33 400 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2013

Nr. 115 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juli 2013

Hierbij bied ik u, mede namens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, het Jaarbericht 2012 van de Inspectie Veiligheid en Justitie (Inspectie VenJ) aan1.

De Inspectie VenJ is de toezichthouder op het domein van veiligheid en justitie. In dit jaarbericht doet de Inspectie VenJ verslag van de werkzaamheden die zij het afgelopen jaar heeft uitgevoerd en geeft de Inspectie een beeld van de ontwikkelingen in 2012 op haar toezichtdomein.

Het toezicht van de Inspectie VenJ maakt duidelijk wat er in de praktijk wel en niet goed gaat. De onderzoeken van de Inspectie komen voort uit de politieke prioriteiten en maatschappelijke actualiteiten. Dit naast de onderzoeken die uit de wettelijke taak van de Inspectie VenJ voortvloeien.

Activiteiten in 2012

De Inspectie VenJ heeft in 2012 52 onderzoeken op een uiteenlopend palet aan onderwerpen uitgevoerd. De Inspectie heeft onder andere gerapporteerd over de kwaliteit van het Nederlandse politieonderwijs en de stand van zaken van de ontwikkelingen en de voorbereidingen op de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Tevens heeft de Inspectie in 2012 de cyclus van periodieke doorlichtingen bij penitentiaire inrichtingen afgerond.

Incidenten of calamiteiten kunnen aanleiding geven tot onderzoek van de Inspectie VenJ. Ook heeft de Inspectie een toezichttaak bij grootschalige incidenten op het domein van de beveiliging van de burgerluchtvaart. In 2012 heeft de Inspectie onder andere gerapporteerd over de treinbotsing in Amsterdam op 21 april 2012, over de storing in het telecommunicatieknooppunt van KPN in de Waalhaven in Rotterdam in juli 2011 en over het functioneren van de rijkscrisisorganisatie tijdens de DigiNotar-crisis in september 2011.

Ontwikkelingen in 2012

In het jaarverslag 2012 geeft de Inspectie VenJ ook een beeld van de ontwikkelingen in haar eigen omgeving en binnen de domeinen waar de Inspectie toezicht op houdt.

Zo is samenwerking een terugkerend thema binnen alle toezichtdomeinen van de Inspectie. Het is niet alleen belangrijk hoe individuele organisaties hun taken uitvoeren; minstens zo belangrijk is hoe de samenwerking met andere partners verloopt. De Inspectie ziet hier in haar toezichtveld nog ruimte voor verbetering. Zoals in de samenwerking tussen gemeenten of politieonderdelen onderling of in de samenwerking binnen ketens.

Op het gebied van de rampenbestrijding en crisisbeheersing constateert de Inspectie dat slechts een kleine minderheid van de veiligheidsregio’s zich houdt aan de verplichting om jaarlijks een systeemoefening te organiseren. De meeste veiligheidsregio’s hebben tussen 2010 en 2012 slechts één systeemoefening uitgevoerd, een aantal veiligheidsregio’s heeft geen enkele systeemoefening gehouden.

Verder vraagt de Inspectie onder andere aandacht voor het risico van de «papieren werkelijkheid». Veel veiligheidsregio’s hebben hun planvorming inmiddels afgerond. Maar de aanwezigheid van plannen zegt nog niets over de kwaliteit daarvan. Hiernaast blijven informatiemanagement, slachtofferregistratie en de alarmering en opkomsttijden aandachtpunten binnen de rampenbestrijding.

Binnen het domein Lokale veiligheid heeft de Inspectie het afgelopen jaar twee onderzoeken afgerond: een onderzoek naar het proces van vergunningverlening bij publieksevenementen en de tweede rapportage over de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast. Op basis van deze onderzoeken en het in 2011 uitgevoerde onderzoek naar de Wet Bibob merkt de Inspectie op dat het kennisniveau en de omvang van gemeenten voor knelpunten in de toepassing van wetgeving kunnen zorgen. Samenwerking kan deze knelpunten mogelijk ondervangen. Belangrijk is dan wel dat gemeenten en partners dezelfde definities hanteren en weten welke informatie gedeeld mag worden. Tevens meent de Inspectie VenJ dat gemeenten op het gebied van controles gericht op de naleving en handhaving een verbeterslag kunnen maken.

Het toezicht op het terrein van de politie laat zien dat eerder geconstateerde knelpunten als het vasthouden aan eigen werkwijzen en het ontbreken van een overkoepelende regie nog steeds aanwezig zijn in de ketensamenwerking met bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie of binnen veiligheidshuizen. Ook hanteerden de verschillende regionale politiekorpsen in 2012 nog steeds vaak een eigen, afwijkende werkwijze zonder dat verschillen in de lokale situatie dit konden verklaren. Een van de oorzaken hiervoor ziet de Inspectie in het ontbreken van borging van gemaakte afspraken en werkwijzen. De vorming van een nationale politie begin 2013 vormt mogelijk een oplossing voor de onnodige diversiteit in werkwijzen.

Binnen het domein sanctietoepassing ziet de Inspectie als ontwikkeling onder andere een behoorlijke verbetering in het ziekteverzuim en de fysieke weerbaarheid binnen het gevangeniswezen, al komt het ziekteverzuim nog wel boven de norm uit. De Inspectie ziet deze verbeteringen nog niet binnen de justitiële jeugdinrichtingen terug. Tevens merkt de Inspectie op dat bij de voorbereiding op re-integratie in de samenleving via verschillende denklijnen wordt gewerkt aan het verbeteren van het toekomstperspectief en de psychische gezondheid van gedetineerden. Het verdient grondige doordenking hoe deze verschillende benaderingen zich tot elkaar zouden moeten verhouden en elkaar kunnen aanvullen.

De uitgevoerde onderzoeken in het forensische veld laten zien dat deze organisaties bij de voortdurende zoektocht naar een balans tussen enerzijds de beveiliging en anderzijds de belangen van de individuele patiënten regelmatig een andere uitgangspositie kiezen. De Inspectie spreekt een duidelijke voorkeur uit voor een integrale aanpak aangezien dan alle in het geding zijnde belangen (zowel de veiligheid van betrokkene, van medepatiënten én van de maatschappij) voldoende worden gewaarborgd.

Ten aanzien van het Nederlandse politieonderwijs heeft de Inspectie VenJ in 2012 vastgesteld dat er op aspecten nog forse verbeterslagen moeten worden gerealiseerd. De Inspectie constateert hierbij regelmatig een kloof tussen beleidsvorming en beleidsuitvoering, bijvoorbeeld dat al wordt overgegaan tot implementatie voordat de randvoorwaarden voor invoering op orde zijn. Verder is de onvoldoende kwaliteit op een aantal aspecten volgens de Inspectie grotendeels te herleiden tot het feit dat processen op de betreffende kwaliteitsaspecten niet goed zijn geborgd. Een voorbeeld hiervan is het ontbreken van beoordelingscriteria voor de leeropdrachten. Deze borging is belangrijk omdat de kwaliteit niet alleen afhankelijk mag zijn van individuele medewerkers.

Tot slot

De ontwikkelingen binnen de toezichtdomeinen die de Inspectie VenJ in haar jaarbericht beschrijft, zijn gebaseerd op de onderzoeken die de Inspectie in 2012 en daarvoor heeft uitgevoerd. De rapportages van deze onderzoeken heb ik eerder, voorzien van een reactie, aan uw Kamer aangeboden.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven