33 402 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2013)

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 11 oktober 2012

De vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Algemeen

Inleiding

 

○ Begrotingsakkoord 2013

 

○ Vereenvoudiging

 

○ Fraude- en constructiebestrijding

 

○ Horizonbepaling

Inkomstenbelasting

 

○ Vereenvoudiging scholingsuitgaven

 

○ Dichten fiscale weglek zorgmaatregelen

Afstempeling eigenbeheerpensioenen

Werkkostenregeling

Afdrachtvermindering onderwijs

S&O-afdrachtvermindering

Vennootschapsbelasting

 

○ Afschaffen thincapregeling

 

○ Buitenlandse belastingplicht bestuurdersbeloningen

Wijzigingen overdrachtsbelasting

 

○ Tijdelijke verlenging doorverkooptermijn

 

○ Latere verkrijging aanhorigheden woningen

Constructiebestrijding bodem(voor)recht

Koopkracht- en lastenpakket

Overig

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2013. De leden van de VVD-fractie spreken daarbij de waardering uit voor inspanning om in een relatief kort tijdsbestek een hoeveelheid diverse wetswijzigingen te verwerken. Op een aantal onderdelen vragen deze leden nadere toelichting.

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de staatssecretaris en zijn ambtelijke staf op het departement van Financiën niet met de armen over elkaar hebben gezeten tijdens de afgelopen zomerperiode. Ondanks de demissionaire status van het kabinet ligt opnieuw een omvangrijk pakket wetgeving voor. De leden van de PvdA-fractie spreken hun dank en respect uit voor deze inspanningen. Deze leden spreken voorts hun waardering uit voor het feit dat een aanzienlijk deel van de voorgenomen maatregelen betrekking heeft op het aanpakken van fraude en oneigenlijk gebruik van fiscale wetten en faciliteiten, terwijl er tegelijk aandacht is voor het voorkomen van te ingewikkelde wetgeving. Tenslotte valt het de leden van de PvdA-fractie andermaal op dat de toegankelijkheid en het taalgebruik in de stukken gunstig afsteken bij wat gebruikelijk is in de fiscale vakliteratuur. Niettemin hebben de leden van de PvdA-fractie een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Daarbij hebben deze leden enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2013. Deze leden hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2013. Deze leden prijzen de regering voor het feit dat eindelijk, met slechts een uitzondering, het belastingplan netjes is vormgegeven hebben en niet in een fiscale verzamelwet met allerlei wensen veranderd hebben.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2013. Deze leden hebben hierover vanzelfsprekend een aantal vragen. De leden starten hun inbreng met een aantal meer algemene vragen, en vervolgen met vragen die betrekking hebben op specifiek onderdelen uit het belastingplan.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend Belastingplan. Hoewel een groot aantal fiscale maatregelen uit het Begrotingsakkoord 2013 reeds wettelijk vastgelegd zijn, ligt er toch nog een aanzienlijk pakket wetsvoorstellen, onder andere op het terrein van de fiscale behandeling eigen woning en woon-werkverkeer. De uitwerking van deze wetsvoorstellen is zeer direct van invloed op burgers en bedrijven. Met aandacht hebben genoemde leden daarom het Belastingplan doorgenomen. Deze leden willen de regering de volgende vragen en opmerkingen voorleggen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2013. Deze leden hebben een aantal opmerkingen en vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan voor het jaar 2013. Inmiddels hebben deze leden ook kennis genomen van het amendement, Harbers/Plasterk1 waarin diverse maatregelen opgenomen zijn uit het door de VVD en de PvdA gesloten deelakkoord voor de begroting van 2013. Omdat dit deelakkoord dankzij de Kameruitspraak over de motie-Harbers/Plasterk2 een Kamermeerderheid heeft en een substantiële wijziging aanbrengt in het oorspronkelijke Belastingplan, zullen deze leden de voorstellen uit dit amendement ook bespreken in dit verslag.

Voordat inhoudelijk wordt ingegaan op de concrete maatregelen, het volgende. Vorig jaar is op verzoek van de leden van de SGP-fractie een commissie ingesteld, die een aantal realistische toekomstscenario’s voor een herziening van de inkomstenbelasting uitwerkt om te komen tot een eenvoudig, solide en fraudebestendig belastingstelsel dat bijdraagt aan de verbetering van de concurrentiekracht van Nederland. Bij het aantreden van de commissie was het de verwachting dat de commissie haar werkzaamheden in het voorjaar van 2013 zou kunnen afronden. Kan de regering aangeven of deze planning nog steeds in de lijn der verwachting ligt?

Inleiding

Begrotingsakkoord 2013

In de toelichting op de overige woningmarktmaatregelen lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat de aanpassing van de loan-to-value ratio via een afzonderlijk wijzigingsbesluit wordt geregeld. Waarom is hiervoor gekozen en niet voor een wettelijke verankering? Genoemde leden vragen de regering verder wanneer de aanpassing van de loan-to-value wordt geregeld.

De leden van de fractie van D66 constateren dat in het deelakkoord van de fracties VVD en PvdA een aantal maatregelen in de sfeer van de fiscaliteit zijn genomen. Wanneer en in welke vorm kan de Kamer de uitgewerkte voorstellen tegemoet zien?

De leden van de fractie van D66 constateren dat volgens het CPB de belastinginkomsten achterblijven bij de economische groei, met andere woorden de progressiefactor is lager dan 1. Een nieuw kabinet ontkomt er daarom niet aan jaarlijks rond € 2 miljard extra te vinden via hogere lasten of meer bezuinigingen. De leden vinden dit een onwenselijke situatie. De leden zijn benieuwd hoe de regering hierover denkt. Kan de regering nader ingaan op de achtergronden van dit probleem en mogelijke oplossingen? En welke maatregelen bevat het Belastingplan 2013 voor meer solide belastinginkomsten?

De leden van de SGP-fractie merken op dat de vitaliteitssparen niet meer wordt ingevoerd. Bij vitaliteitssparen was het beoogde bestedingsdoel vrijer dan bij de levensloopregeling. Is het mogelijk de bestedingsdoelen van de huidige levensloopregeling te verruimen, zodat de middelen ook voor andere doelstellingen aangewend kunnen worden? Is het mogelijk om voor werknemers die op 31 december 2011 een aanspraak ingevolge een levensloopregeling hadden waarvan de waarde in het economische verkeer op die datum € 3 000 of hoger was, eenmalig en vrijwillig vrij te laten vallen?

De leden van de SGP-fractie willen de aandacht erop vestigen dat in het Begrotingsakkoord compensatie werd beloofd voor het afschaffen van het accijnsvoordeel op rode diesel, onder meer voor milieuvriendelijke investeringen in de agrosector. Deze leden betreuren het dat de afschaffing van de rode diesel in het nieuwe Deelakkoord niet heroverwogen is, en dat daar bovenop de al magere compensatie zelfs helemaal wordt teruggedraaid. Hoe weegt de regering in dit verband het recente onderzoek van het LEI, waaruit blijkt dat de maatregelen voor 2013 voor een doorsnee landbouwbedrijf een lastenverzwaring van rond de € 1 700 betekenen? Hoe beoordeelt de regering deze lastenverzwarende maatregelen, mede gelet op het feit dat ondernemers uit de landbouw en uit de bouwsector nauwelijks in staat zijn om de hogere kosten door te berekenen? Erkent de regering dat lastenverzwaringen voor bedrijven die een belangrijke bijdrage leveren aan de Nederlandse export onverstandig zijn? Zou de regering daarom alsnog het voorstel van de leden van de SGP-fractie willen overwegen om het accijnsvoordeel op rode diesel in 2013 te behouden?

Vereenvoudiging

«In lijn met de Fiscale agenda is het pakket Belastingplan 2013 erop gericht om waar mogelijk vereenvoudigingen aan te brengen», zo lezen de leden van de ChristenUnie-fractie. Het Belastingplan 2013 bevat inderdaad een aantal vereenvoudigingen, maar de maatregelen uit het Begrotingsakkoord 2013 zorgen ook voor extra administratieve lasten en uitvoeringskosten. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er inderdaad sprake is netto-vereenvoudiging (uitgedrukt in administratieve lasten en uitvoeringskosten)? Kan de regering een totaal-overzicht geven van de toe- en afname van de administratieve lasten en uitvoeringskosten in de periode 2013–2015 voortvloeiend uit het totaal van maatregelen in het fiscale pakket?

Fraude- en constructiebestrijding

De leden van de fractie van de SP verwelkomen regelgeving die erop is gericht om belastingfraude tegen te gaan. Kan de regering aangeven hoeveel geld de Nederlandse Staat jaarlijks misloopt door belastingfraude? Kan de regering daarnaast aangeven hoeveel geld de Nederlandse Staat jaarlijks misloopt door constructies die erop gericht zijn de belastingheffing in Nederland te verminderen of te vermijden?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben waardering voor de wijze waarop de regering doorgaat met de fraude- en constructiebestrijding. Onbedoeld gebruik dient inderdaad te worden vermeden. Met betrekking tot de effectiviteit van de verzuimboete vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of deze boete proportioneel wordt ten opzichte van de hoogte van de aanslag en welk deel van de boete wordt kwijtgescholden indien de belastingplichtige alsnog binnen een termijn aangifte doet. Genoemde leden vragen of is onderzocht of het eerder opleggen van de verzuimboete er inderdaad voor zorgt dat belastingplichtigen op tijd aangifte te doen. Genoemde leden vragen verder wat de geschatte budgettaire opbrengst van de zes voorgestelde maatregelen is.

