33 400 B Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2013

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 25 oktober 2012

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidende onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden. Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

Nr

Vraag

1

Klopt het dat het voornemen tot vermindering van het aantal politieke ambtsdragers niet meer opgenomen is in de begroting, waar dit in de begroting van 2012 nog wel het geval was en een besparing opleverde van € 120 mln.? Zo ja, is deze besparing op het gemeentefonds ongedaan gemaakt ?

Antwoord

In de Ontwerpbegroting 2013 treft u de mutaties aan vanaf Ontwerpbegroting 2012. De mutaties in de Ontwerpbegroting 2012 worden niet herhaald in de Ontwerpbegroting 2013. De korting in het kader van de vermindering van de politieke ambtsdragers (€ 110 miljoen gemeentefonds en € 10 miljoen provinciefonds) vanaf 2015 is opgenomen in de Ontwerpbegroting van 2012 en is niet teruggedraaid.

2

Sluit een conjunctuurgevoelig instrument als de «trap-op-trap-afsystematiek» voldoende aan op de aan gemeenten toegewezen structurele zorg- en begeleidingstaken voor kwetsbaren? Zo ja, waarom?

Antwoord

De normeringssystematiek is zo vormgegeven dat gemeenten en provincies evenredig meedelen in de welvaartsontwikkeling. Uitgaven die relatief gevoelig zijn voor macro-economische ontwikkelingen en waarop het Rijk geen invloed heeft, bijvoorbeeld de afdrachten aan de EU, tellen niet mee in de grondslag van de normeringssystematiek. Dat maakt de normeringssystematiek relatief ongevoelig voor conjuncturele ontwikkelingen, wat de stabiliteit van de accresontwikkeling ten goede komt. Bij de evaluatie van de normeringssystematiek in 2010 hebben het Rijk en de decentrale overheden geconstateerd dat een evenredige ontwikkeling van de rijksbegroting en het gemeentefonds en provinciefonds via de trap op trap af-systematiek een groot goed is.

De zorguitgaven door gemeenten worden vanuit het Rijk bekostigd via twee verschillende kanalen binnen het gemeentefonds: de integratie-uitkering WMO en de algemene uitkering (cluster maatschappelijke zorg). Eerstgenoemde kent een eigen indexatie waarbij de gerealiseerde uitgaven van jaar t-1 worden geïndexeerd met een volume- en een prijscomponent. Deze vorm van indexatie is derhalve niet conjunctuurgevoelig. Op de algemene uitkering is wel de trap op trap af-systematiek van toepassing. Ook dit instrument is relatief ongevoelig voor conjunctuur en heeft primair als doel gemeenten en provincies evenredig te laten delen in de welvaartsontwikkeling. Uit het Periodiek onderhoudsrapport gemeentefonds blijkt dat gemeenten minder geld uitgeven aan uitgaven maatschappelijke zorg dan er (fictief) binnen dit cluster beschikbaar is.

3

Op welke wijze wordt de hoeveelheid sturing van het Rijk op de gemeenten gemonitord?

Antwoord

De hoeveelheid sturing van het Rijk op de gemeenten wordt niet gemonitord. Wel is het streven van het Rijk om de beleidsvrijheid van de gemeente zo groot als mogelijk te houden. Zo is het uitgangspunt om de(nieuwe) geldstromen zo veel als mogelijk via het gemeentefonds te laten lopen en niet via specifieke uitkeringen. Daarnaast wordt ook in het kader van Interbestuurlijke informatie en Sisa ingezet op vergroting van de beleidsruimte door vermindering van informatiestromen en verantwoording.

4

Waarom wordt het eigen belastinggebied van gemeenten niet vergroot?

Antwoord

In de bestuursafspraken met de VNG is afgesproken dat er deze kabinetsperiode geen grote wijzigingen van het gemeentelijk belastinggebied plaats vinden. Het is aan een nieuw kabinet om op dit terrein al dan niet stappen te nemen.

