33 416 Wet inzake houdbare financiën van de collectieve sector (Wet houdbare overheidsfinanciën)

Nr. 21 NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN DIJKGRAAF EN BISSCHOP TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 18

Ontvangen 19 april 2013

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Artikel 3, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Over de gelijkwaardige inspanning, te leveren door de decentrale overheden, wordt, vóór de vaststelling ervan, bestuurlijk overleg gevoerd dat gericht is op het bereiken van overeenstemming.

II

Artikel 3, vierde lid, onder b, komt te luiden:

  • b. de investeringsopgaven voor decentrale overheden, die zij van rijkswege geacht worden te doen en de investeringsopgaven die maatschappelijk wenselijk geacht worden;.

III

Artikel 3, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Onze Minister van Financiën deelt de voorgenomen vaststelling van de gelijkwaardige inspanning, bedoeld in het tweede lid, schriftelijk mee aan de Staten-Generaal nadat het bestuurlijk overleg, bedoeld in het derde lid, heeft plaatsgevonden. De vaststelling van de gelijkwaardige inspanning vindt plaats nadat ten minste vier weken na, de in vorige volzin genoemde, mededeling zijn verstreken en de Tweede Kamer der Staten-Generaal zich over dit voornemen heeft kunnen uitspreken.

Toelichting

In het tweede lid en derde lid van artikel 3 wordt voorgesteld dat de minister van Financiën na bestuurlijk overleg met de decentrale overheden en in overeenstemming met de minister van BZK en de minister van I&M vaststelt wat als een gelijkwaardige inspanning van de decentrale overheden wordt aangemerkt in de ontwikkeling van het feitelijke EMU-saldo.

Een gelijkwaardige inspanningsverplichting vooronderstelt volgens de indieners een gelijkwaardige onderhandelingspositie bij het bepalen wat daaronder wordt verstaan. Om de gelijkwaardige verhouding tussen de rijksoverheid en de decentrale overheden te bevestigen, wordt met dit amendement geregeld dat de regering met de betrokken overheden een op overeenstemming gericht overleg voert waarin bepaald wordt wat als een gelijkwaardige inspanning van de decentrale overheden wordt aangemerkt.

Dit amendement brengt tevens expliciet tot uitdrukking dat er voor decentrale overheden voldoende ruimte moet blijven voor maatschappelijk gewenste investeringen en investeringsopgaven die zij van rijkswege geacht worden te doen.

Ten slotte wordt de betrokkenheid van de Staten-Generaal geformaliseerd. De regering deelt de voorgenomen vaststelling van de gelijkwaardige inspanning, schriftelijk mee aan de Eerste en Tweede Kamer nadat het bestuurlijk overleg heeft plaatsgevonden. Vervolgens krijgt de Tweede Kamer de gelegenheid om zich binnen vier weken over de voorgenomen invulling van de gelijkwaardige inspanning voor decentrale overheden uit te spreken.

Dijkgraaf Bisschop

Naar boven