33 467 Goedkeuring van de op 29 juni 2012 te Tegucigalpa tot stand gekomen Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (Trb. 2012, 163)

B MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 17 juli 2013

De regering dankt de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking van de Eerste Kamer der Staten-Generaal voor haar voorlopig verslag met betrekking tot het voorstel van wet tot goedkeuring van het bovengenoemde verdrag. De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de desbetreffende fracties. In deze memorie van antwoord worden de vragen van de commissie beantwoord, waarbij de volgorde van vragen wordt aangehouden en vragen met dezelfde strekking worden samengevoegd.

De leden van de PvdA-fractie zouden graag van de regering een overzicht ontvangen van de al gesloten overeenkomsten alsook van overeenkomsten waarover momenteel wordt onderhandeld. Daarbij vernemen zij graag met welke regio’s de regering het wenselijk acht om interregionale overeenkomsten aan te gaan.

De bevordering van regionale integratie is al geruime tijd een belangrijke doelstelling van het externe beleid van de EU. De regering onderschrijft het belang hiervan. Regionale integratie bevordert economische ontwikkeling, vrede en stabiliteit. In het algemeen acht de regering het dan ook wenselijk dat de EU overeenkomsten met andere regio’s sluit. In het geval van vrijhandelsovereenkomsten geldt bovendien dat de schaalvoordelen groter worden naarmate de markt waarmee het akkoord wordt gesloten groter is.

Uiteraard moet ook de wederpartij overtuigd zijn van de meerwaarde om als regio in plaats van als individueel land een akkoord met de EU aan te gaan. De onderhandelingen van de EU met de ASEAN-regio zijn helaas spaak gelopen en in plaats daarvan onderhandelt de EU nu met individuele ASEAN-landen. De onderhandelingen tussen de EU en Mercosur verlopen op het moment niet optimaal. De Mercosur-zijde heeft toegezegd voor het einde van 2013 met een voorstel te komen voor markttoegang, een noodzakelijke stap om vooruitgang te boeken in de onderhandelingen. De regering hoopt dat de onderhandelingen spoedig zullen uitmonden in een akkoord met deze belangrijke regio.

Verder wil de regering als honest broker proberen de impasse in de onderhandelingen voor de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s) tussen de EU en de ACS-landen te doorbreken. In deze rol zal Nederland zich voornamelijk richten op de regio’s Zuidelijk Afrika, Oost Afrika en West Afrika. Hoe de regering invulling wil geven aan deze rol werd uitgebreid toegelicht in de kamerbrief «Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s)» d.d. 16 mei 2013 (Kamerstukken II 2012–2013, 33 625, nr. 6).

Wat het Zuidelijke Middellandse Zeegebied betreft geldt dat er diverse euro-mediterrane akkoorden zijn gesloten met de individuele landen in dat gebied. Er vinden momenteel geen onderhandelingen plaats over een regionale overeenkomst in dat gebied. Voor een compleet overzicht van de regionale overeenkomsten waarover de EU momenteel onderhandelt en die al tot stand zijn gekomen, verwijs ik u naar de bijlage bij deze memorie van antwoord.

Aangezien handelsbevordering het hoofdbestanddeel van dit Associatieakkoord met Midden-Amerika vormt, vraagt de PvdA-fractie in de eerste plaats naar de verhouding met de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Opereert dit Associatieakkoord geheel op basis van de beginselen en de regels van de WTO? Indien dat het geval is, waarom is in dit Associatieakkoord voorzien in een afzonderlijk geschillenbeslechtingsmechanisme (consultatie en arbitrage) op het terrein van handel (zie de artikelen 308–328)? Is dit, zo vragen deze leden, bedoeld als een alternatief voor, een voorportaal van of een parallelmechanisme van het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme? Hoe beoordeelt de regering dit?

Het Associatieakkoord tussen de EU en Midden-Amerika is een regionaal akkoord dat voldoet aan de relevante bepalingen van de WTO (art. XXIV GATT/WTO). Deze bepalingen staan toe dat WTO-leden vrijhandelsakkoorden met elkaar afsluiten. Een voorwaarde is echter dat binnen een dergelijke vrijhandelszone nagenoeg de gehele handel vrijgemaakt wordt. In de praktijk wordt dit uitgelegd als minimaal 90% van de totale handel tussen de betrokken partijen.

Het in het Associatieakkoord voorziene geschillenbeslechtingsmechanisme is een eigenstandig mechanisme bedoeld voor het oplossen van geschillen over de interpretatie van het akkoord. Het is noch alternatief noch voorportaal voor de geschillenbeslechting in het kader van de WTO. Het WTO geschillenbeslechtingsorgaan is niet bevoegd om uitleg te geven over de interpretatie of naleving van regionale en bilaterale handelsakkoorden.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het Associatie Akkoord in feite in de plaats komt van de toepasselijkheid van het APS voor deze zes Midden-Amerikaanse landen. Betekent dit, zo vragen zij, dat er voor geen van de zes Midden-Amerikaanse landen nog additionele preferenties aan het APS te ontlenen zijn?

Vanaf 2014, onder de herziene APS-verordening, zullen landen die al profiteren van een ander preferentieel markttoegangsakkoord (zoals dit Associatieakkoord) met vergelijkbare of lagere tarieven voor bijna alle handel niet langer aanspraak kunnen maken op het APS. Bovendien zou ook zonder het Associatieakkoord een aantal Midden-Amerikaanse landen de APS-preferenties verliezen vanaf 2014. Het nieuwe APS zal namelijk in beginsel niet langer openstaan voor hogere middeninkomenslanden (zie ook het BNC-fiche terzake; Kamerstukken II 2010–2011, 22 112, nr. 1185). Op dit moment classificeert de Wereldbank in elk geval Costa Rica en Panama als zodanig.

De preferenties die voortvloeien uit het Associatieakkoord zijn in alle gevallen minstens even gunstig als de APS-preferenties, in veel gevallen gunstiger. Met dit Associatieakkoord zal Midden-Amerika profiteren van betere toegang tot de Europese markt, in het bijzonder voor de belangrijkste landbouwproducten in de regio: bananen, suiker, rundvlees en rum. Ook zal de EU bij de inwerkingtreding van de overeenkomst volledige vrijstelling verlenen voor industrie- en visserijproducten uit Midden-Amerika. Het APS voorziet niet in deze vrijstelling.

Vervolgens merken de leden van de PvdA-fractie op dat het bevorderen van duurzame ontwikkeling een van de hoofddoelstellingen van het Associatie Akkoord is. Zij vernemen graag van de regering op welke wijze de voorziene samenwerking kan bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen van de Rio+20-top, zoals verwoord in het slotdocument «The Future We Want» van juni 2012.

Ten tijde van de onderhandelingen over dit Associatieakkoord had de Rio+20 conferentie nog niet plaatsgevonden. De doelstellingen van Rio+20 zijn echter niet nieuw en maken al deel uit van verschillende afspraken over duurzame ontwikkeling zoals Agenda 21, Uitvoeringsplan van Johannesburg, het Kyoto-protocol, Protocol van Cartagena, CITES, FLEGT, en de ILO-conventies.

De partijen bij het Associatieakkoord erkennen de noodzaak van duurzame ontwikkeling en hebben afgesproken om op dit punt samen te werken. Titel VIII van deel IV van de overeenkomst is volledig gewijd aan «Handel en Duurzame Ontwikkeling». De doelstellingen van deze titel zijn onder andere het verbeteren van de naleving van internationale arbeidsrechtelijke- en milieuverdragen, het versterken van de rol van handelspolitiek bij de bescherming van biodiversiteit en het bevorderen van de publieke betrokkenheid bij deze onderwerpen.

De partijen streven naar een hoog beschermingsniveau voor arbeidsomstandigheden en milieu in wetgeving en beleid. In het duurzaamheidshoofdstuk herbevestigen de partijen hun verplichtingen ten aanzien van de fundamentele arbeidsrechten zoals vastgelegd in de conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Hieronder vallen de vrijheid van vereniging en het voeren van collectieve onderhandelingen, uitbanning van iedere vorm van dwangarbeid, de daadwerkelijke afschaffing van kinderarbeid en het uitbannen van discriminatie met betrekking tot werk en beroep. De partijen verplichten zich er bovendien toe om de zeven in artikel 287 genoemde multilaterale milieuakkoorden in hun wetgeving uit te voeren en in de praktijk na te leven.