5

Worden belastinginkomsten op lokaal niveau door het Rijk gemonitord of zelfs genormeerd? Zo ja, op welke wijze kunt u de ontwikkeling van de lokale lasten concreet sturen? Zo nee, hoe voorkomt u dat lokale overheden (nationale) beleidsmaatregelen via belastingverhoging afwentelen op de burger, of -andersom- mogelijkheden onbenut laten die bijdragen aan door het kabinet gewenste saldo- en schuldreductie?

Antwoord

De belastinginkomsten worden met ingang van 2013 gemonitord, samen met VNG, IPO en Unie van Waterschappen is een instrument ontwikkeld waarmee alle tarieven en opbrengsten op een uniforme manier en op basis van definitieve begrotingscijfers in kaart worden gebracht. Deze monitor verschijnt voor het eerst in maart 2013. Verschillende lokale heffingen zijn gemaximeerd op maximale kostendekkendheid ( zoals o.a. de leges, afvalstoffenheffing en rioolheffing). De OZB kent een bestuurlijke macronorm waardoor de totale jaarlijkse opbrengst van de OZB is gemaximeerd. Binnen dat kader blijven decentrale overheden vrij om naar eigen inzicht de hoogte van hun tarieven te bepalen. Alleen in geval van een artikel 12-aanvraag komt een gemeente onder verscherpt toezicht van het Rijk en wordt in dat kader expliciet naar de hoogte van de OZB gekeken.

6

Welke stappen onderneemt u om het verlies van € 2 mrd. dat, volgens het onderzoek van Deloitte uit 2011, grondbedrijven moeten gaan verwerken, in goede banen te leiden? Verwacht u dat de 35 gemeenten die hierdoor hun financiële reserves verliezen de artikel 12-status aan zullen vragen? Zo nee, waarop baseert u die verwachting?

Antwoord

Ik verwijs U voor een antwoord op deze vraag naar de brief aan Uw Kamer bij de aanbieding van de actualisatie van het Deloitte onderzoek naar «financiële effecten van de vastgoedcrisis bij gemeentelijke grondbedrijven» d.d. 3 oktober 2011, (27 581, 41). Ik benadruk nogmaals dat cijfers vanuit mijn ministerie niet laten zien dat het aantal artikel 12 gemeenten oploopt. In 2011 hebben 3 gemeenten een aanvullende uitkering artikel 12 aangevraagd. Bij geen van deze gemeenten was het gevoerde grondbeleid de (hoofd-)oorzaak. Voor 2012 zijn er geen nieuwe gemeenten die een beroep hebben gedaan op een aanvullende uitkering.

Om de financiële situatie bij de gemeentelijke grondbedrijven goed in beeld te houden, zal Deloitte ook dit jaar een rapportage uitbrengen (in opdracht van VNG en ministeries I&M en BZK). Dit onderzoek is in een ver gevorderd stadium. Zodra het is afgerond zal de minister van I&M mede namens mij Uw Kamer hierover informeren.

7

Op welke wijze wordt de hoogte van de deposito- en inleentarieven vastgesteld? Voor hoe lang worden deze tarieven vastgesteld?

Antwoord

Omdat op de financiële markten gedurende de hele dag de prijzen en rentetarieven van Nederlands schuldpapier fluctueren, worden de tarieven die relevant zijn voor het schatkistbankieren eenmaal per dag vastgesteld. De tarieven worden vastgesteld door een onafhankelijke autoriteit en zijn niet te beïnvloeden door de Nederlandse Staat. De depositotarieven zijn gelijk aan de rentepercentages die dagelijks om 11 uur door een elektronisch platform waarop Nederlandse schuldtitels worden verhandeld worden vastgesteld (op dit moment is dat MTS1).

Het EONIA-tarief dat vergoed wordt over het saldo van de rekening-courant wordt dagelijks vastgesteld door de European Banking Federation (EBF), via www.euribor-ebf.eu. De dagelijkse schatkistbankierentarieven zijn te vinden op de website www.schatkistbankieren.nl. Ook de historische tarieven zijn daar te raadplegen.

8

Welk bedrag zal met schatkistbankieren gemoeid zijn? Waarom is dat niet vermeld op deze begroting?

