mogelijk averechts effect van de maatregel omdat een onder dwang afgelegde valse verklaring onder ede een extra drempel zou kunnen vormen voor slachtoffers om de hulp van het Openbaar Ministerie in te roepen.
In het nader rapport heb ik aangegeven dat ik de verwachting van de Raad van State omtrent de geringe effectiviteit van de maatregel niet deel. Ik verwacht een positief effect van het bieden van een extra reflectiemoment aan aanstaande echtgenoten die elkaar als bloedverwanten in de derde of vierde graad in de zijlinie bestaan. Daarbij komt dat ik vertrouwen heb in de maatregelen die het kabinet neemt in de sfeer van preventie en hulp welke aan slachtoffers van huwelijksdwang geboden wordt. Op het pakket aan preventieve maatregelen kom ik in het navolgende nog terug.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de regering vindt van de opmerking van de Raad van State dat huwelijksdwang zich tot meer gevallen kan uitstrekken dan het tussen neef en nicht gesloten huwelijk.
Huwelijksdwang speelt zich inderdaad niet alleen af in de sfeer van huwelijken tussen bloedverwanten. Om die reden is in het wetsvoorstel een samenhangend pakket aan wettelijke maatregelen opgenomen die huwelijksdwang moeten tegengaan, zoals het afschaffen van kinderhuwelijken en het versoepelen van de mogelijkheid om een dwanghuwelijk nietig te doen verklaren. Deze wettelijke maatregelen vormen het sluitstuk van het totale pakket aan maatregelen die door dit kabinet genomen zijn en worden.
De aan het woord zijnde leden vragen voorts of de regering bereid en van plan is om preventief informatie te verstrekken over de invoering van dit wetsvoorstel in landen waaruit regelmatig immigranten naar Nederland vertrekken en binnen welke culturen huwelijksdwang statistisch gezien vaker voorkomt en wat in dat verband de rol is die ambassades zouden kunnen vervullen.
In 2012 heeft de toenmalig Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het Plan van aanpak preventie van huwelijksdwang 2012–2014 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 32 175, nr. 35). In dit plan is opgenomen dat informatie over het recht op zelfbeschikkingsrecht en vrije partnerkeuze wordt opgenomen in voorlichtingsmateriaal «Naar uw partner in Nederland». De informatie over dit wetsvoorstel zal hierin worden meegenomen.
Huwelijksdwang kan een ongewenst aspect zijn van huwelijksmigratie. Huwelijksdwang kan leiden tot een afhankelijke positie, waarbij de ene huwelijkspartner in een nadelige en ongelijke positie ten opzichte van de andere partner komt te staan. Soms leidt dit tot een geïsoleerd bestaan en kan dit in de weg staan van de integratie in de Nederlandse samenleving. Daarom is voorlichting vòòr de komst van huwelijksmigranten naar Nederland van belang als een eerste stap om een signaal af te geven dat huwelijksdwang onaanvaardbaar is en dat daartegen in Nederland wordt opgetreden. Daarbij hoort informatie over de strafbaarheid en verwijzing naar mogelijkheden om hulp te zoeken.
In het programma huwelijksmigratie is als pilot in drie talen (Chinees, Turks en Marokkaans) voorlichtingsmateriaal voor huwelijksmigranten ontwikkeld: «Naar uw partner in Nederland». Dit materiaal wordt via ambassades beschikbaar gesteld. In 2012 is het materiaal geëvalueerd en het wordt nu bijgesteld en beschikbaar gesteld. In het bijgestelde materiaal zal aandacht worden besteed aan zelfstandigheid, zelfbeschikking en vrije partnerkeuze.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts of het aanbeveling verdient om het wetsvoorstel uit te breiden naar een algemeen verbod op huwelijksdwang en zij vragen of huwelijksdwang ook nu al kan worden aangepakt.
Het Wetboek van strafrecht kent geen specifieke strafbaarstelling die zich richt tegen gedragingen die verband houden met huwelijksdwang, maar er zijn verschillende algemene strafbepalingen die relevant zijn voor de strafbaarstelling van huwelijksdwang. Afhankelijk van het feitencomplex kan bijvoorbeeld worden gedacht aan geweldsmisdrijven, zedenmisdrijven, mensenhandel en andere misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. De belangrijkste grondslag voor een strafrechtelijke vervolging ter zake van huwelijksdwang wordt evenwel gevonden in de strafbaarstelling van dwang in artikel 284 Sr. Artikel 284 Sr stelt in het eerste lid, onderdeel 1°, strafbaar degene «die een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht hetzij tegen die ander hetzij tegen derden, wederrechtelijk dwingt iets te doen, niet te doen of te dulden». De strafbepaling heeft een ruim toepassingsbereik. Kern van artikel 284 Sr is het waarborgen van de psychische en fysieke vrijheid van mensen. De bepaling beoogt te voorkomen dat iemand op wederrechtelijke wijze in zijn vrijheid van handelen wordt beperkt of onder druk wordt gezet. Huwelijksdwang is derhalve reeds verboden en strafbaar.
In artikel 71 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is voorts bepaald dat een echtgenoot de nietigverklaring van zijn huwelijk kan verzoeken, wanneer dit onder invloed van een onrechtmatige ernstige bedreiging is gesloten. Met name het vereiste dat expliciet bepaald is dat de bedreiging ernstig dient te zijn, betekent een drempel om de nietigverklaring te kunnen verzoeken. Dat blijkt ook uit het feit dat het in de praktijk zeer weinig voorkomt dat nietigverklaring van een huwelijk op grond van onrechtmatige ernstige bedreiging wordt verzocht. Dit wordt ook geïllustreerd door een uitspraak van de Hoge Raad, waarin het feit dat de echtgenote die nietigverklaring van haar huwelijk verzocht in Nederland een Hbo-opleiding had gevolgd en dat zij haar toevlucht tot een blijf-van-mijn-lijfhuis had weten te zoeken, tot het oordeel leidde dat zij in staat was voldoende weerstand te bieden aan de op haar door haar vader uitgeoefende druk om in te stemmen met het huwelijk. Het verzoek tot nietigverklaring werd daarom afgewezen (HR 16 oktober 1998, NJ 1999, 6). Hieruit kan geconcludeerd worden dat de mogelijkheid om huwelijksdwang civielrechtelijk aan te pakken, onvoldoende effectief is. Om deze reden versoepelt dit wetsvoorstel de norm.
De leden van de VVD-fractie vervolgen met de vraag hoe de regering de uitvoering van de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie om een dwanghuwelijk te stuiten voor zich ziet. De slachtoffers zouden een groep van personen betreffen die als gevolg van de dwang sociaal geïsoleerd raakt en welke groep moeilijk in de peiling te krijgen is.
De meerwaarde die de aan het Openbaar Ministerie toe te kennen bevoegdheid om een dwanghuwelijk te stuiten heeft, zit vooral in flankerend beleid. Het komt voor dat het Openbaar Ministerie in het kader van een onderzoek naar mensenhandel stuit op toekomstige slachtoffers van huwelijksdwang. De desbetreffende huwelijken zijn nog niet gesloten, maar het Openbaar Ministerie heeft wel zicht op het voornemen in die richting en op bedreigingen die door verdachten jegens het beoogde slachtoffer zijn geuit om haar te dwingen een huwelijk te sluiten. Door gebruikmaking van de in het wetsvoorstel opgenomen bevoegdheid om een dwanghuwelijk te stuiten, kan het Openbaar Ministerie het slachtoffer direct de helpende hand toesteken, door het voorgenomen huwelijk te stuiten.
Tot slot van dit onderdeel vragen de leden van de VVD-fractie wat het gevolg is van het niet naleven van het extra vormvereiste.
Het nieuwe artikel 1:41a BW vereist het door aanstaande echtgenoten die elkaar als bloedverwanten in de derde of vierde graad in de zijlinie bestaan tot het afleggen van een beëdigde verklaring dat geen sprake is van dwang om het huwelijk te sluiten. Als voor de ambtenaar van de burgerlijke stand duidelijk is dat de aanstaande echtgenoten in bedoelde bloedverwantschap tot elkaar staan, kan het huwelijk niet gesloten worden zonder dat de beëdigde verklaring is afgelegd. Het gevolg van de weigering om de beëdigde verklaring af te leggen is derhalve dat het huwelijk niet gesloten kan worden. Echter, de ambtenaar van de burgerlijke stand is voor wat betreft het vaststellen van de bedoelde bloedverwantschap afhankelijk van de verklaring die partijen ter zake bij de aangifte van hun huwelijk afleggen. Verklaren zij geen bloedverwanten van elkaar te zijn, dan kan het huwelijk worden voltrokken zonder dat de beëdigde verklaring is afgelegd. Als achteraf blijkt dat de echtgenoten, in tegenspraak met hetgeen zij bij de huwelijksaangifte kenbaar maakten, elkaar toch als bedoelde bloedverwanten bestaan, staat het huwelijk op grond van artikel 1:69 BW bloot aan nietigverklaring, omdat het is gesloten terwijl de echtgenoten niet de vereisten in zich verenigden om het huwelijk aan te gaan.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom een eenduidig en volledig beeld van de aard en omvang van het verschijnsel huwelijksdwang tot op heden ontbreekt.
Tot dusver zijn er geen harde cijfers bekend over de omvang van huwelijksdwang in Nederland. De onderzoeken die in Nederland op dit terrein zijn gedaan, hebben op deze vraag geen sluitend antwoord kunnen geven. Ook veel andere landen worstelen hiermee. Het blijkt moeilijk om de omvang van huwelijksdwang goed in kaart te brengen. In de eerste plaats is de afbakening van het begrip lastig. Wanneer is er sprake van strafbare dwang en wanneer is er nog sprake van acceptabele bemoeienis met het huwelijk vanuit de familie? In de tweede plaats doet zich het probleem voor dat er bij de slachtoffers vaak schroom is om van huwelijksdwang aangifte te doen of anderszins melding te maken. Er heerst schaamte, men brengt de familie in diskrediet en dat brengt weer andere, mogelijk vervelende consequenties met zich mee. Daardoor blijft het probleem voor een groot deel onder de oppervlakte. Het kabinet laat in 2013 op basis van de beschikbare gegevens en signalen de omvang van huwelijksdwang en achterlating zo goed mogelijk in beeld brengen. Op dit moment worden offertes aangevraagd om dit onderzoek uit te voeren.
Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie welke gevolgen de stuiting van het huwelijk heeft voor betrokkenen, wanneer genoegzaam is gebleken dat onder invloed van dwang een huwelijk dreigt te worden gesloten en aan de hand van welke criteria in de praktijk aan dit huwelijksbeletsel wordt voldaan. Ook vragen de aan het woord zijnde leden hoe vaak stuiting van een huwelijk in Nederland voorkomt, welke personen en instanties bevoegd zijn om een huwelijk te stuiten en onder welke omstandigheden dat gebeurt.