De op te richten Raad inzake Handel en Duurzame Ontwikkeling houdt toezicht op de uitvoering van titel VIII van deel IV. Deze Raad kan aanbevelingen doen aan het Associatiecomité over de implementatie. Het akkoord voorziet in procedures voor het geval er sprake is van een verschil van inzicht over de toepassing van dit hoofdstuk. In eerste instantie betreft het consultaties op regeringsniveau. Indien deze niet leiden tot een bevredigende oplossing kan worden overgegaan tot instelling van een deskundigenpanel. Het panel wordt dan gevraagd om de nakoming van verplichtingen door de verdragspartijen te beoordelen en hiervan openbare verslagen met aanbevelingen op te stellen.

De Nederlandse regering zal bijdragen aan de doelstellingen uit dit akkoord op het gebied van duurzame ontwikkeling, bijvoorbeeld via de samenwerking van onze ambassades met lokaal opererende bedrijven. Nederland helpt bedrijven waar mogelijk hun verantwoordelijkheid te nemen, in het bijzonder daar waar het gaat om het respecteren van mensenrechten en arbeidsrechten.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de bepalingen inzake het vervolgen en bestraffen van ernstige internationale misdrijven (artikel 17). Zij vragen of, en zo ja in welk van de zes Midden-Amerikaanse landen, dit momenteel een rol speelt.

In Costa Rica, Panama, Nicaragua en El Salvador speelt vervolging van ernstige internationale misdrijven momenteel geen rol. Naar aanleiding van de gebeurtenissen volgend op de staatsgreep in Honduras in 2009 is het Internationaal Strafhof een voorlopig onderzoek gestart (examen préliminaire). Dit onderzoek is nog niet afgerond. In Guatemala loopt op dit moment een nationale strafzaak tegen ex-dictator Ríos Montt en zijn voormalige veiligheidschef voor genocide en misdaden tegen de menselijkheid.

Deze leden hebben ook kennisgenomen van de hiermee verband houdende oproep tot samenwerking voor de bevordering van de universele erkenning van het Statuut van Rome. Blijkens de gegevens van het Internationaal Strafhof (geraadpleegd op 12 mei 2013) zijn El Salvador en Nicaragua geen partij bij het Statuut van Rome. Wordt dit, in het licht van artikel 17 van het Associatieakkoord, met deze landen besproken?

Ja. Inderdaad onderschrijven de partijen bij het akkoord de waarde van het Internationaal Strafhof en verbinden zij zich «maatregelen te treffen om de integriteit van het Statuut van Rome te waarborgen». Tot die maatregelen behoort uiteraard ratificatie. Ratificatie van het Statuut van Rome zal dus onderdeel vormen van de besprekingen met de Midden-Amerikaanse landen in het kader van de politieke dialoog. Zoals het akkoord echter ook aangeeft, «het blijft het soevereine besluit van elke staat om te bepalen wat het meest geschikte moment is om het Statuut van Rome te onderschrijven.»

Inderdaad erkent El Salvador op dit moment de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof nog niet. Ondertekening en ratificatie van het Statuut van Rome ligt in dit land gevoelig, omdat een bepaald deel van de politieke oppositie vervolging voor misdaden tijdens de Salvadoraanse burgeroorlog (1980–1992) vreest. Dit is overigens ongegrond: het Hof heeft geen retroactieve rechtsmacht. Gelukkig wordt in El Salvador op dit moment de ratificatie van het Statuut voorbereid.

Ook in Nicaragua is het Statuut van Rome nog niet ondertekend en geratificeerd, om vergelijkbare redenen als in El Salvador. In beide landen wordt het belang van erkenning van en samenwerking met het Internationaal Strafhof door de Nederlandse ambassade regelmatig benadrukt.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de bepalingen over het Internationaal Strafhof en over non-proliferatie van massavernietigingswapens steeds vaker figureren in diverse door de EU gesloten overeenkomsten. Is de regering van mening dat deze als standaardbepalingen voor iedere nieuwe toekomstige overeenkomst van de EU moeten worden gezien? Indien ja, vindt de regering dat dergelijke bepalingen ook voorgesteld dienen te worden voor vrijhandelsakkoorden met bijvoorbeeld China, Rusland en de Verenigde Staten? De leden vragen verder in hoeverre de problematiek van proliferatie van massavernietigingswapens een rol speelt in de Midden-Amerikaanse regio.

De problematiek van proliferatie van massavernietigingswapens speelt geen rol in de Midden-Amerikaanse regio.

Inderdaad is het staand beleid van de EU om te streven naar opname van bepaalde politieke standaardclausules in overeenkomsten met derde landen of regio’s. Deze standaardclausules hebben naast bevordering van de werking van het Internationaal Strafhof en het tegengaan van proliferatie van massavernietigingswapens onder andere ook betrekking op de beginselen van mensenrechten, rechtsstaat en democratie. De non-proliferatie- en mensenrechtenclausules worden doorgaans aangemerkt als «essentiële clausules» met opschortende werking in geval van niet-naleving. De EU streeft naar opname van deze standaardclausules in politieke kaderovereenkomsten, waartoe ook dit Associatieakkoord met Midden-Amerika gerekend kan worden. Als er in de betrekkingen met een bepaald land of regio geen sprake is van een politieke kaderovereenkomst, dan streeft de EU naar opname van in elk geval de essentiële clausules in een eventueel vrijhandelsakkoord. Deze benadering is sinds 2009 gemeengoed in het buitenlandse beleid van de EU. De regering steunt deze benadering.

De leden van de PvdA-fractie constateren tevens dat blijkens artikel 49 nadere overeenkomsten over migratie moeten worden gesloten. Deze leden vragen waarom hierover nog geen overeenkomst kon worden bereikt en vernemen graag wat de inzet van de regering is bij de onderhandelingen over deze nadere overeenkomsten. Is de regering bereid toe te zeggen dat zij bij de pogingen om de immigratie te beheersen, onder andere door de aangekondigde terugname zonder formaliteiten van onderdanen die illegaal in de EU verblijven, het internationale vluchtelingenrecht (waaronder het beginsel van non-refoulement) volledig gerespecteerd zal willen zien?

Het Associatieakkoord schept op een groot aantal terreinen kaders voor samenwerking die nader kunnen worden uitgewerkt. Terug- en overname is één van deze terreinen. Artikel 49, vierde lid bepaalt dat op verzoek een nadere overeenkomst zal worden gesloten tussen de EU en Midden-Amerika waarin specifieke verplichtingen worden uitgewerkt op het gebied van terug- en overname. Belangrijk is dat de verplichting tot de terugname van eigen onderdanen al is vastgelegd in artikel 49, tweede lid van het Associatieakkoord. Deze passage bepaalt dat de landen van Midden-Amerika hun onderdanen moeten terugnemen wanneer deze illegaal in de EU verblijven, en vice versa. De regering hecht aan deze bepaling. Wanneer wordt overgegaan tot het maken van nadere afspraken over terug- en overname tussen de partijen zal de regering uiteraard het internationale vluchtelingenrecht gerespecteerd willen zien.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering uiteen te zetten wat de in artikel 355 voorziene procedure ingeval van mensenrechtenschendingen behelst en hoe zij deze waardeert. Zij vragen daarbij in het bijzonder of voor het kunnen nemen van eenzijdige handels- of andere maatregelen dan wel algehele opschorting van de overeenkomst dezelfde procedurele vereisten gelden als onder de herziene EU-ACS Partnerschapsovereenkomst (met 79 ontwikkelingslanden).

In het tweede lid van artikel 355 wordt bepaald dat, wanneer sprake is van schending van een essentieel element van de overeenkomst door één van de partijen, de andere partij onmiddellijk passende maatregelen kan nemen. Als essentiële elementen van de overeenkomst zijn aangemerkt: eerbiediging van de beginselen van mensenrechten, democratie en rechtsstaat (artikel 1) en bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens (artikel 15). Indien een partij passende maatregelen treft, kan de andere partij verzoeken dat binnen vijftien dagen een vergadering wordt belegd om de partijen bijeen te brengen.