Antwoord

In de begroting 2013 van BZK (hoofdstuk VII) en in de Miljoenennota 2013 is voor 2013 een EMU-schuldverlaging als gevolg van schatkistbankieren geraamd van € 6 miljard. De meerjarige effecten van schatkistbankieren worden op dit moment in kaart gebracht. De instroom in de schatkist van overtollige middelen van decentrale overheden raakt niet aan de fondsen en heeft daarom geen gevolgen voor de betreffende begrotingen.

9

Wat beschouwt u als «succesfactoren van beleid»?

Antwoord

«Succesfactoren van beleid» heeft te maken met het feit dat ondanks dat de gelden uit het gemeentefonds voor de gemeente vrij besteedbaar zijn van tijd tot tijd vragen kunnen opkomen of de gemeenten als collectiviteit geen andere prioriteiten zouden moeten stellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven prioriteiten van het Rijk. In een dergelijk geval kunnen het Rijk en de gemeenten bestuurlijke afspraken maken over de accenten in de bestedingsrichting van de gemeenten. De desbetreffende vakministers spelen hier naast de fondsbeheerders een belangrijke rol. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het «succes van het beleid» blijft bij de gemeenten.

10

Kunt u een globaal inzicht geven in de ontwikkeling van de hoogte van de OZB-opbrengsten in 2012?

Antwoord

De totale verwachtte feitelijke OZB-opbrengst is 3,2 miljard euro in 2012. Dit is 1,4 procent van de landelijke belasting- en premieopbrengst. De macronorm onroerende zaakbelasting (OZB) voor 2012 is vastgesteld op 3,75%. Het Coelo berekende dat de opbrengst van de OZB voor 2012 landelijk gemiddeld 4% bedraagt na correctie voor kwijtschelding. Dit is een overschrijding van 0,25%. De ontwikkeling van de lokale lasten en de overschrijding van de macronorm OZB is besproken tijdens het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen (Bofv) op 10 mei 2012. De overschrijding van € 7,7 miljoen wordt in mindering gebracht op de macronorm OZB voor 2013.

11

Welke gemeenten komen mogelijk op korte termijn in aanmerking voor onder curatele stelling op basis van artikel 12 Financiële-verhoudingswet?

Antwoord

Tegen het eind van het jaar heb ik een actueel beeld over het aantal onder preventief toezicht gestelde gemeenten en de mogelijke nieuwe gemeenten die een beroep doen op artikel 12.

12

Verwacht u dat de huidige vier artikel 12 gemeenten op korte termijn zich kunnen ontdoen van deze status? Zo ja, om welke gemeenten gaat het en op welke termijn verwacht u deze ontwikkeling?

Antwoord

De gemeenten met een «reguliere» artikel 12 uitkering zijn Loppersum (laatste jaar van de uitkering is 2013) en Boarnsterhim en Millingen aan de Rijn.

Een aanvullende uitkering komt tot stand op basis van een door mij in te stellen onderzoek, dat veelal een doorlooptijd heeft van 1 tot 3 jaar, afhankelijk van de problematiek. De aanvullende uitkering heeft meestal een doorlooptijd van 3 tot 5 jaar.

In het geval van Boarnsterhim is het de bedoeling dat de aanvullende uitkering over de jaren tot en met 2014 in 2012 en 2013 tot uitkering komt, mede in verband met de beoogde herindeling per 1-1-2014 met de gemeenten Leeuwarden en Heerenveen aangevuld met de enkele grenscorrecties.

Het artikel 12-onderzoek in Millingen aan de Rijn verkeert in een eindfase. De aanvullende uitkering zal naar verwachting doorlopen tot aan 2014.

De vierde gemeente die op basis van artikel 12 een aanvullende uitkering ontvangt is de gemeente Lelystad. Die uitkering heeft echter een aparte ontstaansgeschiedenis, gelegen in de oorspronkelijke ruime opzet van de gemeente en de daarbij achterblijvende groei qua inwoneraantal. Om die reden ontvangt de gemeente al sinds eind jaren ’80 van de vorige eeuw de zogenaamde Interdepartementale commissie Lelystad (ICL-)uitkering.