De leden van de GroenLinks-fractie delen de opvatting, zoals verwoord in het Belastingplan 2013, dat ontduiking van de belastingfraude onwenselijk is. Deze leden vragen daarom hoe de keuze voor horizontaal toezicht zich hiertoe verhoudt en of het wenselijk is deze vorm van toezicht te handhaven indien blijkt dat het nalevingstekort is opgelopen. Deze leden verzoeken inzicht in het nalevingstekort voor de behandeling van het wetsvoorstel in de Kamer.

Horizonbepaling

De leden van de fractie van D66 constateren dat in het Belastingplan 2012 bij drie belastinguitgaven een horizonbepaling is vastgesteld. Klopt het dat er in het Belastingplan 2013 één horizonbepaling is opgenomen, namelijk voor de afdrachtvermindering onderwijs? Waarom is er niet bij meer belastinguitgaven gekozen voor een horizonbepaling? Is er ook overwogen om voor regelingen die niet in het Belastingplan 2013 worden gewijzigd toch een horizonbepaling op te nemen? En zijn er ook horizonbepaling opgenomen voor heffingen, of alleen voor belastinguitgaven? Zo nee, waarom niet?

De regering heeft ervoor gekozen om alleen voor de afdrachtvermindering onderwijs een horizonbepaling op te nemen. Is ook voor andere belastinguitgaven, met name nieuwe maatregelen, overwogen een horizonbepaling op te nemen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Zo ja, voor welke belastinguitgaven? Zo nee, waarom niet?

Inkomstenbelasting

Vereenvoudiging scholingsuitgaven

De leden van de SP-fractie lezen dat de persoonsgebonden aftrek voor scholingsuitgaven wordt vereenvoudigd. Deze maatregelen leiden tot een opbrengst van € 17,5 miljoen. De leden van de SP-fractie zouden graag vernemen wat de consequenties van deze maatregel zijn voor personen die momenteel gebruik maken van de persoonsgebonden aftrek voor scholingsuitgaven. Kan de regering dat in beeld brengen?

De regering stelt een viertal maatregelen voor om de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de persoonsgebonden aftrekpost scholingsuitgaven te verbeteren en de complexiteit van de maatregel te verminderen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de opbrengst van € 17,5 miljoen is verdeeld over deze vier maatregelen. Deze leden willen verder weten welke kosten vallen onder de noemer «verplicht gestelde en noodzakelijke kosten»? Wordt hierbij bijvoorbeeld ook rekening gehouden met specifieke scholingskosten van studenten met een handicap?

Dichten fiscale weglek zorgmaatregelen

Deze leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld over het feit dat de regering de fiscale weglek zorgmaatregelen dicht, door de aftrek uitgaven voor specifieke zorguitgaven te beperken. Is deze aftrek voor specifieke zorgkosten niet juist in het leven geroepen voor kosten die niet worden gedekt door de ziektekostenverzekering? Waarom is niet gekozen om het draagkrachtbeginsel te hanteren, waardoor lagere inkomens enigszins kunnen worden gecompenseerd?

De leden van de CDA-fractie zijn wat verbaasd over de vormgeving van deze maatregel. Er lijken drie categorieën te gaan ontstaan:

  • 1. Zaken die niet onder het pakket vallen in 2012, die mogen worden afgetrokken.

  • 2. Medische zorg die in 2012 wel in het pakket zit en in 2013 niet lager, mag niet worden afgetrokken.

  • 3. Zorg in het pakket.

Dit komt deze leden niet logisch over. Is de regering bereid een logischer indeling te vinden van de kosten die aftrekbaar zijn? En is de regering bereid om een voorhangprocedure in te stellen om ervoor te zorgen dat het van te voren duidelijk is welke kosten aftrekbaar zijn?

De leden van de fractie van D66 constateren dat bij bepaalde fertiliteitbehandelingen gebruik wordt gemaakt van de delegatiebevoegdheid, zodat deze van aftrek zijn uitgesloten. Kan de regering nader ingaan op welke fertiliteitbehandelingen dit zijn, valt IVF hier bijvoorbeeld onder? En kan de regering een overzicht schetsen van de zaken die nu vallen onder de aftrek uitgaven specifieke zorgkosten?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe groot het budgettaire belang is dat gemoeid is met het dichten van het fiscale lek voor zorgmaatregelen.

Afstempeling eigenbeheerpensioenen

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat de vermindering van pensioenaanspraken van particuliere pensioen-bv’s mogelijk wordt gemaakt. Hierdoor wordt het mogelijk dat eigenbeheerpensioenen, in overeenstemming met de betrokken deelnemers, de aangegane pensioenverplichtingen kunnen verminderen als het vermogen van de verzekeraar in relatie tot deze verplichtingen ontoereikend is. Om dit mogelijk te maken wordt aan artikel 19b van de Wet op de loonbelasting 1964 onder andere toegevoegd dat de minister in door hem aangewezen gevallen kan bepalen dat geen sprake is van een prijsgeven als onder andere blijkt dat is voldaan is aan de door de minister te stellen voorwaarden. Kan aangegeven worden welke voorwaarde het hier betreft?

De leden van de PvdA-fractie zijn positiefkritisch over de toezegging van de regering dat verzekeraars van pensioenen in eigen beheer de mogelijkheid krijgen de pensioenaanspraken te verminderen indien het opgebouwde vermogen tekort schiet om deze aanspraken gestand te doen. Deze leden zetten echter wel vraagtekens bij de veronderstelde effecten van de maatregel. Het geschatte structurele belastingvoordeel bedraagt immers slechts € 2 miljoen voor de dga’s, terwijl de administratieve lasten voor diezelfde bedrijven met 3,45 miljoen per jaar toenemen. Ook de tijdelijke extra administratieve lasten als gevolg van de invoeringsmaatregel lijken extreem hoog. Is het sop in dat geval de kool wel waard?

Anderzijds vragen de leden van de PvdA-fractie of de budgettaire derving niet te laag wordt geschat. Vanwege het liquiditeitsvoordeel van pensioen in eigen beheer en vanwege het uitstel dan wel afstel (bij vertrek naar buitenland) van belastingheffing zijn er immers forse prikkels voor de dga om ruime pensioenvoorzieningen op te bouwen. Heeft afstempeling tot gevolg dat dga’s meer ruimte krijgen voor fiscaal aftrekbare extra premie-inleg dan wel lagere afdracht inkomstenbelasting? Waarop is de schatting van € 2 miljoen structureel budgettaire derving gebaseerd? De regering benadrukt dat de regeling niet mag leiden tot oneigenlijk gebruik? Op welke vormen van oneigenlijk gebruik wordt gedoeld?

In onderliggend wetsvoorstel, zo merken de leden van de SP-fractie op, wordt voorgesteld onder bepaalde voorwaarden eenmalig, op het tijdstip waarop het pensioen ingaat, een vermindering van de pensioenaanspraken goed te keuren. Deze leden vragen de regering in hoeverre een dergelijke vermindering van de pensioenaanspraken mogelijk is. Hoe groot kan de daling van de pensioenaanspraken in het uiterste geval zijn? Hoeveel particuliere pensioen-bv’s hebben momenteel te maken met een dekkingsgraad die lager ligt dan 105%? Hoeveel particuliere pensioen-bv’s zouden te maken hebben met een dekkingsgraad die lager ligt dan 105%, wanneer niet de huidige rente, maar een gemiddelde rente van de afgelopen tien jaar zou worden gehanteerd?

De leden van de CDA-fractie zien het als noodzakelijk dat bij de huidige marktomstandigheden het mogelijk gemaakt is om ook over te gaan tot afstempeling van eigenbeheerpensioen. Echter, een nadere studie van het voorgestelde laat zien dat de maatregel wel zodanig strak vormgegeven is, dat velen er waarschijnlijk weinig aan zullen hebben. Vandaar een aantal vragen. Is de regering ermee bekend dat de afstempelmogelijkheid voor DGA’s wordt getoetst aan de fiscale waarde van de pensioenverplichting ex art. 3.29 Wet IB 2001? Is de regering ermee bekend dat die fiscale waarde enorm afwijkt van de commerciële waarde? De commerciële waarde wordt onder andere duidelijk als op pensioendatum tot afstorting van het pensioen bij een verzekeraar wordt besloten. Een voorbeeld: een opgebouwd ouderdomspensioen ad € 10 000 (incl. partnerpensioen) vertegenwoordigt op de ingangsdatum een fiscale waarde van € 142 500 en een commerciële waarde van € 262 000. Deelt de regering de mening dat koppeling aan de fiscale waarde de afstempelmogelijkheid wel heel erg drastisch beperkt en geen recht doet aan de (commerciële) realiteit anno 2012? Hoe verklaart de regering de discrepantie met de fiscale toetsing van het dividendbeleid dat blijkens het antwoord van het CAP (Centraal Aanspreekpunt Pensioenen) van de Belastingdienst gepubliceerd (Vraag&Antwoord 12-008 d.d. 21-09-2012) wel wordt getoetst aan de commerciële waarde? Hoe gaat de regering de dubbele klem oplossen waarin de DGA die pensioen wenst af te stempelen is komen vast te zitten? Immers, enerzijds wordt afstempeling beperkt door koppeling aan de fiscale pensioenwaarde en anderzijds wordt die beperkt omdat dividendbeleid voorafgaand aan de pensioeningang wordt getoetst aan de commerciële waarde. De leden van de CDA-fractie vragen een reactie op deze vragen.