Bij de keuze van de te treffen maatregelen moet voorrang worden gegeven aan maatregelen die de tenuitvoerlegging van de overeenkomst het minst verstoren. Pas in laatste instantie kan worden gekozen voor het eenzijdig opschorten van het akkoord. In minder dringende gevallen verstrekt de klagende partij in eerste instantie aan de Associatieraad alle relevante informatie die nodig is voor een grondig onderzoek van de situatie om te proberen een aanvaardbare oplossing te vinden.

Deze procedure lijkt inderdaad op de procedure zoals omschreven in artikel 96 van de EU-ACS Partnerschapsovereenkomst. In beide gevallen is de procedure gericht op consultaties tussen de partijen om problemen op te lossen, en de mogelijkheid tot eenzijdige maatregelen als de consultaties nergens toe leiden of als sprake is van bijzonder dringende gevallen. In het geval van de EU-ACS Partnerschapsovereenkomst zijn de passende maatregelen echter vrij nauw gericht op problemen op het vlak van mensenrechten. In het voorliggende Associatieakkoord zijn passende maatregelen ook mogelijk wanneer «een andere partij een verplichting op grond van deze overeenkomst niet is nagekomen».

De leden van de SP-fractie merken op dat de Europese Unie (Commissie) stelt dat dit akkoord haar invloed op het vlak van de mensenrechten zal versterken, in het bijzonder door de bepalingen over de algemene principes (zoals mensenrechten, democratie en de rechtsstaat) die de EU in staat stellen om het akkoord op te schorten in geval van ernstige schendingen. Deze bepalingen zijn echter in feite zwakker dan wat er mogelijk was via het APS+, zo stellen deze leden.

Zij citeren uit een persbericht van de NGO Friends of the Earth Europe: «According to studies by the London School of Economics commissioned by the European Parliament in March this year, the two agreements lack mechanisms for monitoring and enforcing human rights, highlighting that there is no specific mechanism to monitor the implementation of the human rights clause, or a subcommittee dedicated to monitoring human rights and democracy issues.»1 Deze leden vernemen graag van de regering of zij meent dat dit akkoord de invloed van de EU op het vlak van mensenrechten, democratie en rechtsstaat in Midden-Amerika zal versterken. Hoe worden de ontwikkelingen op het gebied van deze algemene waarden in het verdrag gemonitord en welke handhavings- en sanctiemechanismen zijn hiertoe voorzien in het verdrag? Wat is de regeringsappreciatie ten aanzien van de (gebrekkige) mogelijkheden tot monitoring en handhavingsmechanismen in dit verdrag?

Het APS+ en het Associatieakkoord zijn twee geheel verschillende instrumenten. Het APS+ is een unilaterale maatregel van de EU. Het Associatieakkoord is het resultaat van plurilaterale onderhandelingen en levert voor zowel Midden-Amerika als de EU aanzienlijke voordelen op. Het APS+ kan eenzijdig worden opgeschort door de EU in geval van ernstige schending van één van de conventies die eraan ten grondslag liggen. Dat betekent echter niet dat de schending daardoor wordt opgelost.

Het Associatieakkoord is gebaseerd op een politieke dialoog en samenwerking. De regering is van mening dat dit een krachtig instrument is om verandering te bewerkstelligen. Het Associatieakkoord schept stevige kaders voor een effectieve continue dialoog met een bijbehorend proces van geschillenbeslechting en opvolging van daaruit voortkomende aanbevelingen. Een dergelijke benadering, waarbij «ownership» van de wederpartij (in dit geval de Midden-Amerikaanse landen) centraal staat, geeft de EU naar de stellige overtuiging van deze regering meer invloed dan alleen de dreiging van eenzijdige opschorting. Om de monitoring van de mensenrechtensituatie in Midden-Amerika te kunnen versterken, heeft Nederland op werkgroepniveau in EU-verband aangedrongen op instelling van een mensenrechtensubcomité zodra het akkoord in werking treedt. In het geval van serieuze en systematische schendingen van mensenrechten door één van de Midden-Amerikaanse landen blijft de mogelijkheid bestaan om het Associatieakkoord eenzijdig op te schorten (zie eerder in deze memorie van antwoord).

Overigens committeren de partijen bij het Associatieakkoord zich op het gebied van milieu en arbeidsrechten aan dezelfde vijftien multilaterale conventies als onder het APS+, namelijk in titel VIII van deel IV, «Handel en Duurzame Ontwikkeling». Zoals de Europese Commissie verklaart bij Verordening 20/2013, die betrekking heeft op de uitvoering van het Associatieakkoord, zal de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een jaarlijks verslag indienen over de uitvoering van het handelsdeel van het akkoord. De Commissie zal bijzondere aandacht besteden aan de effectieve uitvoering van de in de overeenkomst vervatte verbintenissen inzake handel en duurzame ontwikkeling. De Commissie zal daarbij rekening houden met informatie van de toezichtsorganen die het duurzaamheidshoofdstuk (titel VIII van deel IV) in het leven roept. Ook zal de Commissie de standpunten peilen van de relevante adviesgroepen uit het maatschappelijk middenveld.

Ten slotte merken de leden van de SP-fractie op dat deze bepalingen niet in lijn zijn met een resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten, waarin gevraagd wordt om clausules die betrekking hebben op milieu en arbeidsrechten juridisch afdwingbaar te maken. Met name Honduras en Guatemala hebben een bedenkelijke reputatie op het gebied van mensenrechten. In 2011 werden in Guatemala nog tien vakbondsleiders vermoord. Hierop wijzend hebben regionale en mondiale vakbondskoepels de EU verzocht (EVV/ETUC, CSA/TUCA en IVV/ITUC) de Guatemalteekse regering niet te belonen middels het associatieverdrag. Vakbonden roepen daarom op het verdrag niet te ratificeren, omdat het een ernstig negatief signaal zou zijn in de richting van werknemers in de regio.

De regering wijst erop dat het Europees Parlement, dat de door de SP-fractie genoemde resolutie heeft aangenomen, het Associatieakkoord met Midden-Amerika op 11 december 2012 met grote meerderheid goedkeurde.

Het gehele verdrag, inclusief titel VIII van deel IV betreffende handel en duurzame ontwikkeling, is per definitie juridisch bindend. De Midden-Amerikaanse landen zijn bovendien allemaal partij bij de vijftien multilaterale arbeidsrechtelijke- en milieuovereenkomsten waarnaar het Associatieakkoord verwijst. De betreffende clausules uit het Associatieakkoord komen neer op een herbevestiging van de verbintenissen aangegaan in de vijftien multilaterale conventies.

Tot aan ministerieel niveau kunnen de partijen elkaar aanspreken op eventuele misstanden. Mocht dit niet tot een bevredigende oplossing leiden, dan kan het geschillenbeslechtingsmechanisme in werking worden gesteld. Dit mechanisme is anders vorm gegeven dan het geschillenbeslechtingsmechanisme dat geldt voor de meeste andere titels in het handelsdeel van de overeenkomst. Dat heeft mede zijn oorzaak in het gegeven dat geschillen over duurzame ontwikkeling van een meer kwalitatieve aard zijn dan geschillen over handelspolitiek. Het mechanisme voorziet, in het geval consultaties tussen de partijen niet tot resultaat leiden, in de instelling van een deskundigenpanel dat de nakoming van verplichtingen door de verdragspartijen beoordeelt en hiervan openbare verslagen met aanbevelingen opstelt.

Het duurzaamheidshoofdstuk van het akkoord schrijft bovendien betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld voor. De Raad inzake Handel en Duurzame Ontwikkeling wordt bijgestaan door onafhankelijke adviesgroepen, die worden samengesteld vanuit het maatschappelijk middenveld. Het akkoord voorziet in een Forum voor Dialoog met het Maatschappelijke Middenveld dat zich moet buigen over de handelsbetrekkingen in relatie tot duurzame ontwikkeling. Het Forum komt ten minste eenmaal per jaar bijeen en kan zijn standpunten over de handelsbetrekkingen dan aan de Raad kenbaar maken.

