33 413 Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek India tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol ondertekend te New Delhi op 30 juli 1988; ’s-Gravenhage, 10 mei 2012

A /Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 20 september 2012.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 20 oktober 2012.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 september 2012

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 10 mei 2012 te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek India tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol ondertekend te New Delhi op 30 juli 1988 (Trb. 2012, 100).

Een toelichtende nota bij het Protocol treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

Met het onderhavige op 10 mei 2012 te ’s-Gravenhage ondertekende Protocol (Trb. 2012, 100) wordt beoogd te komen tot een partiële wijziging van het op 30 juli 1988 te New Delhi tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek India tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol ( Trb. 1988, 122; Trb. 1989, 4 en Trb.1989, 168), hierna te noemen: «het Verdrag». De voorgestelde wijziging in het Verdrag houdt in dat de huidige bepaling in het Verdrag met betrekking tot internationale uitwisseling van gegevens wordt vervangen door een bepaling die is gebaseerd op de meest recente OESO-standaard, zoals deze onderdeel is van het OESO-modelverdrag 2008. Hiermee wordt de actuele internationale standaard op het gebied van informatie-uitwisseling geïmplementeerd in het bestaande belastingverdrag tussen Nederland en India.

De voorgestelde wijziging in het Verdrag is dan ook in overeenstemming met het Nederlandse verdragsbeleid (zie de Notitie fiscaal verdragsbeleid 20111). Om die reden en omdat het voorliggende wijzigingsprotocol de wijziging van slechts één verdragsartikel betreft (en de toevoeging van een met dit verdragsartikel verband houdende protocolbepaling), is ervan afgezien het schema in te vullen waarin de toetsingscriteria zijn opgenomen voor Nederlandse bilaterale belastingverdragen en dat is gevoegd bij de brief aan de Tweede Kamer van 18 oktober 20112, ter uitvoering van de motie-Van Vliet3. Het invullen van dit schema, dat op vele verdragsartikelen ziet, zou hier immers weinig toegevoegde waarde hebben.

Vooralsnog is met India sprake van uitwisseling «op verzoek». Nederland heeft altijd onderstreept voorstander te zijn van automatische uitwisseling van (bank)informatie, omdat daarmee een effectieve uitwisseling van informatie naar verwachting het best zal zijn gewaarborgd. De huidige internationale standaard schrijft deze verdergaande vorm van informatie-uitwisseling evenwel (nog) niet voor.

Overigens is het in het kader van de internationale standaard voldoende als de gevraagde informatie voor de belastingheffing (van het verzoekende land) «voorzienbaar relevant» is. Er behoeft dus bijvoorbeeld geen sprake te zijn van belastingontduiking of -fraude voordat een verzoek (succesvol) kan worden ingediend. Vanuit Nederlandse optiek blijft volledige transparantie en automatische gegevensuitwisseling evenwel de (logische) volgende stap.

Omdat India in januari 2012 het Verdrag inzake Wederzijdse Administratieve Bijstand in Belastingzaken (WABB-verdrag) heeft ondertekend, zal uitwisseling van fiscale informatie tussen Nederland en India ook op grond van dit verdrag mogelijk gaan worden. De totstandkoming van het onderhavige Protocol moet echter tevens worden gezien tegen de achtergrond van de internationaal toegenomen en toenemende aandacht voor transparantie en internationale informatie-uitwisseling op het gebied van belastingen. Ook is het Protocol van belang voor de toepassing van de inkomensgerelateerde regelingen.

Verloop van de onderhandelingen met India

In oktober 2010 heeft Nederland met India in verkennende zin gesproken over een mogelijke meer omvattende herziening van het bestaande belastingverdrag tussen Nederland en India. De delegatie van het ministerie van Financiën van India gaf daarbij aan, dat het Indiase parlement heeft afgedwongen, dat Indiase belastingverdragen op het punt van de internationale uitwisseling van gegevens binnen afzienbare tijd zouden moeten worden aangepast, in overeenstemming met de meest recente OESO-standaard. Daarop zijn beide staten overeengekomen het huidige artikel 26 inzake de informatie-uitwisseling in het Verdrag te actualiseren op basis van het OESO-modelverdrag 2008.

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatie-uitwisseling moet worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van belasting. Op langere termijn zal het Protocol naar verwachting positieve budgettaire gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist. Deze zijn op dit ogenblik overigens niet nader te kwantificeren. Aan het Protocol zijn voor Nederland geen administratieve lasten van betekenis verbonden.

Nederlandse situatie

De juridische grondslag voor de informatie-uitwisseling met India is gelegen in het Verdrag zelf. De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) beoogt de benodigde nationale maatregelen te treffen, zoals toegang tot maatregelen voor informatievergaring en tot voorzieningen voor de rechtsbescherming van de binnenlandse bron van de informatie. Er bestaan in Nederland geen wettelijke belemmeringen om te voldoen aan bepalingen voor informatie-uitwisseling zoals in het thans voorliggende Protocol met India zijn neergelegd.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

De huidige bepaling, die ziet op uitwisseling van inlichtingen (artikel 26), wordt vervangen door een nieuwe bepaling. Deze nieuwe bepaling (hierna: artikel 26) stemt – behoudens één afwijking, welke in het navolgende nog wordt toegelicht – overeen met de informatie-uitwisselingbepaling uit het OESO-modelverdrag 2008 en is in lijn met het Nederlandse verdragsbeleid.

Met het in het eerste lid van artikel 26 gehanteerde criterium dat de gevraagde informatie voor de belastingheffing (van het verzoekende land) «voorzienbaar relevant» is, wordt beoogd om een zo breed mogelijke uitwisseling van informatie mogelijk te maken, hiertoe kunnen bijvoorbeeld ook inlichtingen behoren die berusten bij een trust. De bepaling ziet niet alleen op de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, maar ook op door Nederland of India geheven belastingen van elke soort of benaming (artikel 26, eerste lid, laatste volzin). Dit is een uitbreiding van de werkingssfeer in vergelijking met de huidige bepaling, die alleen betrekking heeft op de belastingen waarop het verdrag van toepassing is. Het eerste lid van artikel 26 opent voor beide verdragsstaten de mogelijkheid op verzoek, alsmede automatisch en spontaan informatie uit te wisselen.

Het tweede lid van artikel 26 geeft aan hoe de staat die inlichtingen ontvangt van de andere staat met deze inlichtingen dient om te gaan en ziet daarmee tevens op de geheimhoudingsverplichting en het gebruik van de inlichtingen. Zoals het tweede lid bepaalt, dient informatie, verkregen van een verdragsluitende staat, alleen ter kennis te worden gebracht van personen of autoriteiten die in de andere verdragsluitende staat betrokken zijn bij de in lid twee vermelde situaties. Onder die personen of autoriteiten vallen dus niet autoriteiten van derde staten.

Op verzoek van India is aan het eind van het tweede lid van artikel 26 de tekst toegevoegd die als suggestie is opgenomen in het OESO-commentaar op artikel 26, paragraaf 12.3. Met deze toevoeging wordt tegemoet gekomen aan de wens van India om inlichtingen die een staat ontvangt te mogen gebruiken voor andere doeleinden dan hetgeen is neergelegd in het eerste lid en het tweede lid van artikel 26. Zoals volgt uit het OESO-commentaar op artikel 26, paragraaf 12.3, moet bij deze doeleinden worden gedacht aan het delen van fiscale gegevens met instanties ten behoeve van de aanpak van zaken met hoge prioriteit, zoals het bestrijden van witwassen van geld, corruptie en terrorismefinanciering. Om een correcte gang van zaken te waarborgen geldt als voorwaarde voor het gebruik van gegevens voor andere doeleinden dat er een grondslag moet zijn in de wetgeving van beide verdragsluitende staten en dat de bevoegde autoriteit van de gegevensverstrekkende staat toestemming verleent voor het gebruik ervan.