De leden van de fractie van D66 vragen de regering nader in te gaan op het nut en noodzaak van de fiscale facilitering van de het eigenbeheerpensioen. Kan de regering daarbij ook reageren op het advies van de Studiecommissie Belastingstelsel om de pensioenopbouw bij de eigen bv te beëindigen? Voorts constateren de leden dat de regering de mogelijkheid wil bieden om de pensioenaanspraken van particuliere pensioen-bv’s te verminderen bij onderdekking. De leden zijn daarover verheugd, omdat ook zij meerdere keren op deze problematiek hebben gewezen. De regering schrijft terecht dat oneigenlijk gebruik van deze regeling moet worden voorkomen. Kan de regering nader ingaan op dat oneigenlijk gebruik? Op welke manier zou vermindering van de pensioenaanspraak op een oneigenlijke manier voordelen kunnen bieden aan de directeur-grootaandeelhouder?

De regering stelt een regeling voor waarbij directeuren-grootaandeelhouders die hun pensioen hebben ondergebracht in een eigen bv, eenmalig – zonder fiscale gevolgen – hun pensioenaanspraken kunnen verminderen, namelijk op de pensioeningangsdatum. De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen zich goed vinden in deze tegemoetkoming bedoeld voor pensioen-bv’s, die zich door tegenvallende beleggingsresultaten geconfronteerd zien met een forse onderdekking. Echter, genoemde leden vragen of de regeling voldoende ruimte biedt aan pensioen-bv’s. Welke voorwaarden wil de regering hanteren om in aanmerking te komen voor afstempeling? Welk deel van de pensioen-bv’s in Nederland komen in aanmerking voor de regeling als er sprake moet zijn van een dekkingsgraad onder 75%? Hoe is deze 75% tot stand gekomen, welke motivatie ligt hieraan ten grondslag? En waarom is gekozen voor een waardering van de pensioenverlichtingen tegen de fiscale waarde en niet tegen de marktwaarde? Is een middenweg hier ook mogelijk?

Werkkostenregeling

Ten aanzien van de aankondigde werkkostenregeling vragen de leden van de VVD-fractie en de leden van de PvdA-fractie wanneer de evaluatie beschikbaar is.

De leden van de CDA-fractie vinden het onbegrijpelijk dat de evaluatie van de werkkostenregeling nog niet beschikbaar is. Wat is hiervan de reden, want deze evaluatie zou toch beschikbaar zijn tijdens het belastingplan? Kan de regering aangeven welke onderdelen van de rijksoverheid (per ministerie en de tien grootste uitvoeringsorganisaties) op dit moment de werkkostenregeling toepassen en welke niet?

Kan de regering aangeven wanneer de evaluatie naar Kamer komt? Kan de regering voorts aangeven wat de onderzoeksopzet is, de planning is en wat de uitvoering zal zijn? Tenslotte zijn deze leden benieuwd of er voorlopige stukken geschreven zijn en of deze naar de Kamer gestuurd kunnen worden?

In de toelichting lezen de leden van de CDA-fractie dat de werkkostenregeling wordt geëvalueerd. De leden van de CDA-fractie vinden het van belang dat hierbij de belangrijke positie van de sport in ogenschouw wordt genomen. Door sport en bewegen preventief en curatief in te zetten kunnen onder meer forse besparingen op gezondheidszorg worden gerealiseerd. Met ingang van 2014 moet de werkkostenregeling worden toegepast waarbij de systematiek van vrije vergoedingen en verstrekkingen in de loonsfeer worden aangepast. De vraag is of de regering zich bewust is van de negatieve effecten van de werkkostenregeling op de 45 000 (deeltijd)banen in de sport. De werkkostenregeling impliceert immers een maximaal onbelaste vergoeding op basis van een percentage van de fiscale loonsom. Bij sportverenigingen is de loonsom veelal laag en zijn er veel parttime dienstverbanden met een beperkt aantal uren per week. Het effect van de werkkostenregeling voor sportverenigingen is dan ook dat vergoedingen al heel snel buiten de vrije ruimte gaan vallen, waardoor de werkgever loonbelasting betaalt in de vorm van een eindheffing van 80%. Deelt de regering deze zorgen vanuit de sportsector? En welke maatregelen gaat de regering nemen om de sportsector niet te belasten met deze forse belastingstijging, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de fractie van D66 constateren dat er 100 miljoen voor verruiming van de werkkostenregeling is ingeboekt. De leden merken op dat deze verruiming in het begrotingsakkoord was opgenomen als tegenhanger van de maatregelen met betrekking tot de reiskostenvergoeding. De leden constateren dat in het deelakkoord van de fracties VVD en PvdA de maatregelen met betrekking tot de reiskostenvergoeding zijn teruggedraaid. De leden vragen of de verruiming van de werkkostenregeling met 100 miljoen euro nu ook wordt teruggedraaid. De leden zijn ook benieuwd of de regering voornemens is om het komende jaar maatregelen uit het voorstel van de B50 voor een «Slim Reisbudget» uit te werken? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit tegemoet zien?

Vooralsnog wordt de financiële ruimte in de werkkostenregeling ingevuld die voor verruiming van de regeling reeds was ingeboekt, zo lezen de leden van de ChristenUnie-fractie. Genoemde leden willen graag weten wat deze financiële ruimte nu precies is en hoe deze ruimte zich verhoudt tot de afspraken uit het Begrotingsakkoord 2013 over de fiscale behandeling van woon-werkverkeer.

Afdrachtvermindering onderwijs

De leden van de VVD-fractie steunen het beleid dat gericht is op het budgettair beheersbaar maken van de afdrachtsvermindering onderwijs door het onbedoelde gebruik te beperken. Hiervoor wordt onder andere een programmaverklaring verplicht gesteld, waarin onderwijsinstelling, werkgever en leerling-werknemer vastleggen dat het de intentie is een volledige opleiding te volgen en deze met een erkend diploma af te ronden. Indien niet aan de verplichting tot het vast stellen, tussentijds aanpassen en bewaren bij de loonadministratie van voornoemde verklaring wordt voldaan, wordt voorgesteld dat de inspecteur aan de inhoudingsplichtige een sanctie in de vorm van een verzuimboete kan opleggen. Kan aangegeven worden in hoeverre deze verklaring met bewaarplicht leidt tot aanvullende administratieve lasten voor het bedrijfsleven? Hoe verhoudt deze verklaring zich tot het oorspronkelijk doel, namelijk het «eenvoudiger» kunnen vaststellen van de scholingsintentie? En biedt de voorgestelde koppeling van de afdrachtvermindering aan het behalen van een diploma niet voldoende prikkels voor de werkgever en leerling-werknemer om eigenstandig afspraken te maken over de intentie en de inspanning om de volledige opleiding te doorlopen? Hoe vaak komt het praktijkvoorbeeld voor dat onderdelen uit programma’s «geplukt» worden om de afdrachtsvermindering te kunnen claimen? Kan daarnaast nader toegelicht worden of het binnen de huidige voorstellen nog mogelijk is om om- of bij te scholen via modules/deelcertificaten bij erkende onderwijsinstellingen? Wordt de herziene stimuleringssystematiek voor het behalen van modules/deelcertificaten voldoende geacht? Ook ten aanzien van de urennorm vragen de leden van de VVD-fractie een nadere toelichting. In het onderwijs aan volwassenen is niet het aantal uren dat wordt besteed bepalend, maar het eindniveau van het diploma. Kan nader worden toegelicht waarom binnen de huidige voorstellen een urennorm wordt gehanteerd?

De leden van de PvdA-fractie kunnen het billijken dat de regering maatregelen treft om ervoor te zorgen dat de afdrachtvermindering onderwijs beperkt wordt tot het uiteindelijke doel, namelijk het ondersteunen van leer-werktrajecten die ook daadwerkelijk worden afgerond.

De vereenvoudiging van de persoonsgebonden aftrekpost scholingsuitgaven komt tot stand doordat een ieder recht krijgt op aftrek van de limitatief opgesomde werkelijk gemaakte kosten. Tevens wordt de aftrek beperkt tot verplicht gestelde en noodzakelijke kosten van de opleiding of studie. Kan met enkele voorbeelden worden verduidelijkt welke kosten zijn vanaf 1 januari 2013 niet meer aftrekbaar zijn en welke wel?

Verder rijst nog een enkele vraag in verband met de zogenoemde programmaverklaring en sanctie. Hoe voorkom je, zo luidt de vraag van de leden van de PvdA-fractie, dat het opleidingsinstituut en de werkgever het bij de gezamenlijk ondertekende programmaverklaring op een akkoordje kunnen gooien, waarbij het onderwijsprogramma voor een deel slechts op papier bestaat maar niet werkelijk wordt uitgevoerd, zodat toch een maximale claim op de afdrachtsvermindering ontstaat? En leidt de koppeling van de afdrachtsvermindering aan het behalen van het diploma niet tot een ongewenste prikkel om de eisen die gesteld worden aan het diploma te verzachten?

De regering stelt voor om de afdrachtvermindering onderwijs toekomstbestendiger te maken, door maatregelen te nemen die onbedoeld gebruik van de regeling tegen gaan, zo lezen de leden van de SP-fractie. Welk deel van de budgettaire oploop van de afdrachtvermindering onderwijs wordt veroorzaakt door onbedoeld gebruik van de regeling? Kan de regering toezeggen dat enkel onbedoeld gebruik van de regeling door de voorgestelde maatregelen wordt tegengegaan? Is de inspecteur verplicht een verzuimboete op te leggen, indien niet aan de verplichting tot het vaststellen, tussentijds aanpassen en bewaren bij de loonadministratie van de verklaring wordt voldaan? In hoeverre is de inspecteur vrij in het opleggen van deze boete? Heeft de regering rekening gehouden met het gevaar van willekeur, indien de inspecteur een hoge mate van vrijheid geniet bij het opleggen van een verzuimboete? Waarom is gekozen voor een bedrag van € 2 460 en hoe verhoudt de hoogte van de verzuimboete zich volgens de minister tot de kosten van een opleiding?

Doordat de urennorm voor de afdrachtvermindering onderwijs onverkort wordt toegepast, worden opleidingen die niet voldoen aan deze urennorm uitgesloten, zo lezen de leden van de SP-fractie. Deze typen van onderwijs, zo schrijft de regering, hebben een andere insteek dan de beroepspraktijkvorming die is beoogd binnen de afdrachtvermindering onderwijs te worden gestimuleerd. Kan de regering toelichten waarom deze typen van onderwijs niet worden beoogd door de afdrachtvermindering onderwijs te worden gestimuleerd? Wat zijn de gevolgen van het laten vervallen van de afdrachtvermindering onderwijs voor startkwalificaties? Kan de regering toezeggen dat het aantal behaalde startkwalificaties niet zal dalen door voorliggend voorstel van wet?

De leden van de fractie van D66 constateren dat in het Belastingplan 2013 een aantal aanpassingen van de afdrachtvermindering onderwijs wordt beoogd. De leden vragen de regering om inzicht te geven in het aantal mensen en bedrijven dat gebruik zal maken van deze regeling na de wijzigingen? En hoeveel mensen en bedrijven maken gebruik van de huidige regeling?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de regering van mening is dat bestaande faciliteiten in de loonsfeer beter geschikt zijn voor het volgen van een onderdeel van een opleiding dan de afdrachtvermindering onderwijs. De leden vragen de regering om te specificeren welke faciliteiten dat zijn? En zijn deze bestaande faciliteiten financieel voordeliger of onvoordeliger voor de gebruiker dan de afdrachtvermindering onderwijs? En kan de regering in een voorbeeld de financiële consequenties schetsen?

De leden van de fractie van D66 constateren dat voor de afdrachtvermindering bol (beroepsopleidende leerweg) en bbl (beroepsbegeleidende leerweg) de in het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs opgenomen urennormen bepalend worden. De leden zijn benieuwd hoe hoog deze urennormen zijn? De leden constateren voorts dat voor werkend-leren op hbo-niveau een studielast van 60 studiepunten per studiejaar (1680 uren studie) gaat gelden om in aanmerking te komen voor de afdrachtvermindering. De leden zijn benieuwd of het klopt dat de afdrachtvermindering dus niet meer gaat gelden voor deeltijdstudenten? En klopt het dat een groot deel van de mensen die naast hun werk een studie volgen dat in deeltijd doen? Om hoeveel gevallen gaat het?

De leden van de fractie van D66 constateren dat werkgevers een aanvullende afdrachtvermindering krijgen als de duale werknemers de opleiding behaald. Bij de bbl bedraagt de afdrachtvermindering € 350 en bij werkend-leren op hbo-niveau variant € 240. Doel is de werkgevers te stimuleren om zich nog meer in te spannen hun duale werknemers een diploma te laten behalen. De leden vragen in hoeverre de werkgever hier invloed op kan uitoefenen. Voorts vragen de leden zich af of de regering verwacht dat de gekozen bedragen van € 350 en € 240 hoog genoeg zijn om de werkgevers daadwerkelijk een aanzienlijke stimulans te geven. En moet de duale werknemer het diploma hiervoor behalen binnen een bepaalde tijdslimiet? En welke extra uitvoeringskosten gaan er gepaard met deze aanvullende afdrachtvermindering? Wat is het budgettair beslag van deze aanvullende afdrachtvermindering?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de afdrachtvermindering onderwijs startkwalificatie vervalt. De leden zijn benieuwd of de regering inzicht kan geven in het aantal mensen dat via deze faciliteit een startkwalificatie haalde? De leden constateren voorts dat er voor deze gevallen nu enkel de mogelijkheid op aanspraak van de algemene afdrachtvermindering onderwijs bestaat. Wat zijn de financiële consequenties hiervan voor de gebruikers?

De leden van de fractie van D66 constateren dat het Regioplan in de evaluatie over de afdrachtvermindering onderwijs een drietal aanbeveling doet. Als de leden het goed zien, dan neemt de regering twee van deze aanbevelingen niet over. Namelijk het vergroten van de handhaafbaarheid en de AKA uitsluiten voor duurzaam werkenden. De leden zijn benieuwd waarom de regering deze aanbevelingen niet heeft overgenomen?

De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de regering bij het tegengaan van onbedoeld gebruik van de regeling afdrachtvermindering onderwijs en de vereenvoudiging van deze regeling. Deze leden willen er echt voor waken dat er al te rigoureus wordt ingegrepen in de regeling. Zo vragen genoemde leden welke opleidingen precies worden uitgesloten van de regeling als gevolg van het toepassen van de urennorm. Wat zijn hiervan de consequenties (om hoeveel leerlingen gaat het)?

Met betrekking tot de programmaverklaring en de sanctie hierbij, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de sanctie bij het niet voldoen aan de verplichtingen bij de verklaring geen tandenloze tijger is. Waarom is gekozen voor een sanctie op het niet leven van de verplichting tot het vaststellen, aanpassen en bewaren bij de loonadministratie van voornoemde verklaring? Is de regering van mening dat hiermee een voldoende prikkel wordt gegeven aan werkgevers om werknemers hun diploma te laten halen? Waarom is niet gekozen voor een sanctie bij een aantoonbaar gebrek aan inzet om het opleidingsprogramma te voltooien?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat voor de varianten bbl en werkend-leren op hbo-niveau de afdrachtvermindering wordt gekoppeld aan het behalen van de diploma. Dit gaat ook gelden voor bestaande gevallen, zonder dat het overgangsrecht wordt toegepast. Waarom is hiervoor gekozen, en worden hiermee niet tussentijds de spelregels voor werkgevers veranderd?

De regering is voornemens om de afdrachtvermindering onderwijs voor startkwalificatie te laten vervallen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat hiervan de consequenties zijn. Hoe worden werkgevers nu gestimuleerd om voormalig werklozen en personen uit een re-integratietraject een opleiding te laten volgen? Genoemde leden vragen ook hoe de samenloop van deze specifieke afdrachtvermindering met de afdrachtvermindering onderwijs leerwegen bol en bbl er precies uit ziet. Aan welke criteria moeten voormalig werklozen en personen uit een re-integratietraject straks voldoen om nog steeds voor afdrachtvermindering in aanmerking te komen?

De regering is verder voornemens om het toetsloon als criterium te laten vervallen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe groot de verruiming is van het aantal werknemers dat meer verdient dan 130% van het WML en hierdoor in aanmerking komt voor afdrachtvermindering.

S&O-afdrachtvermindering

De leden van de VVD-fractie constateren dat het budget van de S&O-afdrachtvermindering is overschreden. De dekking loopt deels een incidentele verhoging van het budget in 2013. In hoeverre is een verhoging van het budget dekking? En wordt hiermee de structurele budgettaire beheersbaarheid van de afdrachtvermindering voldoende geacht?

De regering kiest er voor om de S&O regeling anders in te richten. De leden van de PvdA-fractie kunnen zich hier in vinden. Toch is er door het oprekken van de loongrens gerede kans dat er in 2013 een grotere belastinguitgave aan S&O zal zijn dan gepland. Immers, in 2011 en 2012 werd er respectievelijk € 915 miljoen en € 864 miljoen uitgegeven, en nu worden de voorwaarden versoepeld. Kunnen niet veel meer kleine en middelgrote bedrijven nu gebruik maken van de regeling, waardoor het budget van € 735 miljoen te laag zal blijken te zijn? De WBSO is al één van de belastinguitgaven met het grootste budgettaire belang. Hoe is overigens de budgettaire verdeling tussen de reguliere S&O aftrek en de aanvullende S&O aftrek voor starters?

De leden van de fractie van D66 constateren dat er een aantal maatregelen worden genomen bij de S&O-afdrachtvermindering. Het verlengen van de eerste schijf naar € 200 000 stimuleert innovatie, het verlagen van de percentages in de eerste schijf en voor starters pakt minder goed uit voor het MKB. De leden zijn benieuwd hoeveel bedrijven profiteren van de verhoging van de eerste schijf naar € 200 000? Voorts zijn de leden hoeveel bedrijven te maken krijgen met de lagere percentages? De leden van de fractie van D66 zijn in dit kader ook benieuwd wanneer zij de evaluatie van de Innovatiebox mogen verwachten. Klopt het dat deze evaluatie gepland staat voor 2013? Deelt de regering de mening dat een evaluatie van belang is, zeker omdat er meer miljarden euro’s mee zijn gemoeid?

Vennootschapsbelasting (Vpb)

Afschaffen thincapregeling

De afschaffing van de thincapregeling neemt naar de mening van de leden van de PvdA-fractie niet weg dat de vpb een ingewikkelde belasting blijft. Die complexiteit wordt in de kern veroorzaakt door de ongelijke behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen. Deze leden vragen in dit verband hoe het staat met de voortgang van het onderzoek naar de (on)mogelijkheden van een eigen vermogensbijtelling, zoals bepleit door de commissie van Weeghel, en waartoe opgeroepen is in de motie Groot3.

Alhoewel de afschaffing van de thin-capregeling op instemming kan rekenen, willen de leden van de CDA-fractie vragen om meer duidelijkheid over de fiscale gevolgen van onzakelijke leningen. Ook over de andere opmerkingen van deze groep deskundigen zien deze leden graag een nadere toelichting, zoals met betrekking tot in eigen beheerverzekerde stamrechten en de verzuimboete. Is het werkelijk zo dat er meerdere bezwaarprocedures moeten worden gevoerd?

De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen zich vinden in de afschaffen van de thincapregeling, omdat deze regeling ook onbedoelde effecten heeft voor het MKB. Genoemde leden vragen of regering nader kan aangeven welke dekking precies is gevonden binnen het totale belastingpakket voor het afschaffen van de thincapregeling.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het fiscaal subsidiëren van het aanhouden van schulden onwenselijk. Echter, er zijn momenteel nog vele regelingen die erin voorzien dat de rente die betaald wordt over vreemd vermogen fiscaal aftrekbaar is. Deze leden verzoeken vóór het wetsvoorstel behandeld wordt in de Kamer om een overzicht van alle fiscale regelingen waarbij zowel particulieren als bedrijven de mogelijkheid worden geboden om de rente op vreemd vermogen fiscaal af te trekken. Tevens verzoeken deze leden daarbij tevens een inschatting van het bedrag dat de overheid door deze maatregelen aan belastinginkomsten misloopt, mee te zenden.

Buitenlandse belastingplicht bestuurdersbeloningen

De leden van de PvdA-fractie juichen het toe dat de regering maatregelen neemt om de weglek in de vpb tegen te gaan. Wel rijst de vraag of hier niet sprake is van dweilen met de kraan open. Is het bijvoorbeeld niet eenvoudig mogelijk dat de zogenoemde management BVBA’s na het dichten van het België-lek zullen uitwijken naar bijvoorbeeld Luxemburg of Malta?

Meer in het algemeen, vragen de leden van de PvdA-fractie of de noodzaak van bovengenoemde maatregelen niet eens te meer illustreert dat de Vpb zo lek als een mandje is. Sterker nog, over die lekken wordt door de fiscale adviesbranche volop geadverteerd. Klopt het bijvoorbeeld dat bv’s die naar het buitenland verhuizen aldaar tot net iets minder dan 90% van hun in Nederland ingehouden winsten kunnen uitkeren zonder dat Nederland daarover nog kan heffen? Maakt dit de conserverende aanslag niet tot een wassen neus? Wat is er tegen om artikel 25, achtste lid, onderdeel b, van de Invorderingswet 1990, drastisch aan te scherpen, bijvoorbeeld door een concreet percentage te noemen van 30%? Ziet de regering in websites als bijvoorbeeld www.belastingtips.nl/eDoxMjg5, maar ook vele andere, aanleiding om een veel breder offensief in te zetten tegen belastingontwijking in de Vpb-sfeer dan deze geïsoleerde maatregel in het Belastingplan?

De leden van de fractie van de SP hebben met belangstelling kennisgenomen van de uitbreiding van de buitenlandse vennootschapsbelastingplicht met betrekking tot bestuurdersbeloningen. Wat is de beoogde opbrengst van deze maatregel? De uitbreiding heeft in verdragssituaties alleen effect in relatie tot landen waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten. Is de regering voornemens binnen afzienbare termijn verdragen te sluiten ter voorkoming van dubbele belasting? Is de regering daarnaast voornemens om in deze verdragen een specifieke bestuurdersbepaling op te nemen?

De leden van de fractie van D66 vragen of een buitenlandse vennootschap die geen bestuurder is van een in Nederland gevestigd lichaam, maar die tegen een vergoeding leidende werkzaamheden en functies voor dat lichaam verricht onder artikel 17a, onderdeel d, Wet Vpb 1969 in de Nederlandse belastingheffing kan worden betrokken. Wat wordt in dit kader onder leidende werkzaamheden en functies verstaan?

De leden van de fractie van D66 vragen waarom in het kader van de voorgestelde wijziging van artikel 17a, onderdeel d, Wet Vpb zo uitdrukkelijk naar art. 16, paragraaf 2 van het belastingverdrag met België wordt verwezen. Is het de bedoeling dat Nederland in al haar verdragen een bepaling conform artikel 16, paragraaf 2, van het belastingverdrag met België op gaat nemen? In hoeverre heeft de voorgestelde wijziging ook gevolgen voor buitenlandse vennootschappen die een leidende werkzaamheden of functies verrichten voor een in Nederland gevestigd lichaam en die niet in een verdragsland zijn gevestigd?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de uitbreiding van de buitenlandse vennootschapsbelastingplicht met name betekenis heeft in de relatie met België. Genoemde leden vragen welk deel van de budgettaire opbrengst van € 20 miljoen toe rekenen is aan het verdrag met België. Deze leden willen ook graag weten in welke specifieke situaties / relaties met derde landen de uitbreiding nog meer van betekenis is.

Wijzigingen overdrachtsbelasting

Tijdelijke verlenging doorverkooptermijn

De regering stelt voor om de doorverkooptermijn waarin slechts overdrachtsbelasting over de meerwaarde verschuldigd is, te verhogen naar 3 jaar. Tevens wordt de maatregel verbreed van de woningmarkt naar de gehele vastgoedmarkt. De leden van de PvdA-fractie kunnen deze keuze begrijpen met het oog op stagnerende markt voor vastgoed, maar het is goed na te denken over de effectiviteit van de maatregelen. Er is al een zesmaandentermijn ingevoerd en de overdrachtsbelasting is nu structureel 2%. In principe betekent deze maatregel dat de overdrachtsbelasting bij doorverkoop de komende jaren wordt afgeschaft, aangezien een meerwaarde met de dalende prijzen van kantoren en huizen onwaarschijnlijk is. Dit zou opnieuw teruglopende belastinginkomsten uit de overdrachtsbelasting voor de Staat kunnen betekenen. Heeft de regering onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het voorstel?

De leden van de PVV-fractie missen de onderbouwing op welke gronden deze termijn verlengd zou moeten worden van 6 maanden naar 36 maanden. De maatregelen uit het Kunduz-akkoord hebben tot gevolg dat de woningprijzen verder zullen dalen, de leden van de PVV-fractie begrijpen dan niet het nut van deze maatregel daar deze louter effect heeft bij stijgende woningprijzen. De regeling van een dergelijk onderwerp bij algemene maatregel van bestuur achten de leden van de PVV-fractie niet wenselijk, een wettelijke regeling heeft hun voorkeur.

De regering is voornemens door middel van een algemene maatregel van bestuur de termijn van zes maanden, waarbij in het geval van doorverkoop een vermindering van overdrachtsbelasting kan worden verkregen, tijdelijk te verruimen tot 36 maanden. Vooruitlopend hierop is bij beleidsbesluit goedgekeurd dat deze doorverkooptermijn al met ingang van 1 september 2012 kan worden toegepast. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ten eerste waarom hier gekozen wordt voor een algemene maatregel van bestuur. In de toelichting wordt opgemerkt dat dit samenhangt met de vastgoedmarkt die noopt tot een flexibele faciliteit. Waarom is dan niet tevens voor een besluit gekozen bij de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting voor woningen naar 2%? Immers, daar zou toch hetzelfde argument moeten gelden? Genoemde leden vragen ook of het voor woningen niet logischer is om de verruiming te laten gelden voor woningen die vanaf 1 januari 2012 zijn verkregen. Immers, op grond van het Belastingplan 2011 geldt voor woningen die in het jaar 2011 zijn verkregen reeds een verruimde doorverkooptermijn. Zien de leden van de ChristenUnie-fractie het goed dat er momenteel de volgende drie regimes met verschillende termijnen gelden:

  • 1) woningen die zijn verkregen in de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011: 12 maanden;

  • 2) woningen die zijn verkregen in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 augustus 2012: 6 maanden; en

  • 3) woningen die zijn verkregen in de periode 1 september 2012 tot en met 31 december 2014: 36 maanden.

Genoemde leden vragen wat het budgettaire beslag is indien de doorverkooptermijn van 36 maanden ook van toepassing wordt op woningen die zijn verkregen in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 augustus 2012.

Ook vragen de leden van de ChristenUnie-fractie waarom de wet het voordeel van artikel 13 van de WBR toekent aan de koper. Is het niet logischer om artikel 13 van de WBR zodanig te wijzigen dat de overdrachtsbelasting bij doorverkoop wordt teruggegeven aan de verkoper? In de praktijk gebeurt dit in feite al standaard. Het probleem is echter dat door intrekking van de resolutie per 1 juli 2011 overdrachtsbelasting wordt geheven over het voordeel dat de koper teruggeeft aan de verkoper. Het resultaat is uiteindelijk dat er bij de koper overdrachtsbelasting over de afgewentelde overdrachtsbelasting wordt geheven. Nu artikel 13 van de WBR het belastingvoordeel toekent aan de koper, wordt reeds duidelijk dat de wet afwijkt van de praktijk terwijl de wet eerder in overeenstemming zou moeten zijn met de praktijk. De leden van de ChristenUnie-fractie krijgen graag een reactie van de regering hierop.

Latere verkrijging aanhorigheden woningen

Een latere verkrijging van aanhorigheden bij woningen vallen straks ook onder het 2% tarief voor de overdrachtsbelasting, zo lezen de leden van de PVV-fractie. Een verduidelijking van het begrip aanhorigheid wordt, onder verwijzing naar de jurisprudentie, achterwege gelaten. Het begrip aanhorigheid is volgens de regering duidelijk. Volgens deze leden is het begrip aanhorigheid zeer feitelijk. Klopt het dat een eigendom een aanhorigheid is van een woning indien het:

daarbij behoort, daarmee in gebruik is en daaraan dienstbaar is? Klopt het dat niet vereist dat de aanhorigheid feitelijk verbonden is met de woning? Dat als een garage van de woning gescheiden is door een sloot, de garage nog steeds een aanhorigheid kan zijn? En dat het geen vereiste is dat de eigenaar of bewoner van de woning de aanhorigheid feitelijk gebruikt? Klopt het dat het voldoende is dat de aanhorigheid de eigenaar ter beschikking staat? Klopt het dat als een eigendom, bijvoorbeeld een garage, aan een ander ter beschikking staat, is het niet langer dienstbaar aan de woning? Klopt het dat dan van een aanhorigheid in dat geval geen sprake is? Of een garage bij een woning behoort, is afhankelijk van de omstandigheden. En dat daarbij van belang zijn onder meer: de afstand tussen de woning en de garage, de bouwkundige situatie (behoren de garage en de woning tot één bouwblok of één wooncomplex?) en

de bereikbaarheid van de garage vanuit de woning of vanaf de daarbij behorende grond. De leden van de PVV-fractie vragen of deze wetswijziging, die waarschijnlijk geldt voor een minimaal aantal gevallen, gezien de feitelijkheid van het begrip aanhorigheid, niet een onevenredige uitvoeringslast geeft voor de Belastingdienst?

De regering stelt voor aanhorigheden van woningen die op een later tijdstip worden verkregen dan de woning zelf ook onder het verlaagde overdrachtsbelastingtarief te brengen, zo lezen de leden van de ChristenUnie-fractie. Het verlaagde tarief voor woningen geldt feitelijk reeds vanaf 15 juni 2011. Waarom is aan de thans voorgestelde wetswijziging geen terugwerkende kracht tot en met 15 juni 2011 toegekend, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Constructiebestrijding bodem(voor)recht

De leden van de VVD-fractie begrijpen de achtergrond van de voorgestelde aanpassingen in de Invorderingswet 1990 om het bodem-(voor)recht constructiebestendig te maken. Het gevolg daarvan is dat door een effectiever gebruik van de verhaalsrechten van de ontvanger minder hoeft te worden afgeschreven op openstaande belastingschulden. Gaat de voorgestelde wetgeving echter niet teveel uit van kwade trouw? En wat zijn de mogelijke gevolgen voor de kredietverlening aan ondernemingen, voornamelijk het MKB? Wat is de achterliggende reden van de huidige invoeringsdatum? Is dit uitvoeringstechnisch al zo snel voor de belastingdienst te realiseren?

De leden van de fractie van de PvdA hebben er alle begrip voor dat de wetgever wil voorkomen dat het bodemrecht en het bodemvoorrecht een tandeloze tijger wordt door verijdelingsconstructies. Deze leden danken de regering voor de heldere uitleg van de problematiek. De vraag is echter wel wat de versterkte positie van de Belastingdienst ten opzichte van de banken gaat betekenen voor de kredietverlening. In dit verband vernemen de leden van de PvdA-fractie graag de reactie van de regering op de vijf hoofdpunten van kritiek in het «position paper» van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) naar aanleiding van het wetsvoorstel wijziging bodem(voor)recht. Hoe kijkt de regering aan tegen de vrees van leasemaatschappijen dat het versterkte bodemrecht ingrijpende gevolgen gaat hebben voor deze branche? Tenslotte willen de leden van de PvdA-fractie op dit punt graag weten welk bedrag aan belastinginkomsten de afgelopen jaren is afgeschreven als gevolg van faillissementen en welk deel daarvan (globaal) toegeschreven kan worden aan ontwijkingsconstructies. En kan in algemene zin iets worden gezegd of en in hoeverre er sprake is van oplopende achterstanden bij het betalen van belasting door bedrijven?

De leden van de PVV-fractie zijn verheugd met de wetgeving gericht tegen constructies die het bodemvoorrecht uithollen. Deze leden begrijpen echter niet sinds wanneer separatisten (hypotheek- of pandhouders) de verhaalsobjecten rechtstreeks, dus zonder beslaglegging, tot kunnen zich nemen. Graag een nader toelichting van de regering en dit meer specifiek in het licht van artikel 3:235 BW.

De leden van de PVV-fractie vragen waarom de versoepeling van het uitstel alleen van toepassing is op ondernemers en niet voor alle belastingschuldigen.

In bepaalde gevallen kan de Belastingdienst geen bodembeslag leggen, zo lezen de leden van de SP-fractie. In welk percentage van de gevallen kan de Belastingdienst geen bodembeslag leggen? Wat is de financiële consequentie hiervan? Is het aantal gevallen waarin de Belastingdienst geen bodembeslag kan leggen, de afgelopen jaren toe- of juist afgenomen? Welke verklaring heeft de regering daar voor? Voorts zouden de leden van de SP-fractie graag vernemen in hoeverre de regering verwacht dat door het wetsvoorstel het aantal gevallen waarin de Belastingdienst bodembeslag kan leggen, zal toenemen en wat de verwachte opbrengst hiervan is.

De leden van de CDA-fractie zijn verbaasd over het onderdeel van het wetsvoorstel dat betrekking heeft op bodemvoorrecht. Waarom is dit onderdeel van het wetsvoorstel en met wie en wanneer consultaties zijn geweest? Is de regering bereid om dit stuk van het wetsvoorstel over te hevelen naar een apart wetsvoorstel, zodat het geen onderdeel hoeft te zijn van het Belastingplan?

Kan de regering voorts in de tussentijd bijgaande vragen beantwoorden. Hoe vaak komt op kalenderjaarbasis het door in dit voorstel gesignaleerde misbruik voor en welk belastingnadeel geeft dit per saldo? Het uitwinnen van bodemrecht betekent daarnaast dat derden hierdoor financieel nadeel lijden. Kan de regering hier cijfermatig aangeven welke verliezen hier de schatkist krijgt, aangezien niet verhaalde vorderingen leiden tot fiscale verliezen en dus tot minder belastingopbrengst? Kunnen voorbeelden gegeven worden van sectoren en bedrijven, die van dit gesignaleerde misbruik met name gebruik maken? Het voorstel leidt er toe, dat als sprake is van enige vorm van zekerheid/gebruik met betrekking tot bodemgoederen er altijd een meldingsplicht bij de fiscus ontstaat. Met dit voorstel wordt in feite de fiscale positie sterk verstevigd. Niet door de juridische rangorde (preferentie) van crediteuren in de wet te veranderen, maar wel de facto. Welke rechtsgronden zijn er om deze meldingsplicht slechts te beperken tot de fiscus en niet tot alle crediteuren? Immers ook concurrente crediteuren kunnen belang hebben bij een wijziging in verhaalsmogelijkheden? De voorgestelde meldingplicht leidt er toe dat iedereen altijd moet melden, op straffe van het betalen van de opbrengstwaarde van de bodemzaken. Ook in bonafide gevallen, klopt dit? Betekent dit voorstel niet dat de fiscus nog meer kan afwachten bij invorderingsacties, nu zij extra verhaalsmogelijkheden heeft via een de facto supervoorrecht? In feite breidt de fiscus haar verhaalsrechten uit, niet alleen tot bodemzaken, maar vooral tot het vermogen van alle gerechtigden op bodemzaken. Dit vraagt een principiële herbezinning op het systeem van voorrechten en verhaal.

mogelijkheden. Naar ons oordeel, is daartoe onderhavig voorstel niet geschikt. De overheid streeft naar administratieve lastenverlichting. Dit voorstel betekent een verzwaring: immers alle ondernemers die enige vorm van krediet nodig hebben, zullen nu maandelijks de verklaringen van betalingsgedrag moeten overleggen. Dat betekent een hoop werk. Zowel voor ondernemend Nederland als kredietverstrekkers en gerechtigden op bodemzaken. Weet iedereen die goederen aan derden ter beschikking stelt, in welke vorm dan ook, wat het bodemrecht in concreto inhoudt? Het is een archaïsch recht, dat eigenlijk in de huidige tijd niet past? Is de regering niet van oordeel dat met deze melding de fiscus in feite minder alert zal zijn op een adequate incasso bij de primaire schuldenaar zelf? Is, gelet op het vorenstaande, een meer gerichte maatregel op die groepen, die het misbruik daadwerkelijk maken, niet meer adequaat, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Per slot van rekening heeft de fiscus mede gelet op de moderne technieken toch inzicht in deze doelgroepen.

De leden van de fractie van D66 constateren dat de regering voornemens is om de fiscus een sterkere positie te geven bij het bodem(voor)recht. De leden maken uit het nader verslag op dat het de bedoeling is dat de fiscus minder vaak achter het net vist, dat betekent onherroepelijk dat de private sector vaker achter het net zal vissen. Dit betekent dus ook dat dit wetsvoorstel tot extra kosten voor de private sector leidt, die mogelijk worden doorberekend aan de consument. Kan de regering inzicht geven in deze extra kosten voor bedrijfsleven en consumenten? Is het mogelijk om daarbij specifiek in te gaan op startende bedrijven? En wat zijn de gevolgen voor financiers?

De leden van de fractie van D66 zijn voorts benieuwd of de regelgeving omtrent het bodem(voor)recht ooit is geëvalueerd. En is de regering voornemens om de beoogde wijziging van de regelgeving omtrent het bodem(voor)recht te evalueren na de invoering?

De leden van de fractie van D66 zijn tot slot benieuwd hoe het bodem(voor)recht in Nederland zich verhoudt tot de regelgeving in andere landen. Kan de regering een internationaal vergelijk schetsen? Heeft de fiscus in Nederland een stevige positie of juist niet?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben begrip voor de maatregelen die de regering neemt om het bodem(voor)recht constructiebestendig te maken. Deze leden hebben hierbij nog wel enkele vragen. Genoemde leden vragen welke besparingen op de invorderingscapaciteit (uitvoeringskosten) van de Belastingdienst de maatregel oplevert. Daarnaast vragen deze leden waarom de constructiebestrijding en de hieruit voortvloeiende maatregelen met name gericht zijn op de kredietverleners en waarom de ondernemers lijken te worden ontzien. Moeten ondernemers niet ook een mededelingsplicht hebben tegenover de ontvanger? De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de verplichting om mededeling aan de ontvanger te doen niet van toepassing is indien de waarde van de betreffende bodemzaak onder een bij lagere regelgeving vastgestelde drempel blijft. Genoemde leden vragen welke orde van grootte deze drempel zal hebben. Wie bepaalt in dit geval de waarde van de bodemzaak, zo vragen deze leden. Hoe kan worden voorkomen dat de waarde opzettelijk te laag wordt vastgesteld, zodat geen mededeling aan ontvanger hoeft te worden gedaan? De Raad van State heeft geadviseerd om het voorstel op te nemen in een afzonderlijk wetsvoorstel buiten het fiscale pakket 2013. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering helder te argumenteren waarom hier niet voor is gekozen, ook gezien de maatschappelijke gevolgen die het voorstel met zich meebrengt. Kan de regering al meer inzicht geven in de gevolgen van de constructiebestrijding bodem(voor)recht op de kredietverlening. Zijn hierover al cijfers bekend?

Koopkracht- en lastenpakket

De leden van de PvdA-fractie stellen met instemming vast dat de invoering van de wet Uniformering loonbegrip niet opnieuw wordt uitgesteld. Het zicht op de precieze uitwerking op de koopkracht is echter niet helder omdat de niet-fiscale maatregelen in andere regelgeving wordt opgenomen. In dit verband rijst een vraag over de MKB-winstvrijstelling. In de begroting 2013 van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt de regering dat de MKB-winstvrijstelling wordt verhoogd van 12% naar 14%. De leden van de PvdA-fractie kunnen dit voorstel niet terugvinden in het Belastingplan 2013. Klopt het dat de winstvrijstelling niet wordt verhoogd, in tegenstelling tot geruchten in de media?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de regering heffingskortingen en tarieven aanpast om een evenwichtig koopkrachtpakket te bereiken. De leden onderschrijven dat doel, maar zijn van mening dat er een afruil kan bestaan met de armoedeval. Deze leden zijn van mening dat de effecten op de armoedeval nadrukkelijk meegenomen moet worden in de besluitvorming. Kan de regering hierop ingaan? Hoe in het proces wordt gegarandeerd dat de fiscale maatregelen uit oog van het koopkrachtpakket geen negatieve – of het liefst juist positieve – effecten hebben op de armoedeval? En kan de regering ingaan op de effecten van de fiscale koopkrachtmaatregelen uit het belastingplan 2013 op de armoedeval? Wordt de armoedeval kleiner of groter? Kan de regering in dit kader specifiek ingegaan op het effect van de verhoging van het belastingtarief in de eerste schijf met 3,9%?

Overig

BTW tabak

Tijdens de behandeling van de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 is toegezegd te onderzoeken of het mogelijk is over te schakelen van het huidige btw-systeem voor tabak, waarbij de volledige btw gelijktijdig met de accijns door de fabrikant of importeur wordt afgedragen, naar het reguliere btw-systeem. Dit onderzoek is nog niet afgerond. De leden van de VVD-fractie vragen of kan worden aangegeven wanneer dit wel het geval is. Wat is de reden van de vertraging?

NOB-commentaar

De leden van de CDA-fractie en van de fractie van D66 vragen de regering ook de door de NOB in hun commentaar op het Belastingplan gestelde vragen te beantwoorden, alsmede te reageren op de door de NOB geuite bezwaren en de door hen aangedragen alternatieven.

Wet uniformering loonbegrip

De leden van de CDA-fractie merken op dat op 1 januari 2013 ook de Wet uniformering loonbegrip in werking treedt. Kan de regering aangeven wat de koopkrachteffecten zijn van alle maatregelen bij elkaar op 1 januari? En met betrekking tot de Wet uniformering loonbegrip vragen de leden van de CDA-fractie welke voorbereidingen er getroffen zijn om mensen te informeren over het veranderde loonbegrip? Voorts vragen deze leden welke voorbereiding zijn getroffen om mensen te helpen een nieuwe schatting te maken voor de toeslagen.

Afschaffing notariële akte voor periodieke giftenaftrek

Onlangs heeft de regering aan de Tweede Kamer meegedeeld door te gaan met het voornemen om de eis van een notariële akte voor de periodieke giftenaftrek zoals is opgenomen in artikel 6.38 Wet IB 2001 af te schaffen (Kamerstuk 33 400 IX, nr. 4). Naar de mening van de leden van de ChristenUnie-fractie wordt hiermee de scheidslijn tussen periodieke giften en «overige» giften – waarvoor zowel een drempel als een plafond geldt – verder vervaagd, aangezien het dan nog eenvoudiger wordt om een overige gift om te vormen tot een periodieke gift. Genoemde leden vragen of de regering in verband hiermee aan kan geven wat de gevolgen voor de schatkist zijn als alle burgers in de toekomst een eenmalige gift aan een kwalificerende instelling omvormen in een periodieke gift, oftewel wat leveren de huidige drempel en het plafond thans financieel op? En kan de regering tevens aangeven waarom in artikel 6.34 Wet IB 2001 bij een periodieke gift de eis wordt gesteld dat deze uiterlijk eindigt bij het overlijden. Zorgt deze eis niet onnodig voor een risico bij de instelling die deze periodieke gift ontvangt?

Gebruik ontslagvergoeding in stamrecht-bv

Op grond van artikel 11.1.g Wet LB kan heffing van loonbelasting over een ontslagvergoeding achterwege blijven indien de ontslagvergoeding wordt aangewend voor een periodieke uitkering die uiterlijk ingaat op het moment dat de ontslagen werknemer 65 jaar wordt. Vanaf een bepaalde grootte van de ontslagvergoeding wordt het aantrekkelijk om een zogenoemde stamrecht-bv op te richten. De ontslagen werknemer kan dan – in tegenstelling tot het reguliere regime – als aandeelhouder toch direct beschikken over de ontslagvergoeding. De leden van de ChristenUnie-fractie wat hiervoor de rechtvaardiging is en welk budgettair belang hiermee is gemoeid?