De artikelen 50 tot en met 57 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek bevatten bepalingen met betrekking tot de stuiting van een huwelijk. Als een huwelijk gestuit wordt, mag het niet voltrokken worden totdat de stuiting is opgeheven (art. 1:56 BW). Bevoegd tot stuiting wanneer partijen niet de vereisten in zich verenigen om een huwelijk aan te gaan zijn bloedverwanten in de rechte lijn, broers en zusters, voogden en curatoren van een aanstaande echtgenoot. Verder kan de echtgenoot die zich geconfronteerd ziet met het voornemen van zijn of haar echtgenoot om een tweede huwelijk te sluiten, dit huwelijk stuiten. Tot slot kent artikel 53 ten aanzien van het stuiten van een huwelijk, naast de bevoegdheden van de hiervoor genoemde personen, een rol toe aan het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie moet een huwelijk stuiten als het bekend is met huwelijksbeletselen op het terrein van leeftijd, geestelijke stoornis, bloedverwantschap in rechte lijn of broers en zusters of het feit dat betrokkene reeds gehuwd is of een geregistreerd partnerschap heeft gesloten. Verder is het Openbaar Ministerie bevoegd een huwelijk te stuiten van een onder toezicht of onder voorlopige voogdij staande minderjarige, als het belang van de minderjarige zich tegen de huwelijkssluiting verzet en is het Openbaar Ministerie bevoegd een schijnhuwelijk te stuiten. In de praktijk komt het niet of nauwelijks voor dat een huwelijk daadwerkelijk gestuit wordt. Vaste jurisprudentie is dat terughoudend met de bevoegdheid tot stuiting dient te worden omgegaan. Oneigenlijk gebruik van de stuiting kan een onrechtmatige daad opleveren. Dat neemt niet weg dat de rechtsfiguur stuiting wel degelijk bestaansrecht heeft. Van de bevoegdheid kan immers steeds gebruik gemaakt worden als aanstaande echtgenoten, ondanks dat zij niet de vereisten in zich dragen een huwelijk aan te gaan, toch proberen om een huwelijk te sluiten. De in het voorgaande genoemde betrokken personen en het Openbaar Ministerie kunnen in die situatie optreden en het huwelijk tegenhouden. Dat het in de praktijk zelden zover komt dat dit dwangmiddel moet worden ingezet om aanstaande echtgenoten van hun voornemen een huwelijk te sluiten te doen afzien, onderschrijft dat wie in Nederland een huwelijk wil aangaan goed op de hoogte is van wat wel en wat niet is toegestaan.
Verder vragen de leden van de PvdA-fractie welk gevolg de nietigverklaring wegens dwang heeft in een eventuele strafrechtelijke procedure.
Wanneer het huwelijk door de rechter is nietig verklaard omdat het onder dwang tot stand is gekomen, kan deze rechterlijke uitspraak en het bewijs dat in de civiele zaak is overgelegd om de dwang aan te tonen, bijdragen aan een strafrechtelijke vervolging wegens huwelijksdwang (artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht). Ook in de strafprocedure zal de rechter moeten nagaan of de instemming met het huwelijk het gevolg was van op het slachtoffer uitgeoefende dwang die zodanig van aard was dat deze daaraan in redelijkheid geen weerstand kon bieden.
Voorts vragen de aan het woord zijnde leden welke preventieve maatregelen door de regering genomen worden om huwelijksdwang verder te beteugelen, op welke wijze professionals beter worden geëquipeerd om huwelijksdwang te herkennen en onmiddellijk actie te ondernemen in geval van direct gevaar voor personen. Genoemde leden wijzen in dit verband op de «Forced Marriage Unit» in Groot-Brittannië, zij vragen hoe de regering aankijkt tegen deze aanpak van huwelijksdwang en achterlating en vragen of het instellen van een dergelijke unit een sluitstuk kan vormen om gedwongen huwelijken uit de Nederlandse rechtsorde te bannen.
In het hiervoor genoemde Plan van aanpak preventie van huwelijksdwang 2012–2014 is als doel geformuleerd het voorkomen en het tijdig signaleren van huwelijksdwang. De aanpak is uitgewerkt volgens vier hoofdlijnen:
1. Bewustwording komt vanuit de gemeenschappen zelf tot stand;
2. Deskundigheidsbevordering van professionals in de omgeving van jongeren is essentieel;
3. De lokale (keten)aanpak is van groot belang;
4. Kennis en onderzoek.
Uit deze vier hoofdlijnen zijn twaalf projecten geformuleerd om de preventie van huwelijksdwang te verbeteren. De tweede hoofdlijn is gericht op het vergroten van de competenties van professionals.
Tijdig signaleren door professionals zoals docenten en hulpverleners is cruciaal om gedwongen huwelijken tegen te gaan. Veel professionals weten echter niet precies hoe te handelen bij vermoedens van (dreigende) huwelijksdwang. Dit is begrijpelijk, gelet op de complexiteit van de problematiek en de mogelijke risico’s die aan interventies verbonden kunnen zijn. De verplichte meldcode en het actieplan «Kinderen Veilig» bieden voor huwelijksdwang en eer gerelateerd geweld een belangrijke context waarbinnen de acties op het terrein van deskundigheidsbevordering worden uitgevoerd. Met het project «Implementatie Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling» worden de Steunpunten Huiselijk Geweld voorbereid op de nieuwe wettelijke taken die zij krijgen op grond van genoemde wet (Staatsblad 2013, 142), die op 1 juli 2013 in werking zal treden. Onderdeel van het project is deskundigheidsbevordering onder andere op het gebied van huwelijksdwang en eer gerelateerd geweld. Doel is dat ieder Steunpunt Huiselijk Geweld deskundig is. Ook zijn opleidingen op het terrein van huwelijksdwang en eer gerelateerd geweld opgenomen in de databank voor bij- en nascholing. In de acties op het terrein van deskundigheidsbevordering, zoals geformuleerd in het actieplan «Kinderen Veilig», wordt huwelijksdwang eveneens als onderwerp meegenomen. Naast deze acties wordt professionals een laagdrempelige E-learning module over huwelijksdwang aangeboden. Bij afronding van de module kunnen accreditatiepunten verkregen worden.
De leden van de PVV-fractie merken op dat niet bekend is hoe vaak het in Nederland voorkomt dat een huwelijk onder dwang gesloten wordt. Voornoemde leden vragen zich af of afzonderlijke registratie van huwelijksdwang mogelijk is. Is de Minister bereid de mogelijkheden voor registratie uit te breiden, zo vragen deze leden.
De leden van de PVV-fractie merken terecht op dat het moeilijk is de omvang van huwelijksdwang in kaart te brengen, onder andere omdat sprake is van problematiek die veelal verborgen blijft voor de officiële instanties en dus ook voor de politie en het Openbaar Ministerie. De aangiftebereidheid is laag en bovendien speelt mee dat de scheidslijn tussen drang en dwang niet altijd eenvoudig is te trekken. Professionele instanties registreren in de regel niet op huwelijksdwang, aangezien de scheidslijn tussen dwang en sterke beïnvloeding binnen een afhankelijkheidsrelatie moeilijk te traceren is. Vaak ontstaat pas na de eerste (nood)interventie, bij nadere analyse van de situatie en na gesprekken met het slachtoffer – in een veilige setting – een beeld van de mate van dwang of druk die vanuit de omgeving op betrokkene wordt uitgeoefend. Nu nog geen aangiftes wegens huwelijksdwang bekend zijn en evenmin vervolging wegens huwelijksdwang heeft plaatsgevonden, is registratie bij de politie of het Openbaar Ministerie niet aan de orde. In het voornoemde Plan van aanpak preventie huwelijksdwang 2012–2014 heeft het kabinet aangegeven de omvang van huwelijksdwang op basis van de beschikbare gegevens en signalen zo volledig mogelijk in kaart te willen brengen met als doel een landelijk beeld te ontwikkelen van de minimale omvang van de problematiek.
Verder uiten de aan het woord zijnde leden de vrees dat het Openbaar Ministerie niet altijd zal optreden als er signalen zijn dat er onder invloed van dwang een huwelijk dreigt te worden gesloten.
Het Openbaar Ministerie zal niet steeds op de hoogte zijn of kunnen zijn van een voorgenomen dwanghuwelijk. De aan het woord zijnde leden wijzen in dit verband op de lage aangiftebereidheid onder slachtoffers. Op dit moment heeft het Openbaar Ministerie niet de bevoegdheid een voorgenomen dwanghuwelijk te stuiten, maar dat neemt niet weg dat het Openbaar Ministerie wel een strafrechtelijk onderzoek kan instellen als het stuit op het in het Wetboek van strafrecht strafbaar gestelde misdrijf dwang. Of daadwerkelijk tot vervolging wordt overgegaan, is onderworpen aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Als het Openbaar Ministerie in de toekomst de bevoegdheid heeft om een dwanghuwelijk te stuiten, dan zal naast eventueel strafrechtelijk optreden het voorgenomen huwelijk ook gestuit kunnen worden. Het ligt voor de hand dat het Openbaar Ministerie zo veel mogelijk actief zal optreden bij signalen van huwelijksdwang.
De leden van de SP-fractie benadrukken dat bij het tegengaan van huwelijksdwang preventie op de eerste plaats moet staan en vragen wanneer de Kamer de plannen ter zake ontvangt. Mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer recent schriftelijk geïnformeerd over de maatregelen ter zake van preventie van huwelijksdwang (Kamerstuk 32 175, nr. 50).
Voorts vragen voornoemde leden of er mogelijkheden zijn om de omvang van huwelijksdwang in Nederland nader te onderzoeken.
Een dergelijk onderzoek is in voorbereiding bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Op dit moment is men doende offertes aan te vragen. Naar verwachting zal het onderzoek nog dit jaar van start gaan.
De leden van de CDA-fractie verwachten meer resultaat van maatregelen die ten doel hebben indicaties van huwelijksdwang eerder te signaleren dan van de wettelijke maatregelen. De aan het woord zijnde leden vragen of er wel altijd nader onderzoek zal plaatsvinden om vast te stellen dat daadwerkelijk sprake is van een dwanghuwelijk. Hoe bewerkelijk is het voor de politie en het Openbaar Ministerie om naar aanleiding van binnengekomen signalen nader onderzoek te doen en zijner signalen bekend waaruit blijkt dat met bepaalde, negatieve bijbedoelingen aangifte wordt gedaan?
Zoals ook in de memorie van toelichting is aangegeven, acht de regering de maatregelen om huwelijksdwang te signaleren en te voorkomen belangrijker dan de wettelijke maatregelen om in laatste instantie de sluiting van een dwanghuwelijk tegen te houden (stuiting) of een eenmaal gesloten dwanghuwelijk nietig te doen verklaren. De maatregelen van stuiting en versoepeling van de grond voor nietigverklaring van een huwelijk vormen evenwel het onvermijdelijke sluitstuk van het pakket aan maatregelen dat nodig is om gedwongen huwelijken zoveel mogelijk uit de Nederlandse rechtsorde te bannen.
Hoe bewerkelijk het voor politie en Openbaar Ministerie zal zijn om aanwijzingen na te trekken, valt niet in zijn algemeenheid te beantwoorden. Dat hangt af van de omstandigheden van het geval. In het onderzoek dat zal worden ingesteld naar de omvang van huwelijksdwang zal op basis van de beschikbare gegevens en signalen een zo volledig mogelijk landelijk beeld ontwikkeld worden van de omvang van de problematiek. Op dit moment is mij niet bekend dat er aangiften worden gedaan met bepaalde negatieve bijbedoelingen.
De leden van de D66-fractie vragen of de nietigverklaring van een onder dwang gesloten huwelijk in het buitenland erkend zal worden en of dat problematisch zal zijn in bepaalde landen.
Of een in Nederland gesloten huwelijk, uitgesproken echtscheiding of een nietigverklaring in het buitenland erkend zal worden, hangt af van de toepasselijke regels van internationaal privaatrecht van het desbetreffende land. Bekend is dat niet alle landen ter wereld in Nederland gesloten huwelijken of in Nederland uitgesproken echtscheidingen erkennen. Dit is in elk geval bekend als het gaat om Iran en Pakistan, maar ook in andere landen waarin de wetgeving geheel of gedeeltelijk is gebaseerd op religieuze regels die afkomstig zijn uit de Koran, worden soms erkenningsproblemen ondervonden. Er moet rekening mee gehouden worden dat ook een in Nederland uitgesproken nietigverklaring van een huwelijk niet in alle landen ter wereld erkend zal worden.