Het duurzaamheidshoofdstuk gaat uit van een coöperatieve benadering om duurzame ontwikkeling te bevorderen. De regering hecht zeer aan de mogelijkheden tot samenwerking en dialoog die het Associatieakkoord schept. Zoals eerder opgemerkt stelt de regering zich op het standpunt dat een dergelijke benadering, waarbij ook stakeholders uit het maatschappelijk middenveld worden betrokken, meer handvatten tot beïnvloeding biedt dan het treffen van eenzijdige maatregelen. Door het Associatieakkoord niet te ratificeren zou Nederland een signaal van niet-betrokkenheid geven aan de regio. Een dergelijk signaal zou in ieder geval geen enkele verandering teweegbrengen voor werknemers in de regio.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Bijlage Memorie van Antwoord

Goedkeuring van de op 29 juni 2012 te Tegucigalpa tot stand gekomen Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (Trb. 2012, 163)

33 467

Verdragsgegevens

Tot stand gekomen:

Verdrag:

 

Titel:

Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds

Datum totstandkoming:

23-06-2000

Plaats totstandkoming:

Cotonou

Kamerstukken:

27 672

   

Verdrag:

 

Titel:

Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de CARIFORUM-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds

Datum totstandkoming:

15-10-2008

Plaats totstandkoming:

Bridgetown

Kamerstukken:

32 883

   

Verdrag:

 

Titel:

Handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds

Datum totstandkoming:

26-06-2012

Plaats totstandkoming:

Brussel

Kamerstukken:

33 591

   

Verdrag:

 

Titel:

Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds

Datum totstandkoming:

29-06-2012

Plaats totstandkoming:

Tegucigalpa

Kamerstukken:

33 467

   

Verdrag:

 

Titel:

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds, tot wijziging van de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking

Datum totstandkoming:

11-09-2009

Plaats totstandkoming:

Kleinmond

Kamerstukken:

32 564

   

Verdrag:

 

Titel:

Tussentijdse Overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een Economische Partnerschapsovereenkomst tussen staten in oostelijk en zuidelijk Afrika, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (Comoren, Madagascar, Mauritius, Seychellen, Zambia en Zimbabwe)

Datum totstandkoming:

29-08-2009

Plaats totstandkoming:

Grand Baie

Kamerstukken:

(nog niet in goedkeuringsprocedure)

   

Verdragsnummer:

 

Titel:

Tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds (Kameroen)

Datum totstandkoming:

22-01-2009

Plaats totstandkoming:

Brussel

Kamerstukken:

(nog niet in goedkeuringsprocedure)

Ontwerpverdragen

Verdrag:

 

Titel:

Associatieakkoord EU en haar lidstaten met Mercosur

Datum totstandkoming:

 

Plaats totstandkoming:

 
   

Verdrag:

 

Titel:

interim-Economische Partnerschapsovereenkomst EU-Pacific (Fiji, Papua Nieuw Guinea)

Datum totstandkoming:

 

Plaats totstandkoming

 
   

Verdrag:

 

Titel:

Vrijhandelsovereenkomst EU en haar lidstaten met Gulf Cooperation Council

Datum totstandkoming:

 

Plaats totstandkoming:

 
   

Verdrag:

 

Titel:

interim-Economische Partnerschapsovereenkomst EU en haar lidstaten met SADC-EPO-staten (Botswana, Lesotho, Swaziland, Mozambique en Namibië)

Datum totstandkoming:

 

Plaats totstandkoming:

 
   

Verdrag:

 

Titel:

interim-Economic Partnership Agreement van EU en haar lidstaten met Oost-Afrikaanse Gemeenschap-staten (Burundi, Kenia, Oeganda, Rwanda en Tanzania)

Datum totstandkoming:

 

Plaats totstandkoming:

 

X Noot
1

Friends of the Earth Europe, «Trade presides over human rights and development», 11 december 2012. Te raadplegen via http://www.foeeurope.org/trade-interests-preside-over-human-rights-development-111212

Naar boven