33 416 Wet inzake houdbare financiën van de collectieve sector (Wet houdbare overheidsfinanciën)

Nr. 22 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID SCHOUTEN TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 13

Ontvangen 19 april 2013

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Artikel 3, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Onze Minister van Financiën stelt, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, en met inachtneming van het derde en vierde lid, vast wat voor de decentrale overheden als een gelijkwaardige inspanning wordt aangemerkt. Bij de vaststelling van de gelijkwaardige inspanning dient het resultaat in termen van het collectieve aandeel van de decentrale overheden in het EMU-saldo in een redelijke verhouding te staan tot het aandeel van de decentrale overheden gezamenlijk in de collectieve uitgaven.

Toelichting

Dit amendement beoogt een nadere duiding te geven aan het begrip «gelijkwaardige inspanning» zoals dat in artikel 3 eerste lid wordt geïntroduceerd.

Dit amendement brengt ten eerste expliciet tot uitdrukking dat de onderwerpen die in het bestuurlijk overleg aan de orde komen (de schuldpositie van decentrale overheden; de investeringsopgaven voor decentrale overheden, die zij van rijkswege geacht worden te doen; de omvang van de bij de decentrale overheden aanwezige vermogens; en de verwachte ontwikkeling van het feitelijke EMU-saldo van de decentrale overheden, zoals dat wordt geraamd door het CPB) in acht moeten worden genomen bij de vaststelling van de gelijkwaardige inspanning.

Ten tweede legt het amendement een relatie tussen de tekortnorm voor decentrale overheden en het aandeel van de decentrale overheden gezamenlijk in de collectieve uitgaven. Op deze wijze wordt tot uitdrukking gebracht dat de tekortnorm voor decentrale overheden niet strenger mag zijn dan wat redelijkerwijs van de decentrale overheden verwacht mag worden.

Schouten

Naar boven