33 400 III Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Algemene Zaken (IIIA) en van het Kabinet der Koningin (IIIB) en de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC) voor het jaar 2013

Nr. 6 BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT

Tijdens de behandeling van de begrotingsstaten van Algemene Zaken op 11 oktober 2012 (Kamerstukken 33 400 III) (Handelingen II, 2012/2013, nr. 12, behandeling begroting Algemene Zaken en begroting van de Koning) heb ik toegezegd uw Kamer voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van Binnenlandse Zaken te informeren over de eisen die worden gesteld aan aantredende bewindspersonen, hoe daar door de minister-president verslag over wordt gedaan aan de Kamer en hoe daarbij meer transparantie kan worden geboden met inachtneming van de privacy van betrokkenen.

Mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties deel ik u het volgende mede.

Het integriteitsbeleid ten aanzien van (kandidaat-)bewindspersonen is vastgelegd in de brief van de minister-president van 20 december 2002 (Kamerstukken II 2002/03, 28 754, nr. 1). Onderdeel van de stringente gedragsregels die gelden is dat kandidaat-bewindspersonen verklaren alle functies, nevenfuncties en nevenactiviteiten, betaald of onbetaald, neer te hebben gelegd voorafgaand aan de beëdiging van het kabinet. Dit om iedere mogelijke schijn te vermijden dat nevenfuncties of andere nevenactiviteiten afbreuk zouden kunnen doen aan objectieve besluitvorming. Alleen bij hoge uitzondering mag een nevenfunctie worden voortgezet of geaccepteerd, maar enkel na toestemming van de formateur respectievelijk de minister-president. Deze lijn is nog eens aangescherpt in 2005 ten aanzien van in het bijzonder lidmaatschappen van comités van aanbeveling (Kamerstukken II 2005/06, 30 216, nrs. 1 en 7).

Ook is in de brief van 20 december 2002 een procedure opgenomen ten aanzien van de financiële en zakelijke belangen van kandidaat-bewindspersonen met het oog op hun benoeming en functioneren nadien als bewindspersoon. In het gesprek tussen de formateur en kandidaat-bewindspersoon worden de geldende eisen systematisch besproken. Waar sprake is van relevante financiële of zakelijke belangen dient de betrokken kandidaat-bewindspersoon ofwel volledig afstand te doen van deze belangen, ofwel een regeling te treffen waarbij hij de zeggenschapsrechten gedurende de ambtsperiode niet kan of zal uitoefenen. Ook tijdens de ambtsperiode mag een bewindspersoon geen financieel of zakelijk belang creëren dat in strijd is met de richtlijnen. De grens van relevante financiële en zakelijke belangen wordt gelegd bij die belangen waarover de kandidaat-bewindspersoon persoonlijk (mede)zeggenschap heeft. Als uitgangspunt voor het op afstand zetten van financiële en zakelijke belangen wordt daarom gehanteerd dat financiële en zakelijke belangen van een partner, meerderjarige kinderen en andere familieleden, in tegenstelling tot die van minderjarige kinderen en de partner in geval van een huwelijk in gemeenschap van goederen, in de regel niet relevant worden geacht. Dat laat onverlet dat ook hun belangen dat onder bepaalde omstandigheden wel kunnen zijn en dat zij in die situatie ook onderwerp van gesprek moeten zijn tussen de formateur en de kandidaat-bewindspersoon.

In bijlage 1 bij de brief uit 2002 zijn, niet-limitatief, bepaalde financiële en zakelijke belangen opgesomd die wel en niet een risico van (schijnbare) belangenverstrengeling op kunnen leveren. Ook worden in de bijlage geaccepteerde oplossingsrichtingen genoemd. Tijdens zijn ambtsperiode draagt een bewindspersoon zelf de verantwoordelijkheid om niet deel te nemen aan besluitvorming voor zover deelneming in strijd zou kunnen komen met een goede ambtsuitoefening. Artikel 5 van de Vervangingsregeling in verband met tijdelijke afwezigheid van een minister voorziet in dit verband in de vervanging van ministers die persoonlijk en direct bij een bepaalde aangelegenheid zijn betrokken.

Met het bovenstaande, dat ook is neergelegd in het «Blauwe Boek» voor aantredende bewindspersonen, is in het kort het algemene toetsingskader voor (kandidaat-) bewindspersonen gegeven dat moet worden toegepast bij hun aantreden en bij de concrete besluiten waarvoor de bewindspersoon op enig moment kan komen te staan. Naar mijn opvatting is dit toetsingskader stringent en adequaat. Elke bewindspersoon dient met inachtneming van bovenstaande regels er zorg voor te dragen dat hij de uitoefening van zijn functie met de vereiste objectiviteit kan verrichten en dat hij iedere mogelijke schijn vermijdt dat er van objectieve besluitvorming geen sprake zou zijn. De eigen verantwoordelijkheid van de bewindspersoon staat daarbij voorop, om redenen van privacy maar ook vanwege zijn inzicht in alle relevante feiten en omstandigheden.

Openbaarheid kan een ondersteunend middel zijn om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. Daarbij dient echter wel rekening te worden gehouden met de persoonlijke levenssfeer van bewindspersonen. Hierover heeft de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitvoerig met uw Kamer van gedachten gewisseld in een schriftelijk overleg van 12 juli 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 32 500 III, nr. 14). Conclusie daarvan was dat ook voor bewindspersonen de inrichting van hun particuliere leven en vermogen aangelegenheden zijn die in beginsel in de privé-sfeer moeten kunnen blijven zolang er geen concrete aanleiding is om te betwijfelen of deze aangelegenheden het publieke functioneren van de betreffende ambtsdrager beïnvloeden.

Dat laat onverlet dat in het licht van de uitoefening van het ambt van minister en staatssecretaris de minister-president na afloop van de formatie mededeling doet van eventueel getroffen regelingen ten aanzien van onverenigbare financiële en zakelijke belangen. Ook als bij hoge uitzondering uitdrukkelijk toestemming is verleend om een nevenfunctie te continueren of aanvaarden, wordt de Kamer daarvan op de hoogte gesteld. Ik stel voor een zelfde werkwijze te volgen bij tussentijds aantreden van nieuwe bewindspersonen.

Ik zeg uw Kamer toe dat ik de formateur zal aanbevelen om in het gesprek met de (kandidaat-)bewindspersonen nadere afspraken te maken welke specifieke informatie over de te treffen regelingen aan uw Kamer kan worden verstrekt, daarbij rekening houdend met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Gegevens uit het openbare handelsregister van de Kamer van Koophandel zullen in de informatievoorziening aan uw Kamer worden betrokken door de aantredende minister-president.

De minister-president, minister van Algemene Zaken, M. Rutte

Naar boven