De aan het woord zijnde leden vragen voorts of voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning voortgezet verblijf de eis van vijf jaar legaal verblijf in Nederland geldt als een huwelijk wegens dwang nietig wordt verklaard.
Bij gezinsmigratie geldt als hoofdregel dat na vijf jaar verblijf op basis van een verblijfsvergunning bij (huwelijks)partner op aanvraag aan de partner met de van de referent afhankelijke verblijfsvergunning een verblijfsvergunning kan worden verleend voor voortgezet verblijf. Wordt de relatie op basis waarvan verblijf is verleend binnen vijf jaar verbroken als gevolg van geweld binnen de relatie of het overlijden van de referent, dan kan binnen de vijf jaar aanspraak worden gemaakt op voortgezet verblijf. Wordt de relatie om een andere reden beëindigd, dan wordt in het individuele geval beoordeeld of er humanitaire redenen aanwezig zijn op grond waarvan voortzetting van het verblijf in Nederland moet worden toegestaan. Het ontbinden van een huwelijk dat ten gevolge van dwang tot stand is gekomen, leidt in beginsel tot het intrekken van de verblijfsvergunning. Dwang kan echter worden aangemerkt als een vorm van geweld. Derhalve kan een eventuele aanvraag om voortgezet verblijf binnen het bestaande kader dat van toepassing is op het verbreken van de relatie in verband met geweld worden beoordeeld.
Tot slot van dit onderdeel vragen de leden van de D66-fractie aandacht voor het probleem van huwelijkse gevangenschap en vragen of het wettelijk regelen dat het weigeren van een religieuze echtscheiding onrechtmatig is meer houvast zou kunnen bieden.
Uw Kamer zal zo mogelijk voor het zomerreces per brief worden geïnformeerd over mijn bevindingen inzake de motie Kooiman (Kamerstuk 32 840, nr. 13), die betrekking heeft op de door de leden van de fractie van D66 gestelde vraag. Het in kaart brengen van de eventuele mogelijkheden om dit probleem het hoofd te bieden, is nog niet afgerond.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het mogelijk is dat zowel een echtscheidingsprocedure wordt ingezet als een procedure tot nietigverklaring en of het mogelijk is om te komen tot een nietigverklaring nadat de echtscheiding is uitgesproken. En ook willen deze leden weten wat de gevolgen zijn voor het slachtoffer in dergelijke situaties.
De mogelijkheid van nietigverklaring laat onverlet dat de echtgenoten, of één van hen, er ook voor kunnen kiezen om in plaats van, of naast, een nietigverklaring een echtscheiding te entameren. Het verschil tussen nietigverklaring van een huwelijk en echtscheiding is dat in geval van nietigverklaring het huwelijk geacht wordt nooit te hebben bestaan, terwijl een echtscheiding een bestaande huwelijksband verbreekt. De nietigverklaring werkt in beginsel terug tot aan het moment van de huwelijkssluiting en dat kan bijvoorbeeld gevolgen hebben voor de verdeling van een eventuele gemeenschap van goederen. Een echtscheiding komt tot stand door en op het moment van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand en heeft daarmee geen terugwerkende kracht tot aan het moment van de huwelijkssluiting. Een echtscheidingsprocedure is naar haar aard eenvoudiger en vergt minder stel- en bewijsplicht dan een procedure tot nietigverklaring van het huwelijk. In een verzoek tot nietigverklaring zal immers moeten worden aangegeven op welke wijze en door wie de dwang is uitgeoefend en zal de rechter uiteindelijk dienen te bepalen of daadwerkelijk sprake is geweest van zodanige dwang dat niet meer gesproken kan worden van een vrije toestemming tot het aangaan van het huwelijk. De gedwongen echtgenoot kan evenwel bijvoorbeeld uit emotioneel oogpunt toch de voorkeur geven aan de nietigverklaring van het huwelijk boven de echtscheiding, opdat werkelijk met een schone lei een nieuw levenspad kan worden ingeslagen. Als een huwelijk reeds is ontbonden, kan het, afhankelijk van de omstandigheden, toch nog nietig verklaard worden. Uit de rechtspraak kan evenwel afgeleid worden dat het verzoek tot nietigverklaring in die situatie niet door het Openbaar Ministerie gedaan kan worden. De rol ter zake van het Openbaar Ministerie ligt immers op het terrein van de openbare orde en die is niet langer in het geding als het huwelijk reeds is ontbonden. Zie onder meer Gerechtshof Amsterdam 13 juli 1996, NJ 1998, 40. Artikel 1:69 lid 1, sub c BW biedt met zoveel woorden de mogelijkheid om nietigverklaring van een huwelijk te verzoeken, nadat het is ontbonden door een ieder die daarbij een onmiddellijk rechtsbelang heeft.
Voornoemde leden vragen voorts hoe gewaarborgd is dat een goed onderscheid gemaakt kan worden tussen situaties waarin sprake is van dwang om het huwelijk in stand te laten en situaties waarin sprake is van een oprechte wens om het huwelijk in stand te laten.
Bij alle maatregelen die genomen worden om huwelijksdwang tegen te gaan moet een balans gevonden worden tussen het actief uitbannen van dit verwerpelijke fenomeen en het terughoudend omgaan met de interventie in het privéleven van burgers. Als een echtgenoot die vermoed wordt slachtoffer te zijn geweest van dwang om het huwelijk te sluiten, aangeeft het huwelijk desondanks in stand te willen houden, zal het Openbaar Ministerie terughoudendheid dienen te betrachten bij het overwegen om een verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk aan de rechter voor te leggen of het vasthouden aan een reeds ingediend verzoek. Uiteindelijk zal de rechter beoordelen of aan de wettelijke gronden tot nietigverklaring van het huwelijk is voldaan.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen een onderbouwing aan de hand van cijfers dat de kans op dwang in het geval van neef/nichthuwelijken groter is dan in het geval van andere huwelijken.
Uit onderzoek van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken blijkt dat in geval van neef/nichtverwantschap van echtgenoten vaker dan in geval van huwelijken zonder deze bloedverwantschap sprake was van dwang uit de familiale omgeving van een van beide aanstaande echtgenoten, waaraan moeilijk weerstand geboden kan worden. Ook in het rapport Huwelijksdwang. Een verbintenis voor het leven? van A. Cornelissens, F. Kuppens en H. Ferwerda uit 2009 zijn aanwijzingen te vinden over huwelijksdwang in geval van neef/nicht huwelijken. Zoals in het voorgaande reeds is aangegeven, is op dit moment niet bekend hoe vaak huwelijksdwang voorkomt en onder welke omstandigheden. In de loop van dit jaar zal evenwel onder auspiciën van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek naar onder meer de omvang van huwelijksdwang worden gestart. Vanzelfsprekend zal uw Kamer te zijner tijd over de uitkomsten van dit onderzoek worden geïnformeerd.
Genoemde leden vragen voorts of de regering bereid is in te zetten op preventie en medische informatie over con sanguine huwelijken.
Voor het pakket aan maatregelen dat gericht is op het voorkomen van huwelijksdwang, verwijs ik naar hetgeen ik hierover reeds in het voorgaande heb aangegeven. Ten aanzien van de medische informatie merk ik op dat dat eventuele medische risico’s in geval van zwangerschap in neef/nichtrelaties relaties niet ten grondslag liggen aan het neef/nicht huwelijksverbod. Waar mensen voornemens zijn een gezin te stichten, mag erop vertrouwd worden dat zij zich laten informeren over een eventueel verhoogd risico op bijvoorbeeld het krijgen van een gehandicapt kind als gevolg van bepaalde genetische bijzonderheden, bloedverwantschap of leeftijd. Het kabinet ziet geen aanleiding om ter zake van con sanguine huwelijken apart beleid in te zetten. Bovendien is geslachtsverkeer tussen mensen die neef en nicht van elkaar zijn niet noodzakelijkerwijs beperkt tot echtgenoten. Dat het huwelijk niet langer door iedereen wordt gezien als een vereiste voor het stichten van een gezin, blijkt uit het gegeven dat meer dan vijftig procent van de eerste kinderen die in Nederland worden geboren, ouders hebben die niet met elkaar zijn gehuwd.
De leden van de SGP-fractie vragen of overwogen is om opnieuw te komen tot een algemene verplichting voor huwelijkspartners om te verklaren dat zij vrijwillig een huwelijk aangaan en of dit geen zorgvuldiger voorstel zou opleveren. En hoe kan worden voorkomen dat er bij andere groepen verwarring ontstaat of er in die gevallen ook zonder verklaring wel sprake is van vrijwilligheid, zo vragen deze leden.
Twee personen hebben het recht om zelf te bepalen of zij een huwelijk willen sluiten en zo ja, met wie. Dit beginsel van vrije huwelijkskeuze is van fundamentele betekenis in het Nederlandse huwelijksrecht, ook zonder dat aanstaande echtgenoten in persoon verklaren dat zij hun vrije toestemming tot het huwelijk geven. Het kabinet heeft niet overwogen om de algemene verplichting om een dergelijke verklaring af te leggen opnieuw in te voeren, omdat verwacht mag worden dat dit fundamentele beginsel van het huwelijksrecht in Nederland bij de gehele Nederlandse bevolking bekend is en gedragen wordt. Nu er aanleiding is om te veronderstellen dat in geval van neef/nichthuwelijken vaker sprake is van dwang vanuit de familiale omgeving, ziet het kabinet reden om nog eens zorgvuldig bij deze specifieke aanstaande echtgenoten te verifiëren of zij het huwelijk wel beiden uit vrije wil sluiten. Om van alle aanstaande echtgenoten te vragen een beëdigde verklaring af te leggen dat geen sprake is van dwang, acht ik disproportioneel. Er worden jaarlijks circa 80.000 huwelijken gesloten in Nederland. Invoering van een beëdigde verklaring die door alle aanstaande echtgenoten moet worden afgelegd, zou leiden tot een forse verzwaring van de administratieve lasten voor burger en overheid, terwijl daar geen noodzaak toe bestaat. Ik acht het uitgesloten dat er verwarring kan ontstaan of er in die gevallen ook zonder verklaring wel sprake is van vrijwilligheid.
De aan het woord zijnde leden vragen voorts of er meer voorbeelden dan de uitspraak van 16 oktober 1998 van de Hoge Raad voorhanden zijn waaruit het tekortschieten van de wettelijke bepaling ten aanzien van de nietigverklaring van een huwelijk blijkt.
De leden van de SGP-fractie merken terecht op dat een verzoek tot nietigverklaring van een huwelijk wegens dwang zeer zelden wordt ingediend. Uit de genoemde uitspraak van de Hoge Raad blijkt dat niet snel mag worden aangenomen dat daadwerkelijk sprake is geweest van zodanige onrechtmatige ernstige bedreiging dat het huwelijk nietig kan worden verklaard. Het versoepelen van de grond tot nietigverklaring heeft, naast het aan slachtoffers van huwelijksdwang bieden van een beter bruikbare mogelijkheid hun huwelijk nietig te doen verklaren, ten doel om buiten discussie te stellen dat huwelijksdwang in Nederland niet getolereerd wordt. Wie slachtoffer is van huwelijksdwang, dient de mogelijkheid te hebben van dit huwelijk verlost te worden. Voor het welbevinden van het slachtoffer, kan het van belang zijn dat het huwelijk nietig wordt verklaard en om die reden kan het slachtoffer die procedure mogelijk verkiezen boven een echtscheidingsprocedure. Wel zal voor een nietigverklaring vanzelfsprekend duidelijk moeten worden dat daadwerkelijk sprake is geweest van huwelijksdwang. Ik vertrouw erop dat waar een echtscheiding voor elk duurzaam ontwricht huwelijk eenvoudig te verkrijgen is, slachtoffers niet te gemakkelijk een procedure tot nietigverklaring zullen entameren.
De aan het woord zijnde leden vragen vervolgens een nadere toelichting op de passage in de toelichting waarin staat aangegeven dat de te goeder trouwe zijnde echtgenoot niet geraakt mag worden door de terugwerkende kracht van de nietigverklaring en wat de betekenis en reikwijdte hiervan is.
De terugwerkende kracht en jegens wie die werking heeft, is bepaald in artikel 1:77 BW, welke bepaling door dit wetsvoorstel niet gewijzigd wordt. Te denken valt bijvoorbeeld aan de situatie dat de te goeder trouw zijnde echtgenoot in het geheel niet op de hoogte is van de druk die door derden op de andere echtgenoot is of wordt uitgeoefend om het huwelijk te sluiten. In dat geval zal een nietigverklaring niet in de weg staan aan bijvoorbeeld een eventueel recht op alimentatie van die in onwetendheid verkerende echtgenoot of eventuele aanspraak op verdeling van de gemeenschap van goederen bij helfte. Het is aan de rechter om bij de beoordeling van alle feiten en omstandigheden van de zaak vast te stellen of sprake is van goede trouw.
Tot slot van dit onderdeel vragen de leden van de SGP-fractie een nadere toelichting op de termijn van drie jaar waarbinnen de nietigverklaring verzocht kan worden.
Thans is de termijn waarbinnen het verzoek tot nietigverklaring op grond van onrechtmatige ernstige bedreiging gesteld op zes maanden sedert het ophouden van de bedreiging. Op grond van welke feiten en omstandigheden de rechter tot het oordeel zal kunnen komen dat aan de grond tot nietigverklaring is voldaan, kan niet in zijn algemeenheid beantwoord worden. De termijn begint te lopen op het moment dat de bedreiging is opgehouden. Dat betekent dat als een slachtoffer van huwelijksdwang na het sluiten van het huwelijk gedwongen wordt om gehuwd te blijven, de termijn waarbinnen nietigverklaring wordt verzocht nog geen aanvang neemt.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de verhouding is tussen dit wetsvoorstel en de eisen die worden gesteld aan gezinshereniging onder het regime van de Vreemdelingenwet.
Onder het regime van de Vreemdelingenwet 2000 komen in aanmerking voor gezinshereniging zowel de ongehuwde partner als de huwelijkspartner en geregistreerde partner van de referent (een Nederlander of een legaal in Nederland verblijvende vreemdeling) en de minderjarige kinderen. Beide partners moeten tenminste de leeftijd hebben bereikt van 21 jaar om een aanvraag voor een «verblijfsvergunning bij partner» te kunnen doen. Er moet sprake zijn van een rechtsgeldig gesloten huwelijk dat in de Nederlandse rechtsorde wordt erkend. In het geval het een erkend polygaam huwelijk betreft, kan slechts één huwelijkspartner worden toegelaten tot Nederland. Toelating van een van de andere huwelijkspartners is slechts mogelijk indien het huwelijk met de reeds toegelaten partner is ontbonden.
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke gronden verzoeken tot ontheffing van het vereiste om ten minste achttien jaar oud te zijn om een huwelijk te mogen sluiten zijn afgewezen en welke gronden er zoal in het verleden reden waren voor inwilligen van dergelijke verzoeken.
Ontheffing van het minimale leeftijdsvereiste kan verleend worden als daar gewichtige redenen voor zijn. In de memorie van toelichting is aangegeven dat sinds 2007 geen verzoeken om ontheffing meer zijn toegewezen. Intussen is gebleken dat er in 2011 toch één verzoek is toegewezen en wel van een vijftienjarig meisje dat zwanger was en dat in het huwelijk wilde treden met de meerderjarige vader van het kind. Sedert de indiening van het onderhavige wetsvoorstel zijn ook de cijfers over 2012 bekend en daaruit blijkt dat er in 2012 twee ontheffingsverzoeken zijn toegewezen. De eerste betrof eveneens een vijftienjarige zwangere en de andere een zestienjarige die kort voor de geplande huwelijksdatum een miskraam had. Als zestienjarige zwangere stond het haar vrij in het huwelijk te treden, maar als gevolg van de miskraam had het huwelijk zonder dispensatie geen doorgang kunnen vinden. Gewichtige redenen zijn in het verleden aangenomen in de situatie dat één van de (of beide) partners ernstig ziek was (waren) en er geen kans op genezing was of dat de aanstaande echtgenoten beiden bijna achttien jaar waren en op korte termijn op reis wilden gaan. In die situatie dienden de verzoekers aan te tonen dat er sprake was van omstandigheden die hen beletten om te wachten totdat zijn daadwerkelijk de achttienjarige leeftijd hadden bereikt. Dit werd bijvoorbeeld niet aangenomen in een zaak, waarin de verzoeker direct na de huwelijksdatum naar de Verenigde Staten wilden verhuizen, zonder dat daar een bijzondere noodzaak voor was. Als gewichtige reden zijn bijvoorbeeld ook niet aangemerkt de angst dat de vrouw naar een buitenland zou worden gestuurd en zou worden uitgehuwelijkt of vermoord, dat de partners zich niet veilig voelden of dat het leven voor hen geen nut meer had. En verder is als onvoldoende gewichtige reden beoordeeld dat de partners veel steun aan elkaar hadden, erg verliefd waren, dat een huwelijk na een moeilijke tijd het gevoel zou geven dichter bij elkaar te staan, financiële redenen, of het feit dat de verzoekers er last van hadden dat zij als gevolg van hun minderjarigheid niet geheel zelfstandig rechtshandelingen konden verrichten. En het feit dat de verzoekers reeds een religieuze verbintenis waren aangegaan, is eveneens als onvoldoende beoordeeld om in Nederland een burgerlijk huwelijk te mogen sluiten.
De aan het woord zijnde leden vragen voorts een reactie op de opmerkingen van de verschillende adviesorganen dat de verklaring onder ede, af te leggen door aanstaande echtgenoten die neef en nicht van elkaar zijn, geen drempel zal opwerpen tegen huwelijksdwang. De leden van de PVV-fractie vragen in dit verband waaruit blijkt dat de beëdigde verklaring een zeer sterke prikkel zal vormen om naar waarheid te verklaren.
Terecht wordt door de leden van de PvdA-fractie opgemerkt dat er door zowel de Raad van State als de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse vereniging voor rechtspraak, de Nederlandse vereniging voor burgerzaken en de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken twijfels zijn geuit over de effectiviteit van de verklaring onder ede. In geen van de adviezen wordt evenwel ingegaan op hetgeen in de memorie van toelichting is gesteld omtrent de overtuiging dat verwacht mag worden dat burgers er in zijn algemeenheid voor zullen terugdeinzen om een valse verklaring onder ede af te leggen. In de overige acht adviezen zijn geen twijfels geuit over de verklaring onder ede. Het is mogelijk dat aanstaande echtgenoten in strijd met de waarheid onder ede verklaren dat zij hun vrije toestemming tot het huwelijk geven en mogelijk geen aangifte van de dwang zullen durven doen. Ik acht echter het vertrouwen gerechtvaardigd dat zeker ten aanzien van onder ede afgelegde verklaringen geldt dat, zonder bewijs van het tegendeel, aangenomen moet worden dat zij op waarheid berusten.
Ten aanzien van de opmerking van de leden van de PVV-fractie dat slachtoffers van dwanghuwelijken zelden of nooit aangifte durven doen en de vraag of de regering verwacht dat deze vrouwen wel zullen durven weigeren de eed af te leggen het volgende.
De preventieve maatregelen die het kabinet neemt om huwelijksdwang tegen te gaan dienen er onder meer toe om (potentiele) slachtoffers van huwelijksdwang beter te informeren over hun mensenrecht op vrije huwelijkskeuze en om hen weerbaarder te maken tegen huwelijksdwang. Niet verwacht kan worden dat het emancipatieproces van mensen wier culturele achtergrond hen kwetsbaar maakt om slachtoffer te worden van huwelijksdwang door het ingezette beleid direct zal zijn voltooid. Wel heb ik er vertrouwen in dat het beleid er op den duur toe zal leiden dat huwelijksdwang uit de Nederlandse samenleving wordt gebannen.
De leden van de PVV-fractie vragen voorts waarom bij het neef/nichthuwelijksverbod geen overwegingen zijn meegenomen ten aanzien van een vergrote kans op aangeboren afwijkingen, geestesziekten en babysterfte.
Medische risico’s die verbonden zijn aan geslachtsverkeer tussen neef en nicht zijn, zoals de leden van de PVV-fractie terecht opmerken, niet meegenomen in de overwegingen tot het invoeren van het neef/nicht huwelijksverbod. De reden hiervoor is, zoals reeds is opgemerkt ten aanzien van een vergelijkbare vraag van de leden van de GroenLinks-fractie, dat een eventueel verhoogd risico op aangeboren afwijkingen, en andere medische risico’s bij zwangerschappen onder meer verbonden kunnen zijn aan bepaalde genetische bijzonderheden van de aanstaande ouders, hun leeftijd of tussen hen bestaande bloedverwantschap. Het kabinet ziet geen aanleiding om ter zake van con sanguine huwelijken speciaal beleid te ontwikkelen.
De leden van de SP-fractie vragenwelke andere landen een neef/nicht huwelijksverbod kennen en met welke gedachte een neef/nicht huwelijk tot nu toe werd toegestaan.
Voor zover bekend zijn neef/nichthuwelijken in de meeste landen ter wereld toegestaan. Zij zijn verboden in ongeveer de helft van de staten van de Verenigde Staten. In de literatuur bestaat geen overeenstemming over het ontstaan van dit huwelijksbeletsel in de Verenigde Staten. Voor wat betreft de gedachte achter het toestaan van neef/nicht huwelijken, merk ik op dat deze huwelijken in Nederland in een ver verleden gedurende een korte periode verboden zijn geweest en wel in de Romeinse tijd onder Theodosius de Grote van 379 tot 395. Vervolgens zijn deze huwelijksverboden door Justinianus weer afgeschaft. Rond 1580 was het neef/nichthuwelijk in bepaalde delen van de Oude Republiek verboden en in andere delen toegestaan. In de literatuur wordt wel betoogd dat de gedachte achter huwelijksbeletselen, die in bepaalde perioden in de zijlinie wel voorkwamen tot in de zevende graad van bloedverwantschap, gelegen was in het creëren van een gecamoufleerde echtscheidingsmogelijkheid, omdat men als gevolg van het «plotseling» ontdekken van bloedverwantschap tussen de echtgenoten, de huwelijksband kon verbreken, hetgeen normaliter in die tijd niet of nauwelijks mogelijk was (A.J.M. Kunst, Historische ontwikkeling van het recht, deel II, Zwolle: Tjeenk Willink 1968, p. 78).
Voorts vragen de aan het woord zijnde leden of dwang niet reeds expliciet verboden is, dwang niet op een andere wijze kan worden aangetoond en niet te allen tijde moet worden voorkomen door signalering, voorlichting en hulp.
Artikel 284, eerste lid, onder 1, Sr bepaalt dat strafbaar is «hij die een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht hetzij tegen die ander, hetzij tegen derden, wederrechtelijk dwingt iets te doen, niet te doen of te dulden». De strafbaarstelling is ruim omdat de delictsomschrijving niet beperkt is tot een specifiek dwangmiddel en evenmin tot een specifiek resultaat dat met de uitgeoefende dwang wordt beoogd. Veel verschillende vormen van dwang kunnen dus onder dit artikel worden gebracht, hetgeen ook blijkt uit de relevante jurisprudentie. Ook het dwingen van een persoon «iets niet te doen», zoals niet te trouwen of niet met een specifiek persoon om te gaan, kan onder omstandigheden onder de strafbaarstelling vallen. Daarbij is relevant of de fysieke of psychische dwang die op de betrokkene is uitgeoefend zodanig van aard is dat deze daaraan in redelijkheid geen weerstand kon bieden. Wanneer een dringend appèl wordt gedaan op een persoon om niet met een bepaalde andere persoon om te gaan, maar in redelijkheid niet gezegd kan worden dat sprake is van het wederrechtelijk dwingen van die persoon, zal geen sprake zijn van een strafbaar feit. De grens tussen welke gedragingen als toelaatbare drang en welke als strafbare dwang moeten worden aangemerkt, zal niet altijd gemakkelijk op voorhand zijn vast te stellen. Uiteindelijk zal de strafrechter aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval moeten beoordelen of sprake is van een strafbaar feit. Voor de maatregelen op het gebied van signalering, voorlichting en hulp, verwijs ik graag naar de recente brief aan uw Kamer van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van (Kamerstuk 32 175, nr. 50).
De leden van de SP-fractie vragen of het neef/nicht huwelijksverbod wel een gerechtvaardigd en proportioneel voorstel is.
Alhoewel de omvang van het bestaan van huwelijksdwang niet bekend is, hetgeen de mogelijkheid openlaat dat het om relatief kleine aantallen kan gaan, blijkt ontegenzeggelijk dat huwelijksdwang voorkomt. In de memorie van toelichting is reeds aangegeven dat de vrije toestemming om een huwelijk aan te gaan, een fundamenteel beginsel van het Nederlandse huwelijksrecht is. Het kabinet hecht ook zeer aan dit beginsel en acht om die reden maatregelen die huwelijksdwang tegengaan proportioneel en gerechtvaardigd.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie een reactie op het door hen gestelde dat de ambtenaar van de burgerlijke stand afhankelijk is van de eerlijkheid van betrokkenen ten aanzien van de mededeling dat zij de in de zin van dit wetsvoorstel bedoelde bloedverwanten van elkaar zijn. De ambtenaar kan immers niet controleren of daadwerkelijk sprake is van bedoelde bloedverwantschap. Als sprake is van dwang zouden betrokkenen deze bloedverwantschap mogelijk verzwijgen.
Ik kan niet uitsluiten dat aanstaande echtgenoten op het moment dat zij hun voorgenomen huwelijk kenbaar maken doelbewust onjuiste informatie verstrekken aan een ambtenaar van de burgerlijke stand. In dat geval behoeven zij de beëdigde verklaring dat geen sprake is van dwang niet af te leggen, maar dat neemt niet weg dat als blijkt dat er sprake is van een dwanghuwelijk, het Openbaar Ministerie zal kunnen optreden. Bovendien staat een huwelijk bloot aan nietigverklaring, indien het is gesloten tussen hen die niet de vereisten in zich verenigen om het huwelijk te mogen aangaan.
De aan het woord zijnde leden vragen een reactie op de zorg van de Afdeling advisering van de Raad van State dat een onder dwang afgelegde valse verklaring onder ede een extra drempel zal kunnen vormen voor slachtoffers om de hulp van het Openbaar Ministerie in te roepen, nu deze meineed gepleegd heeft.
In de situatie dat de dwang tot het aangaan van het huwelijk dermate groot is dat betrokkene er zelfs toe besluit ter zake een meinedige verklaring af te leggen, staat achteraf altijd nog de mogelijkheid van nietigverklaring van het huwelijk open. Indien daadwerkelijk sprake is geweest van zodanige dwang dat daar redelijkerwijs geen weerstand aan geboden kon worden, biedt het non-punishmentbeginsel voldoende bescherming tegen een mogelijke vervolging wegens meineed. Dit beginsel houdt in dit verband in dat slachtoffers van mensenhandel worden beschermd tegen vervolging en bestraffing wegens criminele activiteiten, tot het plegen waarvan zij zijn gedwongen of bewogen, als rechtstreeks gevolg van het feit dat zij slachtoffer zijn van mensenhandel. Deze bescherming belet echter niet dat zij kunnen worden vervolgd of gestraft voor misdrijven die zij vrijwillig hebben begaan of waaraan zij vrijwillig hebben deelgenomen. In de gevallen waarin evident is dat slachtoffers gedwongen zijn tot het plegen van misdrijven kan worden gedacht aan verschillende mogelijkheden, waaronder sepot, schuldigverklaring zonder oplegging van straf (art. 9a Sr), strafuitsluitingsgronden en strafvermindering.
Tevens willen de leden van de SP-fractie graag weten waarom een mogelijk verhoogde kans op afwijkingen bij een kind wiens ouders neef en nicht van elkaar zijn niet als argument is aangevoerd om het neef/nicht huwelijksverbod te onderbouwen.
Deze vraag werd eveneens gesteld door de leden van de PVV-fractie. Naar het aldaar gegeven antwoord, moge ik u gaarne verwijzen.
Tot slot van dit onderdeel vragen de aan het woord zijnde leden wat er van de ambtenaar voor de burgerlijke stand verwacht wordt als er sprake is van dreiging door de familie die het huwelijk graag door ziet gaan, hoe zijn veiligheid wordt gewaarborgd en welke ondersteuning geboden kan worden.
Het Burgerlijk Wetboek draagt een groot aantal taken op aan de ambtenaar van de burgerlijke stand en legt bij hem ook de verantwoordelijkheid voor de naleving van de voorschriften. Zo dient een ambtenaar van de burgerlijke stand bijvoorbeeld een bij de geboorteaangifte door de ouder voorgestelde onwelvoeglijke voornaam van het kind te weigeren. Indien een beslissing van de ambtenaar van de burgerlijke stand de burger onwelgevallig is, dan kan die burger deze beslissing doen toetsen door een andere instantie. Welke beroepsgang gevolgd dient te worden hangt af van de omstandigheden van het geval. Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand weigert een huwelijksakte betreffende een dwanghuwelijk op te maken wegens strijd met de Nederlandse openbare orde, biedt artikel 1:27 BW betrokkenen de mogelijkheid deze weigering te doen toetsen door de rechtbank. Als de desbetreffende burger in plaats van het volgen van de beroepsgang besluit verhaal te halen bij de desbetreffende ambtenaar en deze bijvoorbeeld agressief bejegent, wordt de politie ingeschakeld. Daarmee acht ik de veiligheid van ambtenaren van de burgerlijke stand afdoende gewaarborgd.
De leden van de CDA-fractie vragen of de ambtenaar van de burgerlijke stand die, omdat hij constateert dat er sprake lijkt van huwelijksdwang, zijn medewerking aan de aflegging van een beëdigde verklaring weigert, het Openbaar Ministerie daarvan op de hoogte zal stellen en of dit altijd zal leiden tot nader onderzoek door het Openbaar Ministerie.
Het antwoord op deze vraag luidt bevestigend. Huwelijksdwang is een misdrijf. Als een ambtenaar van de burgerlijke stand kennis krijgt van een misdrijf, is hij verplicht daarvan aangifte te doen indien door het misdrijf inbreuk op of onrechtmatig gebruik wordt gemaakt van een regeling waarvan de uitvoering of de zorg voor de naleving aan hem is opgedragen (art. 162 lid 1 sub c Sv). Voor de hand ligt dat het Openbaar Ministerie na de aangifte een onderzoek doet instellen en, indien de uit dat onderzoek gebleken feiten daartoe aanleiding geven, het voorgenomen huwelijk stuit en strafrechtelijke vervolging start.
De leden van de D66-fractie vragen in welke andere situaties dan neef/nichthuwelijken geldt dat aannemelijk is dat een verhoogd risico op dwanghuwelijken bestaat.
Er zijn op dit moment geen cijfers beschikbaar omtrent aard en omvang van dwanghuwelijken. In de loop van dit jaar zal door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek worden opgezet, waarmee naar verwachting meer inzicht in de omvang van het probleem verkregen zal worden en in de specifieke groepen die extra kwetsbaar zijn voor huwelijksdwang.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de aanleiding is om de uitzonderingsgronden te schrappen op het minimale leeftijdsvereiste in geval van zwangerschap of geboorte. En voorts stellen zij diverse vragen over de juridische consequenties van het schrappen van de uitzonderingsmogelijkheid om beneden de leeftijd van achttien jaar in het huwelijk te mogen treden.
Als een persoon die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt in het huwelijk treedt, dan wordt deze persoon als gevolg daarvan meerderjarig. Met het bereiken van de meerderjarigheid, komt grotendeels een einde aan de beschermde positie die de wet minderjarigen biedt. Gelet op de kwetsbare positie van jongeren in een samenleving die steeds hogere eisen stelt aan hun beoordelingsvermogen, acht het kabinet het verlies van die beschermde positie niet opwegen tegen de voordelen die het huwelijk voor de minderjarige kan betekenen. Een zwanger meisje van zestien of zeventien jaar, of een meisje van die leeftijd dat haar kind reeds heeft gebaard, kan aan de rechter vragen haar meerderjarig te verklaren. De wet biedt een dergelijke mogelijkheid niet aan jongens van die leeftijd. Als minderjarige (aanstaande) ouders niet langer in het huwelijk kunnen treden, dan wordt het daarmee onmogelijk voor een zestien- of zeventienjarige vader om zelf het gezag over zijn kind te verkrijgen. Overwogen zou dan ook kunnen worden om ook voor zestien- en zeventienjarige jongens de mogelijkheid te openen zich meerderjarig te laten verklaren als zij verwachten vader te worden of dit reeds zijn. Een reden om hiertoe op dit moment niet over te gaan is dat het onderscheid dat de wet op dit punt maakt tussen jongens en meisjes in de praktijk voor zover bekend nog nooit tot problemen heeft geleid. In de enkele gevallen dat dispensatie is gevraagd om als minderjarige een huwelijk te mogen sluiten, betrof dit steeds een minderjarige zwangere of moeder die wilde huwen met een meerderjarige vader. Het blijkt nu eenmaal in de praktijk dat er zo nu en dan wel bij een zestien- of zeventienjarig meisje de behoefte bestaat om zelf volledig verantwoordelijk te mogen zijn voor haar kind, maar dat deze behoefte niet wordt waargenomen bij zestien- of zeventienjarige jongens die vader worden. In de tweede plaats heeft het openen van de mogelijkheid tot meerderjarigverklaring voor jongens een belangrijk praktisch bezwaar en wel dat niet eenvoudig is vast te stellen dat de desbetreffende jongeman de biologische vader is. Indien het kind reeds is geboren, kan een DNA-test uitkomst bieden, maar gedurende de zwangerschap is daarvoor een medische ingreep nodig. Voor de zestien- of zeventienjarige meisjes die meerderjarig verklaard willen worden, volstaat een doktersverklaring dat daadwerkelijk sprake is van zwangerschap.
Het doel van het onderhavige wetsvoorstel is om huwelijksdwang tegen te gaan. Omdat jonge mensen, die hun leven nog niet geheel zelfstandig vorm kunnen geven, niet in de laatste plaats in financiële zin, kwetsbaarder zijn voor druk vanuit hun omgeving, past het de overheid om aan hen extra bescherming te bieden. Onder meer het stellen van een zeer duidelijke wettelijke grens aan de minimale huwelijksleeftijd, biedt die extra bescherming, omdat het uitoefenen van druk om, gelet op de (verwachte) geboorte van een kind, dan toch maar dispensatie aan te vragen om in het huwelijk te treden, dan niet aan de orde kan zijn.
Indien een zestienjarig meisje een kind verwacht of heeft gekregen van een zestienjarige jongen, kunnen de jonge ouders niet belast worden met het gezamenlijk ouderlijk gezag. De ouders zijn immers zelf minderjarig en staan onder gezag van hun eigen ouder of ouders of onder voogdij. De Raad voor de Kinderbescherming zal de rechter vragen in de voogdij te voorzien. Afhankelijk van de situatie zal dit gezag worden opgedragen aan Bureau jeugdzorg of aan een of twee natuurlijke personen, bijvoorbeeld de grootouders, die zich daartoe bereid hebben verklaard. Het belang van de baby is bepalend voor het oordeel dat de rechter uitspreekt over wie het beste met de voogdij kan worden belast. Nadat een van de jonge ouders meerderjarig is geworden, kan hij of zij de rechter vragen voortaan zelf met het gezag te worden belast. Dat verzoek wordt alleen afgewezen als gegronde vrees bestaat dat bij de inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. En dat zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn als de jonge ouders, ook al heeft een van hen intussen de achttienjarige leeftijd bereikt, nog niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor hun kind zelf te dragen, omdat zij bijvoorbeeld geen inkomen hebben, geen woning, geen werk etc.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen verder nog een toelichting op de beoordeling van de dispensatieverzoeken. Ik moge voor de beantwoording van deze vraag graag verwijzen naar hetgeen ik hierover naar aanleiding van de vragen van de PvdA-fractie heb opgemerkt.
Voornoemde leden van de ChristenUnie-fractie willen vervolgens nog graag weten in welke zin de gronden waarop ontheffingsverzoeken zijn afgewezen verband houden met het belangrijkste doel van dit wetsvoorstel, het tegengaan van huwelijksdwang.
Uit een analyse van de zaken van de afgelopen vijf jaren blijkt dat er in 2011 en 2012 twee ontheffingsverzoeken zijn afgewezen waarin door de verzoekers werd betoogd dat zij reeds een religieus huwelijk hadden gesloten. In 2010 is een ontheffingsverzoek afgewezen in een geval dat betrokkenen samen naar Marokko wilden om daar een opleiding te volgen, maar daarvoor geen toestemming kregen van hun ouders als zij niet getrouwd waren. De regering hecht er zeer aan dat als mensen met elkaar in het huwelijk treden, zij dit doen omdat zij dit zelf graag willen en niet omdat zij zich daartoe door hun familiale of religieuze omgeving gedwongen voelen.
Voorts vragen de leden van de ChristenUnie-fractie om in te gaan op de wetshistorie ten aanzien van het verbod om een neef/nicht huwelijk te sluiten.
Huwelijken met afstammelingen in de rechte lijn, dus vaders met dochters, grootmoeders met kleinzonen etc., zijn altijd verboden geweest in Nederland. Over huwelijken met kinderen van broers en zusters (derde graad), is in het verleden verschillend gedacht. Het oude Romeinse recht verbood huwelijken tot de zesde graad. In de zestiende eeuw was het huwelijk tussen een volle neef en nicht (vierde graad) in Holland toegestaan, maar bijvoorbeeld in Gelderland en Overijssel verboden. Ten tijde van de Franse overheersing waren neef/nichthuwelijken weer toegestaan, maar daarna werden huwelijken tussen oom en nicht en tussen tante en neef weer verboden, evenals huwelijken met een oudoom of oudtante. Dit laatste heeft geduurd tot de invoering van Boek I van het Nieuw Burgerlijk Wetboek in 1970. Vanaf die datum is nog slechts het huwelijk verboden met afstammelingen in de opgaande of nederdalende lijn en huwelijken tussen broers en zusters.
Voornoemde leden vragen ook of overwogen is om alleen in gevallen waarin twijfel bestaat over de vrijwilligheid een beëdigde verklaring af te laten leggen of de verklaring alleen te beperken tot die situaties waarin er sprake is van een wens om een verblijfsvergunning te verkrijgen en of hiermee niet meer recht zou worden gedaan aan het met dit wetsvoorstel beoogde doel.
De regering heeft niet overwogen om de verplichting om in geval van een voorgenomen neef/nichthuwelijk te beperken tot situaties waarin de wens bestaat een verblijfsvergunning te verkrijgen, omdat uit de aanwijzingen dat vaker sprake is van dwang in geval van neef/nichthuwelijken niet blijkt dat deze dwang zich alleen voordoet als de aanstaande echtgenoot woonachtig is in een ander land. Evenmin is overwogen om de beëdigde verklaring slechts voor te schrijven in geval van twijfel over de vrijwilligheid, omdat een dergelijke werkwijze niet handhaafbaar zou zijn. De ambtenaar van de burgerlijke stand, bij wie de twijfel dan zal moeten zijn gerezen, beschikt immers niet over mogelijkheden om na te gaan wie wel en wie niet vrijwillig tot een huwelijk besluit.
Tot slot van dit onderdeel vragen de leden van de ChristenUnie-fractie wat de gevolgen zijn als aanstaande echtgenoten niet weten dat zij neef en nicht van elkaar zijn en of dit grond zou kunnen zijn voor nietigverklaring van het huwelijk.
Ik acht het zeer onwaarschijnlijk dat aanstaande echtgenoten niet weten dat zij elkaars bloedverwanten in de derde of vierde graad zijn. Echter, in het onwaarschijnlijke geval dat dit zich voordoet, wordt de beëdigde verklaring dat geen sprake is van dwang niet afgelegd en daarmee staat het huwelijk, als de verwantschap op een later moment mocht blijken, in beginsel bloot aan nietigverklaring. Die nietigverklaring kan verzocht worden door de echtgenoten zelf, de bloedverwanten in opgaande lijn en het Openbaar Ministerie. Ik vertrouw erop dat het Openbaar Ministerie, als geen sprake is van dwang, geen gebruik zal maken van de bevoegdheid nietigverklaring te verzoeken. Voor wat betreft bloedverwanten in opgaande lijn, dat wil zeggen de ouders en grootouders van de echtgenoten, en de echtgenoten zelf is het theoretisch denkbaar dat zij nietigverklaring van het huwelijk verzoeken. Het is aan de rechter om te beoordelen of hij dit verzoek zal toewijzen. Als de rechter ter zitting de overtuiging verkrijgt dat het niet afleggen van de beëdigde verklaring op een vergissing berust, omdat betrokkenen niet van elkaars afkomst op de hoogte waren, en hij tevens de overtuiging verkrijgt dat van huwelijksdwang geen enkele sprake is, dan zal hij het verzoek kunnen afwijzen wegens gebrek aan belang. Waar de rechter die overtuiging niet heeft en het verzoek toewijst, staat het partijen vrij om opnieuw in het huwelijk te treden en deze keer de beëdigde verklaring wel af te leggen.
De leden van de SGP-fractie vragen of er zicht op is of in de gevallen waarin jongeren beneden de leeftijd van achttien jaar in het huwelijk treden sprake is van huwelijksdwang en zo nee, wat de achtergrond is van het schrappen van de uitzonderingsmogelijkheid.
Indien jongeren van zestien of zeventien jaar in het huwelijk treden in verband met zwangerschap, behoeft geen dispensatie gevraagd te worden. Er bestaat geen zicht op of er in die gevallen sprake is van huwelijksdwang. De achtergrond van het schrappen van de uitzondering op de minimale huwelijksleeftijd van achttien jaar houdt verband met het zoveel mogelijk afsluiten van de mogelijkheid om in plaats van in Nederland het huwelijk in een ander land te sluiten en het huwelijk vervolgens in Nederland te doen inschrijven. Het weigeren van de erkenning van een in het buitenland gesloten huwelijk is alleen mogelijk op specifiek in het Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken (Verdrag van 14 maart 1978, Trb. 1987, 137) omschreven gronden én indien de openbare orde dat zonder twijfel vergt. De Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht betoogde in haar advies van 5 november 2011 (Kamerstuk 32 175, bijlage bij nr. 17) dat als naar Nederlands recht de mogelijkheid van dispensatie blijft bestaan, het gebruik van het instrument openbare orde geenszins overtuigend is. Of een in het buitenland gesloten huwelijk kennelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde, wordt in laatste instantie beoordeeld door de rechter. Zoveel mogelijk voorkomen dient te worden dat strijdigheid met de openbare orde door de rechter niet wordt aangenomen, omdat op het minimale leeftijdsvereiste uitzonderingen zijn toegestaan en daarom van fundamentele onverenigbaarheid met de Nederlandse rechtsorde dus kennelijk geen sprake is. In dat geval zou het in het buitenland sluiten van een huwelijk door jongeren een eenvoudige weg zijn om het in Nederland geldende vereiste dat de aanstaande echtgenoten beiden de leeftijd van achttien jaar moeten hebben bereikt, te omzeilen. In een afweging van de belangen van jonge mensen beneden de leeftijd van achttien jaar die in het buitenland kunnen huwen en daartoe alsnog gedwongen kunnen worden tegen de belangen van diezelfde jonge mensen die in Nederland willen huwen, geeft het belang van de bescherming tegen huwelijksdwang de doorslag. Om die reden stelt het kabinet een duidelijke norm waaraan niet getornd kan worden.
Voorts vragen voornoemde leden of overwogen is om de verklaring onder ede die in geval van een neef/nichthuwelijk dient te worden afgelegd slechts verplicht te stellen indien twijfel bestaat over de vrijwilligheid waarmee het huwelijk wordt aangegaan of voor situaties waarin sprake is van een wens om een verblijfsvergunning te verkrijgen.
In het regeerakkoord is afgesproken dat neef/nichthuwelijken in beginsel verboden zullen worden. Teneinde te voorkomen dat alle neef/nichthuwelijken voortaan in het buitenland gesloten worden om vervolgens in Nederland erkend te moeten worden, is voorgesteld het neef/nichthuwelijk toe te staan indien de beëdigde verklaring is afgelegd dat geen sprake is van dwang. Andere uitzonderingen op het neef/nicht huwelijksverbod zijn niet overwogen, omdat dat van de ambtenaar van de burgerlijke stand ten aanzien van alle voorgenomen neef/nichthuwelijken een aparte beoordeling zou vergen, terwijl de ambtenaar op het moment dat hij tot die beoordeling dient te komen naar alle waarschijnlijkheid niet beschikt over handvatten om zulks te doen.
De aan het woord zijnde leden merken terecht op dat in geval van huwelijken waarbij sprake is van een hogere graad van bloedverwantschap evenzeer sprake kan zijn van een dwanghuwelijk. Waar het evenwel zeer onwaarschijnlijk kan worden geacht dat aanstaande echtgenoten niet op de hoogte zijn van tussen hen bestaande bloedverwantschap in de derde of vierde graad in de zijlinie, is het minder onwaarschijnlijk dat aanstaande echtgenoten zich niet bewust zijn van bedoelde bloedverwantschap in hogere graden. Omdat de aanstaande echtgenoten bedoelde bloedverwantschap zelf dienen kenbaar te maken, zou een huwelijksverbod voor gevallen waarin de aanstaande echtgenoten in de verte familie van elkaar zijn, disproportioneel en niet handhaafbaar zijn.
Voor het antwoord op de laatste vraag van dit onderdeel die voornoemde leden stellen over de extra drempel die het afleggen van een verklaring onder ede betekent voor slachtoffers van huwelijksdwang, moge ik gaarne verwijzen naar het antwoord dat ter zake reeds is gegeven op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie in het onderdeel Algemeen.
De leden van de D66-fractie willen graag weten hoe vaak gebruik is gemaakt van artikel 28, onderdeel b, van Boek 10 BW.
Van de in art. 10:28 BW bedoelde toepassing van het nationale recht van een van de aanstaande echtgenoten op de huwelijksbevoegdheid, wordt geen registratie bijgehouden. Exacte gegevens zijn derhalve niet bekend. Wel is in de gegevens van het CBS tussen 1996 en 2012 één meisje van 15 jaar als zijnde gehuwd opgenomen en wel in het jaar 2010.
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze in de praktijk de beschermde positie van een minderjarige die in het huwelijk treedt, het meest teniet gaat.
Minderjarigen staan onder gezag en dat betekent onder meer dat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding ligt bij degene die het gezag uitoefent. Een minderjarige is bekwaam om rechtshandelingen te verrichten mits hij toestemming heeft van zijn wettelijk vertegenwoordiger en voor zover de wet niet anders bepaalt. Een minderjarige is zelf onbevoegd tot gezag en dat betekent dat als een minderjarige een kind krijgt, het gezag over dat kind niet door hem of haarzelf kan worden uitgeoefend. Wel kan een minderjarig zwanger meisje of een meisje dat haar kind reeds heeft gebaard, mits zij ten minste zestien jaar oud is, aan de rechter vragen haar meerderjarig te verklaren. De rechter zal dit alleen doen als hij dit in het belang van de moeder en haar kind wenselijk acht. Dat betekent dat de rechter zich eerst een oordeel vormt over hoe volwassen de jonge (aanstaande) moeder reeds is en in hoeverre zij in staat geacht kan worden om zelfstandig de verantwoordelijkheid voor haar eigen leven en voor de verzorging en opvoeding van haar kind te dragen. Ten aanzien van het in verband met de zwangerschap of geboorte in het huwelijk treden, zoals onder de huidige wet mogelijk is, ontbreekt een dergelijke rechterlijke toets, terwijl de huwelijkssluiting tot gevolg heeft dat de (aanstaande) zestien- of zeventienjarige meerderjarig wordt. Daardoor kan ten aanzien van de jonge moeder geen kinderbeschermingsmaatregel meer getroffen worden. Met behulp van een kinderbeschermingsmaatregel kan een (aanstaande) tienermoeder die bijvoorbeeld in handen van een loverboy is gevallen, of door de vader van haar kind gedwongen wordt haar schoolopleiding te staken, tegen zichzelf in bescherming worden genomen. In het uiterste geval kan de rechter zelfs een machtiging gesloten jeugdzorg afgeven. Vanaf het moment dat betrokkene meerderjarig is geworden, kan van een kinderbeschermingsmaatregel geen sprake meer zijn. Tot slot moge ik erop wijzen dat rechtshandelingen die verricht zijn door minderjarigen die daarvoor geen toestemming van hun wettelijk vertegenwoordiger hebben gekregen in beginsel vernietigbaar zijn. Dit geldt niet voor rechtshandelingen waarvan in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat minderjarigen van deze leeftijd die zelfstandig verrichten, zoals het kopen van een kaartje in het openbaar vervoer, het aanschaffen van kleding, boeken, cd’s etc. Wel beschermt deze regel minderjarigen tegen bijvoorbeeld het afsluiten van een grote geldlening, het boeken van een dure vakantiereis of de aanschaf van een dure auto. Voor dit soort ongebruikelijke rechtshandelingen, is toestemming nodig van de wettelijk vertegenwoordiger, waardoor de minderjarige indien nodig tegen zichzelf beschermd wordt.
De leden van de CDA-fractie vragen of er andere staten zijn die partij zijn bij het EVRM die maatregelen kennen als thans voor Nederland worden voorgesteld en wat de ervaringen daarmee zijn.
Het is niet bekend welke landen ter wereld huwelijksbeletselen kennen ten aanzien van neef/nicht huwelijken en huwelijken die gesloten worden met personen beneden de leeftijd van achttien jaar en hoe deze regelgeving wordt gehandhaafd. Wel is bijvoorbeeld bekend dat België een verbod kent van huwelijken tussen een oom en nicht of neef en tussen een tante en nicht of neef.
De leden van de VVD-fractie vragen een toelichting op de in de memorie van toelichting genoemde mogelijkheid om in Nederland een in het buitenland gesloten huwelijk nietig te verklaren, hetgeen niet aan de orde is als het desbetreffende huwelijk in Nederland niet wordt erkend.
Indien een in het buitenland gesloten huwelijk in Nederland niet word erkend, dan bestaat het naar Nederlands recht niet. Daarmee is het nog geen nietig huwelijk, maar een naar Nederlands recht niet bestaand huwelijk kan niet nietig worden verklaard. Dat neemt niet weg dat het desbetreffende in een ander land gesloten huwelijk in dat land en mogelijk ook in andere landen, gewoon geldig kan zijn. Een huwelijk is nooit van rechtswege nietig, doch kan, indien aan de gronden is voldaan, door de rechter nietig worden verklaard. Het Openbaar Ministerie zal zich bij het uitoefenen van de bevoegdheid nietigverklaring te verzoeken rekenschap moeten geven van de proportionaliteit van het verzoek. Ik acht de belangen van het slachtoffer daarmee voldoende gewaarborgd.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering aankijkt tegen de problematiek van hinkende rechtsverhoudingen.
Hinkende rechtsverhoudingen brengen voor betrokkenen veel ongemak met zich en dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. Het in Nederland weigeren van erkenning van een in het buitenland tot stand gekomen huwelijk en echtscheiding, geschiedt dan ook alleen indien het huwelijk of de echtscheiding kennelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde. Het belangrijkste voorbeeld van het weigeren van de erkenning van een in het buitenland gesloten huwelijk, is het polygame huwelijk waarbij de Nederlandse rechtssfeer ten tijde van het sluiten van het huwelijk betrokken was. Van sommige landen, met name buiten de Europese Unie, is bekend dat in Nederland uitgesproken echtscheidingen daar niet worden erkend. Ook komt het in die landen voor dat in Nederland gesloten huwelijken niet worden erkend. De hinkende rechtsverhouding waarmee betrokkenen zich dan geconfronteerd zien, kunnen met name een probleem vormen als betrokkenen naar het land van herkomst willenreizen. Haagse verdragen die beogen hinkende rechtsverhoudingen tegen te gaan, staan ter ondertekening en ratificatie open. De Europese Unie kent voorts de Brussel II-bis verordening, waarin onder meer bindende regels zijn neergelegd ter zake van de erkenning van echtscheiding in de landen van de Unie. Hoe vaak hinkende rechtsverhoudingen voorkomen, is niet bekend.
De leden van de PVV-fractie vragen welke knelpunten gemeenten ondervinden om een polygaam huwelijk te registreren.
Mij is niet bekend dat gemeenten knelpunten ondervinden in de registratie van polygame huwelijken. Een polygaam huwelijk wordt evenwel in Nederland niet erkend als de Nederlandse rechtsorde betrokken was op het moment dat het huwelijk gesloten werd. Een niet in Nederland erkend polygaam huwelijk, wordt in de gemeentelijke basisadministratie niet geregistreerd.
Voorts vragen voornoemde leden of internationale verdragen ruimte bieden om aan alle in het buitenland gesloten polygame huwelijken erkenning te onthouden.
Het onthouden van erkenning aan een huwelijk betekent dat het huwelijk naar Nederlandse begrippen niet bestaat. Het Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken (Verdrag van 14 maart 1978,Trb. 1987, 137) biedt gronden waarop, in het kader van bescherming van de openbare orde, erkenning aan een in het buitenland gesloten huwelijk onthouden kan worden. Waar de Nederlandse openbare orde niet bij het huwelijk betrokken is, biedt het verdrag niet de mogelijkheid om erkenning eraan te onthouden. Dat doet zich bijvoorbeeld voor als het huwelijk in het buitenland is gesloten op een moment dat de echtgenoten geen enkele binding met de Nederlandse rechtsorde hadden. Het is dan niet aan de Nederlandse staat om de bescherming die het huwelijk de echtgenoten biedt, bijvoorbeeld ten aanzien van het recht op verschaffen van levensonderhoud aan hen te ontnemen.
Tot slot van dit onderdeel vragen de leden van de PVV-fractie of de regering bereid is maatregelen te treffen om de informatie over de aanvraag van een machtiging voorlopig verblijf zodanig toegankelijk te maken dat deze aanvraag als ijkpunt kan worden gebruikt voor verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer.
Registratie van een huwelijk in de gemeentelijke basisadministratie is niet hetzelfde als de erkenning van dat huwelijk. Weliswaar zal een dergelijke registratie een aanwijzing kunnen vormen voor het feit dat het huwelijk in Nederland is erkend, maar de erkenning van het huwelijk kan ook op een ander moment aan de orde komen, bijvoorbeeld als de vraag rijst of een uit het desbetreffende huwelijk geboren kind in familierechtelijke betrekking staat tot de polygaam gehuwde echtgenoot van zijn moeder. De HR heeft op 17 juni 2011 (LJN BP9500) geoordeeld dat kinderen uit een polygaam huwelijk, dat in Pakistan is gesloten door man die op dat moment de Nederlandse nationaliteit had, niet tot hem in familierechtelijke betrekking staan, nu het huwelijk in Nederland niet wordt erkend wegens strijd met de openbare orde. Ook kan het al dan niet erkennen van het huwelijk aan de orde komen bij de afwikkeling van de nalatenschap van betrokkene. Waar het Nederlanderschap en het feit dat een persoon in Nederland woonachtig is toegankelijke informatie vormt, is de datum waarop een eerste aanvraag voorlopig verblijf is gedaan dat niet en kan dat naar zijn aard ook niet zijn. Mogelijk heeft een persoon reeds in 1980 een machtiging voorlopig verblijf aangevraagd, welke is afgewezen, om vervolgens een tiental jaren later opnieuw een aanvraag te hebben gedaan, mogelijk zelfs vanuit een ander land. Als die persoon een polygaam huwelijk sluit en zijn intussen naar Nederland verhuisde echtgenote biedt dit huwelijk ter registratie aan, dan zijn de gegevens van de in het land van herkomst blijvende persoon voor de afdeling burgerzaken van een gemeente niet na te gaan. Het aanmerken van het in sommige gevallen wel en in andere gevallen niet traceerbare moment van de eerste aanvraag voorlopig verblijf als een ijkpunt waarmee voldoende aanknoping bij de Nederlandse rechtssfeer kan worden vastgesteld, zou derhalve een schijnzekerheid bieden, welke in de praktijk niet voldoende handhaafbaar zou zijn. Dat is in strijd met de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid en daarom is van die mogelijkheid afgezien.
De leden van de SP-fractie vragen of het juist is dat de voorgestelde formulering van art. 10:32 BW een niet-limitatieve opsomming behelst van huwelijken die op grond van strijdigheid met de Nederlandse openbare orde niet kunnen worden erkend.
De leden zien dat goed. De voorgestelde formulering dient om rechtstoepassers betere handvatten te bieden voor hun oordeel of een ter erkenning voorgelegd huwelijk strijd oplevert met de Nederlandse openbare orde. De formulering sluit, evenals de huidige formulering, niet uit dat er niet in de opsomming opgenomen huwelijken ter erkenning worden voorgelegd, die evenzeer als kennelijk onverenigbaar met de openbare orde moeten worden aangemerkt.
De aan het woord zijnde leden merken voorts terecht op dat het Nederlandse neef/nicht huwelijksverbod omzeild kan worden door in het buitenland te huwen en dat huwelijk vervolgens in Nederland ter erkenning aan te bieden.
Het voorgestelde neef/nicht huwelijksverbod dient geen ander doel dan huwelijksdwang zoveel mogelijk tegen te gaan, om als het ware een drempel op te werpen voor aanstaande echtgenoten die zich door druk vanuit de omgeving gedwongen voelen om een huwelijk met elkaar te sluiten, terwijl zij dat eigenlijk zelf helemaal niet willen. Indien duidelijk is dat sprake is van bedreiging, zal het huwelijk niet gesloten kunnen worden. Dat sprake is van bedreiging zal echter niet altijd even duidelijk kenbaar zijn voor de buitenwacht. Teneinde aanstaande echtgenoten tegemoet te komen, is in het onderhavige voorstel een extra drempel opgenomen om een neef/nicht huwelijk aan te gaan. In geval van deze huwelijken bestaat, zoals eerder uiteen gezet, een grotere kans dat sprake is van een dwanghuwelijk. Het opwerpen van een drempel, waarbij de aanstaande echtgenoten zich er nog een keer extra van dienen te vergewissen dat ze dit huwelijk echt uit volle overtuiging en vrije wil wensen aan te gaan, wordt gerechtvaardigd door het belang dat bestaat bij het zoveel mogelijk tegengaan van dwanghuwelijken. Meer dan een extra drempel opwerpen, is evenwel niet mogelijk, omdat onverdedigbaar is dat neef/nichthuwelijken, die eeuwenlang in Nederland zijn toegestaan en toegestaan zullen blijven, indien de beëdigde verklaring is afgelegd, in strijd zijn met fundamentele beginselen van de Nederlandse rechtsorde. Omdat aldus geen sprake kan zijn van strijd met de openbare orde, is het niet mogelijk erkenning aan deze huwelijken te onthouden. Ik onderschrijf het gevoelen dat door diverse fracties en op diverse plaatsen in dit verslag wordt geuit, dat het neef/nicht huwelijksverbod niet de ultieme oplossing biedt voor het probleem van de huwelijksdwang. Ik verwacht echter wel dat het een bijdrage kan leveren aan het zoveel mogelijk uitbannen van huwelijksdwang uit de Nederlandse samenleving en daarom een plaats verdient naast alle andere maatregelen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke polygame huwelijken nu al niet in Nederland worden erkend en welke nog wel en welke wijziging dit wetsvoorstel in die erkenning aanbrengt.
Vaste jurisprudentie is dat een polygaam huwelijk, dat in het buitenland is gesloten op het moment dat een van beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit had, in Nederland niet wordt erkend. Het hebben van de Nederlandse nationaliteit wordt als een zodanig relevant raakpunt met de Nederlandse rechtsorde gezien, dat de openbare orde dan in elk geval in het geding is. Het wetsvoorstel verandert met het expliciet in de wet vastleggen van deze reeds in de rechtspraak vastgelegde norm niets. De verandering die wordt voorgesteld, betreft het aannemen van voldoende aanknoping met de Nederlandse rechtssfeer indien ten minste een van de echtgenoten op het moment van de huwelijkssluiting zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Wie in Nederland woont en vervolgens in het buitenland een polygaam huwelijk sluit, zal dit huwelijk in Nederland niet langer kunnen laten erkennen. Als het huwelijk in een ander land gewoon geldig is, leidt dit tot een hinkende rechtsverhouding voor betrokkenen. Hinkende rechtsverhoudingen moeten zoveel mogelijk worden voorkomen, maar dit streven kan nimmer onverenigbaarheid met de Nederlandse openbare orde opzij zetten. Dat betekent dat als een in Nederland wonende persoon in het buitenland een polygaam huwelijk sluit en dat huwelijk in Nederland voortaan niet meer zal kunnen worden erkend, dit voor beide echtgenoten nadelig kan zijn. Vanuit Nederland kunnen wij evenwel niet voorkomen dat mensen in het buitenland een huwelijk sluiten. Wij kunnen, indien onze openbare orde dat duidelijk vergt, wel erkenning aan een huwelijk weigeren en zullen dat ook doen, ook al leidt dat tot een hinkende rechtsverhouding.
Voornoemde leden vragen vervolgens wat de rechtsgevolgen zijn voor de tweede partner, indien het huwelijk met deze persoon niet wordt erkend in Nederland, terwijl het eerste huwelijk wel is erkend.
Het niet erkennen van een huwelijk betekent dat dat huwelijk in Nederlandse ogen niet bestaat. Als een Nederlandse of in Nederland woonachtige man getrouwd is met mevrouw A en dat huwelijk is in Nederland gesloten of in Nederland erkend, en de man vraagt vervolgens erkenning van een tweede huwelijk dat hij in een ander land heeft gesloten met mevrouw B, dan wordt aan dit tweede huwelijk erkenning onthouden. Dat betekent bijvoorbeeld voor mevrouw B dat als zij een kind krijgt, in Nederland de man niet als haar echtgenoot wordt aangemerkt en het kind dus naar Nederlands recht niet tot hem in familierechtelijke betrekking staat. Indien de man Nederlander is, betekent dat dat het kind niet de Nederlandse nationaliteit aan hem kan ontlenen.
De leden van de SGP-fractie vragen of het aantal geregistreerde polygame huwelijken sinds 2009 toe- of afneemt.
Recente cijfers over registratie van polygame huwelijken zijn niet voorhanden. In 2009 is een telling uitgevoerd bij alle gemeenten, hetgeen een omvangrijk onderzoek vergde. Dit onderzoek is thans niet herhaald.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de betekenis is van het verlengen van de termijn van zes maanden naar drie jaar waarbinnen het verzoek tot nietigverklaring van een huwelijk kan worden gedaan met het oog op de prioriteit en aandacht van het Openbaar Ministerie voor nader onderzoek van vermoedens van huwelijksdwang.
De voorgestelde wettekst biedt het Openbaar Ministerie de bevoegdheid om een verzoek tot nietigverklaring van een huwelijk wegens dwang in te dienen. Onder huidig recht kan alleen een echtgenoot zelf een verzoek tot nietigverklaring van een huwelijk op deze grond indienen. Het voorstel tot uitbreiding van de kring van verzoekgerechtigden dient ertoe om het Openbaar Ministerie de mogelijkheid te bieden actie te ondernemen inzake een gedwongen huwelijk. Ik verwacht niet dat het Openbaar Ministerie in de praktijk vaak zelf gevallen van huwelijksdwang op het spoor komt. Wel kan het Openbaar Ministerie bijvoorbeeld in het kader van een onderzoek naar mensenhandel een dwanghuwelijk in het vizier kunnen krijgen. Verlenging van de termijn biedt het Openbaar Ministerie de mogelijkheid om het onderzoek te voltooien om, als de resultaten daartoe aanleiding vormen, alsnog tijdig stappen te zetten om het verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk in te dienen.
De leden van de D66-fractie vragen wat de beëdigde verklaring in het kader van een neef/nichthuwelijk precies inhoudt en of de ambtenaar van de burgerlijke stand in staat is mogelijke dwang te herkennen.
De beëdigde verklaring dient er louter toe om de aanstaande echtgenoten een extra reflectiemoment te bieden, waarop zij bij zichzelf kunnen nagaan of zij het huwelijk wel echt uit vrije wil aangaan en bereid zijn dit onder ede te bevestigen. Als de aanstaande echtgenoten de beëdigde verklaring afleggen, hetwelk zij ieder apart dienen te doen en zij willen beiden dat de voltrekking van het huwelijk doorgang kan vinden, dan zal dat geschieden. Dat is vanzelfsprekend anders als de ambtenaar reden heeft om te veronderstellen dat er wel degelijk sprake is van dwang. Het is echter heel goed denkbaar dat de ambtenaar daar geen enkel zicht op heeft. In die zin verandert het wetsvoorstel de bestaande praktijk niet. Als de ambtenaar onder huidig recht aanwijzingen heeft dat een van de echtgenoten gedwongen wordt tot het sluiten van een huwelijk, dan zal hij ook nu zijn medewerking weigeren. Toch vertrouw ik erop dat aanstaande echtgenoten ervoor terugdeinzen om een valse verklaring onder ede af te leggen en ik verwacht dat het verplicht stellen van die verklaring in geval van een neef/nichthuwelijk een bijdrage zal leveren aan het tegengaan van dwang. Als een echtgenoot de verklaring onder ede heeft afgelegd, doch nadien toch nietigverklaring van het huwelijk wegens dwang verzoekt, dan zal het gegeven dat de verklaring is afgelegd vanzelfsprekend aan de orde komen. Als betrokkene aannemelijk kan maken dat hij of zij ook gedwongen werd de verklaring onder ede af te leggen, hetgeen niet ondenkbaar is, dan zal de nietigverklaring van het huwelijk kunnen worden toegewezen. Ik heb er vertrouwen in dat het Openbaar Ministerie de bevoegdheid om vervolging wegens meineed in te stellen verstandig zal gebruiken en niet zal toepassen om de positie van een slachtoffer nog verder te verslechteren.
Artikel I, onder D
De leden van de D66-fractie vragen of, aangezien de ambtenaar van de burgerlijke stand niet zelf kan constateren dat de aanstaande echtgenoten neef en nicht van elkaar zijn, sprake is van een effectieve belemmering van neef/nicht huwelijken.
Het valt inderdaad niet uit te sluiten dat aanstaande echtgenoten hun neef/nichtrelatie tegenover de ambtenaar verzwijgen en daarmee ontkomen aan het afleggen van de beëdigde verklaring. Als aanstaande echtgenoten die neef en nicht van elkaar zijn uit volle overtuiging met elkaar in het huwelijk willen treden, dan zie ik geen reden waarom zij de beëdigde verklaring niet zullen wensen af te leggen. Is er wel sprake van dwang, dan zullen de echtgenoten met het verzwijgen van de bloedverwantschap het vereiste van de beëdigde verklaring kunnen omzeilen, maar ik verwacht dat zij daartoe toch niet gemakkelijk zullen besluiten. Het kan immers zo zijn dat de ambtenaar toch op de een of andere wijze op de hoogte is van de neef/nichtverwantschap en dan hebben de echtgenoten met hun valse voorstelling van zaken zijn aandacht juist op hen gevestigd. Ik verwacht dat wie willens en wetens regelgeving probeert te omzeilen, juist niet zal willen opvallen door een formulier verkeerd in te vullen. Bovendien staat een neef/nichthuwelijk dat zonder de beëdigde verklaring is afgelegd bloot aan nietigverklaring.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen ook de andere huwelijksbeletselen op te nemen. Het ontbreken van een beëdigde verklaring zou de indruk kunnen wekken dat er onduidelijkheid is over de wilsvrijheid van anderen.
De andere huwelijksbeletselen zijn niet opgenomen, omdat deze niet geheeld kunnen worden door het afleggen van een beëdigde verklaring dat geen sprake is van dwang om het huwelijk aan te gaan. Ik verwacht daarom niet dat er verwarring zal ontstaan over deze bepaling.
Artikel I, onder J
De leden van de VVD-fractie vragen welke uitwerking aan de mogelijkheid van nietigverklaring wegens dwaling in de Franse jurisprudentie wordt gegeven.
Het onderhavige wetsvoorstel voorziet niet in wijziging van de mogelijkheid van nietigverklaring wegens dwaling. Het desbetreffende artikel is slechts in technische zin aangepast in verband met de wijziging van de termijn waarbinnen nietigverklaring wegens dwang verzocht kan worden. Het Franse recht kent overigens eveneens een bepaling op grond waarvan een huwelijk dat onder dwang is gesloten nietig kan worden verklaard. Ook in Frankrijk is het Openbaar Ministerie bevoegd om de nietigverklaring te verzoeken. Of van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt en zo ja, hoe vaak en hoe de Franse rechter een verzoek tot nietigverklaring beoordeelt, is niet bekend.
De leden van de D66-fractie vragen of de effectiviteit van deze wetswijziging zal worden geëvalueerd.
Over de omvang van het probleem van huwelijksdwang is op dit moment nog weinig bekend. Zoals eerder op vragen van diverse fracties is aangegeven, zal in de loop van dit jaar een onderzoek starten, waarmee beoogd wordt meer inzicht te verkrijgen in aard en omvang van de problematiek. Ik acht het van belang dat te zijner tijd wordt geëvalueerd wat het effect is geweest van de wettelijke maatregelen. Ik denk daarbij aan een termijn van vijf jaar nadat de voorgestelde wetswijzigingen in werking is getreden.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33488-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.