Defiscalisering verdeling lijfrentepolis bij echtscheiding

Indien bij een echtscheiding een lijfrentepolis tegen een vergoeding wordt toebedeeld aan een van de ex-echtgenoten, wordt bij de ontvanger van de vergoeding inkomstenbelasting geheven op grond van artikel 3.102, derde lid, Wet IB 2001. Hier staat tegenover dat degene die de polis krijgt toebedeeld het bedrag van de vergoeding kan aftrekken op grond van artikel 6.3, eerste lid, onderdeel d, Wet IB 2001. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom een dergelijke verdeling in de fiscaliteit betrokken? Is het niet mogelijk om een dergelijke verdeling te defiscaliseren? Het voordeel van defiscalisering is onder meer de eenvoud voor de ex-echtgenoten. Daarnaast heeft defiscalisering het voordeel dat per saldo geen beroep hoeft te worden gedaan op de schatkist omdat geen verschil in het tarief tussen de echtgenoten mogelijk is.

Forfaitaire percentage

Vorig jaar heeft de regering in antwoorden op Kamervragen een onderzoek aangekondigd naar het in de Successiewet gehanteerde forfaitaire percentage van 6 (zie TK 2011–2012 Aanhangsel van de Handelingen, nr. 342). De leden van de ChristenUnie-fractie willen graag weten wat de stand van zaken is van dit onderzoek.

Omissies in fiscale wetgeving door invoering flex-bv

Onlangs is in WFR 2012/6968 een artikel verschenen waarin wordt gewezen op mogelijke omissies in diverse fiscale wetgeving door invoering van de flex-bv per 1 oktober 2012. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of hetgeen de auteurs hierin stellen klopt. Genoemde leden willen weten of de regering van plan is om hier iets aan te doen.

Groen beleggen en overgangsregeling «overstappers»

Uit de brief van 18 september 2012 met fiscale toezeggingen4 maken de leden van de ChristenUnie-fractie op dat er weliswaar geen fiscaaltechnische belemmeringen bestaan indien beleggers wensen over te stappen van sociaal-ethisch en/of cultureel beleggen enerzijds naar groen beleggen anderzijds, maar dat er wel degelijk sprake kan zijn van contractuele belemmeringen en contractueel vastgelegde kosten. Op dit punt vinden de leden van de ChristenUnie-fractie het antwoord van de regering dan ook niet helemaal bevredigend. Genoemde leden vragen de regering om nogmaals in overleg met de banken te bekijken hoe een soepele en financieel aantrekkelijk overstap naar groen beleggen kan worden bewerkstelligd.

Zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd naar de mogelijkheden om de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling te integreren. Wat zijn hiervan de voor- en nadelen en op welke wijze kan dit budgettair neutraal vormgegeven worden? Verder hebben genoemde leden nog een vraag over de zelfstandigenaftrek. In jaren waarin weinig winst wordt gemaakt, is het mogelijk om de aftrek te «stallen», met het oog om deze aftrek op een later moment te genieten. Echter, als men een onderneming, waarbij sprake is van gestalde aftrek, staakt, komt het vaak voor dat men niet voldoet aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek en dus geen aftrek kan genieten, waarmee ook de gestalde aftrek vervalt. Genoemde leden vragen hoe deze regeling veranderd kan worden, zodat ondernemers wel hun zelfstandigenaftrek kunnen genieten.

Willekeurige afschrijving

In het verleden heeft de regeling voor willekeurige afschrijving goed gewerkt en is deze regeling voor sommige bedrijven sterk bepalend geweest in de keuze voor het doen van grote investeringen. Deze maatregel is nog steeds waardevol voor ondernemers en biedt de nodige flexibiliteit. Is de regering met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat deze regeling een goede steun in de rug is van het bedrijfsleven? Hoeveel kost het om deze regeling weer in te voeren? Wat levert deze regeling op ten aanzien van werkgelegenheid en groei?

Niet-gebruikte verlofdagen omzetten in een gift

In de motie Schouten/Omtzigt5 verzoekt de Kamer de regering de mogelijkheid te onderzoeken, hoe vakantiedagen om te zetten zijn in een gift en de Kamer hierover in het voorjaar 2012 te informeren. De regering heeft vervolgens in juni 2012 middels een brief6 de Kamer hierover geïnformeerd. De leden van de ChristenUnie-fractie maken hieruit op dat niet-benutte bovenwettelijke verlofdagen door de werkgever via de werkkostenregeling kunnen worden omgezet in een gift en dat op deze wijze een goede bestemming kan worden gevonden voor deze niet-benutte bovenwettelijke verlofdagen. Klopt deze aanname van genoemde leden?

Stimuleren van het geven van giften

Momenteel is het zo dat mensen met een laag inkomen, die graag giften willen geven, hiertoe fiscaal niet worden gestimuleerd, omdat de giftenaftrek, net als de hypotheekrenteaftrek inkomensafhankelijk is en er een plafond geldt. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke mogelijkheden de regering ziet om deze groep tegemoet te komen en het geven van giften aantrekkelijker te maken. Is het bijvoorbeeld mogelijk om hier nivellering toe te passen door aan de aftrek een vast percentage te koppelen (bijvoorbeeld altijd 40%) en het plafond van 10% weg te nemen.

Natuurschoonwet (NSW) en kavelruil

Verkaveling in Gelderland (Achterhoek) wordt bemoeilijkt doordat in bepaalde gebieden 30% van de gronden de NSW-status heeft, waardoor fiscale claims beletten dat deze gronden worden ingezet als ruilgronden, aangezien ruiling als verkoop/aankoop wordt gezien en daarmee als vervreemding (met als consequentie een plicht tot fiscale afrekening aangezien op NSW-gronden een instandhoudingseis en bezitseis rust). De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering daarom te onderzoeken hoe deze problematiek kan worden opgelost, zodat de verkaveling in de Achterhoek sneller op gang kan komen. Wat zijn de mogelijkheden om ruiling in kavelruilverband niet te beschouwen als verkoop/aankoop dan wel als vervreemding, maar als een administratieve verschuiving?

Werkbonus

De leden van de SGP-fractie vragen de regering hoe wordt aangekeken tegen de werkbonus in relatie tot de doelstelling van de stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd, namelijk het langer doorwerken van mensen. Bij de persconferentie zei de fractievoorzitter van de PvdA-fractie dat het akkoord «mensen met een laag inkomen via het herintroduceren van de doorwerkbonus in staat stelt om te kunnen stoppen». Hoe valt de naam van de «doorwerkbonus» te combineren met het door deze fractievoorzitter genoemde doel, wat juist het tegenovergestelde van doorwerken beoogt?

Ook hebben de leden van de SGP-fractie nog een aantal meer technische vragen over de uitwerking van deze maatregel. Waarom kan de werkbonus niet meer verwerkt worden in de voorlopige aanslag, maar alleen in de definitieve aanslag? Heeft het instrument daardoor nog wel de beoogde prikkel in zich, of zal het in de praktijk een meevaller achteraf blijken? Waarom is gekozen voor het recht op de heffingskorting vanaf een inkomen van 90% Wet op het minimumloon (Wml)? Kan de regering inzicht geven in de marginale druk mét en zónder de werkbonus in het inkomenstraject 90% Wml tot en met 175% Wml? Kan de regering aangeven wat de achtergrond ervan is dat de leeftijden waarop het recht op deze werkbonus ontstaat in de komende jaren niet worden aangepast aan de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd?

In de fiscale agenda is aangekondigd dat nieuwe belastinguitgaven worden voorzien van een horizonbepaling. Zou de regering het wenselijk vinden als deze werkbonus ook voorzien wordt van een horizonbepaling?

Assurantiebelasting

De leden van de SGP-fractie hebben nog een vraag de verhoging van de assurantiebelasting. Hoe kijkt de regering aan tegen de suggestie om de assurantiebelasting als afzonderlijke assurantiebelasting te vervangen door de omzetbelasting, nu de assurantiebelasting naar verwachting gelijkgesteld wordt met het 21-procentstarief van de BTW? Hoeveel uitvoeringslasten zou dat bij de Belastingdienst en het bedrijfsleven besparen? Levert een dergelijke omzetting ook voor de verzekeringskantoren een administratieve lastenverlichting op?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering of verwacht wordt dat er dankzij de verhoging van de assurantiebelasting een uitval van vraag naar verzekeringsproducten zal optreden. Kan de regering in dat geval aangeven hoe hoog zij deze vraaguitval inschat, en of daarmee rekening is gehouden bij het berekenen van de opbrengst.

De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Hijum

De adjunct-griffier van de commissie, Giezen


X Noot
1

Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 5.

X Noot
2

Kamerstukken II 2012/13, 33 400, nr. 6.

X Noot
3

Kamerstukken II 2011/12, 33 287, nr. 15.

X Noot
4

Kamerstukken II 2012/13, 33 400-IX, nr. 4.

X Noot
5

Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 46.

X Noot
6

Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 18.

Naar boven