Het derde lid van artikel 26 bevat de algemene grenzen van de verplichting tot de uitwisseling van inlichtingen (de weigeringsgronden).

Het vierde lid van artikel 26 bepaalt dat de verdragsstaat waaraan inlichtingen worden gevraagd, zijn nationale informatievergarende maatregelen dient in te zetten, ook al heeft die staat die inlichtingen niet nodig voor de eigen belastingheffing. Wel blijven de gronden voor weigering van inlichtingen, zoals vermeld in het derde lid van artikel 26, van toepassing.

Het vijfde lid van artikel 26 bepaalt dat het enkele feit dat informatie in het bezit is van bijvoorbeeld een bank, een financiële instelling of een zaakwaarnemer, geen reden mag zijn voor een verdragsluitende staat om de informatie niet te verstrekken aan de staat die om de informatie heeft verzocht.

Artikel 2

Met deze bepaling wordt ingevolge een aan het Protocol bij het Verdrag nieuw toe te voegen artikel VIII (Ad Article 26) ter verduidelijking de informatie-uitwisseling uitdrukkelijk uitgebreid tot de Nederlandse en (eventuele) Indiase inkomensgerelateerde regelingen, en waarvan – in elk geval wat betreft Nederland – de uitvoering is opgedragen aan de Nederlandse Belastingdienst4. Hierdoor mag voor de inkomensgerelateerde regelingen niet alleen verkregen informatie worden aangewend, maar mag ook rechtstreeks informatie worden opgevraagd voor de toepassing van deze inkomensgerelateerde regelingen, ook al is deze informatie niet relevant voor de belastingheffing.

Artikel 3

Dit Protocol treedt in werking na ontvangst van de laatste van de twee voor inwerkingtreding noodzakelijke mededelingen dat aan de (grond)wettelijke of anderszins vereiste formaliteiten is voldaan.

III. Koninkrijkspositie

Het Protocol zal, evenals het Verdrag, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor het Europese deel van Nederland gelden.

Na de staatkundige hervorming van het Koninkrijk per 10 oktober 2010 blijven de ten behoeve van de Nederlandse Antillen afgesloten verdragen (inclusief overeenkomsten ter uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken, de zogeheten TIEA’s) van rechtswege van toepassing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (het Caribische deel van Nederland). Er bestaat geen TIEA ten behoeve van de Nederlandse Antillen met India. Desalniettemin zou India een bijstandsverzoek met betrekking tot het Caribische deel van Nederland aan Nederland kunnen doen op grond van de Belastingwet BES. Artikel 8 124, tweede lid, van de Belastingwet BES voorziet in die mogelijkheid, zonder dat artikel 8 134, eerste lid, daaraan in de weg staat. Artikel 8 124, tweede lid, beoogt het toepassingsbereik van afdeling 2 «Internationale bijstandsverlening» van hoofdstuk VIII, titel 9, van de Belastingwet BES uit te breiden tot situaties waar Nederland voor wat betreft het Europese deel met een andere staat een bijstandsregeling terzake is overeengekomen. Een dergelijke regeling, hoewel deze uitsluitend geldt voor het Europese deel, vormt in dat geval de internationale rechtsbasis van de gegevensverstrekking.

De staatssecretaris van Financiën, F. H. H. Weekers

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal


X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 25 087, bijlage bij nr. 7. Meer in het bijzonder wordt verwezen naar paragraaf 2.16.1 van deze notitie.

X Noot
2

Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 27.

X Noot
3

Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 8 (Van Vliet, PVV).

X Noot
4

Voor wat betreft Nederland: zoals bijvoorbeeld vermeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Stb. 2005, 344).

Naar boven