In lijn met de indertijd daarbij gemaakte afspraken heb ik onlangs aangegeven aan de gemeente dat ik in 2015 de ICL-uitkering wil evalueren.

13

Heeft de in het Financieel overzicht gemeenten (FOG) geconstateerde noodzaak voor gemeenten om zich te bezinnen op hun budgettair beleid voor de komende jaren, gezien de verwachte daling van de financiële ruimte, gevolgen voor het aantal artikel 12 gemeenten in de komende jaren? Zo nee, waarop baseert de minister dat inzicht?

Antwoord

Tot nu toe is gebleken dat gemeenten overwegend goed in staat zijn in te spelen op de gevolgen van de financieel-economische crisis voor de financiële ruimte.

Dit is onder andere gebleken uit de conceptrapportage van Deloitte naar de financiële effecten van de crisis op de grondexploitatie over het jaar 2011, die inmiddels beschikbaar is. Ik zal uw Kamer separaat zo spoedig mogelijk daarover informeren. Tevens blijkt daaruit dat gemeenten op tijd reageren en diverse oplossingen vinden om de begroting sluitend te krijgen.

14

Welke problemen voorziet u als gevolg van de stand van het accres tranche 2013? Zijn er gemeenten die hebben aangegeven als gevolg van deze verlaging van het gemeentefonds in de problemen te komen?

Antwoord

In de septembercirculaire is de tranche 2012 opwaarts bijgesteld en de tranche 2013 neerwaarts bijgesteld ten opzichte van de stand die aan gemeenten is gemeld in het voorjaar. Gemeenten weten dat het accres vanwege de koppeling van het gemeentefonds aan de rijksbegroting aan fluctuaties onderhevig is. Vanuit gemeenten zijn geen signalen ontvangen dat financiële problemen dreigen te ontstaan als gevolg van de mutaties in de septembercirculaire.

15

Hoe verklaart u de schommelingen in de uitgavenclusters Maatschappelijke zorg, Fysiek milieu en bevolkingszaken?

Antwoord

De schommelingen in de uitgavenclusters Maatschappelijke Zorg, Fysiek milieu en Bevolkingszaken in het Financieel Overzicht Gemeenten (FOG) komen naar voren uit de uitgavenbedragen van gemeentelijke begrotingen 2013, welke worden gecorrigeerd voor taakmutaties, areaal en prijsontwikkeling. In de periode 2008 -2012 zien we met name bij deze clusters schommelingen in de taakmutaties en het areaal.

16

Hoe verklaart u de grote schommelingen in het inkomstencluster Overige eigen middelen?

Antwoord

De schommelingen in de inkomstencluster Overige Eigen Middelen (OEM) komt naar voren uit de bedragen in gemeentelijke begrotingen 2013, welke worden gecorrigeerd voor taakmutaties, areaal en prijsontwikkeling. In de periode 2008 -2012 zien we bij dit cluster schommelingen in de taakmutaties, het areaal en de prijzen.

17

Wat is uw reactie op de sterke stijging van de OZB in het inkomstencluster?

Antwoord

Voor de opbrengsten OZB geldt de zogenaamde macronorm waar gemeenten in totaliteit niet overheen mogen gaan. De macronorm voor het begrotingsjaar 2013 is 3,0% over € 3,237 miljard (de OZB-opbrengst op basis van de gemeentelijke begrotingen 2012). Het percentage van 3,0% is opgebouwd uit een reële trendmatige groei van het Bruto Binnenlandse Product (BBP) van 1,25% en een inflatiepercentage van 1,75% (prijsontwikkeling Nationale Bestedingen op basis van het Centraal Economisch Plan 2012). In het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen van 10 mei 2012 is aangekondigd dat de overschrijding van de macronorm over 2012 ter grootte van € 7,7 miljoen in mindering wordt gebracht op de ruimte voor 2013. Op grond van deze bestuurlijke afspraak en de macronorm van 3,0% zal de totale OZB-opbrengst in 2013 niet hoger mogen zijn dan € 3,3264 miljard.

18

Waarom is geen ontwikkeling van de vermogenspositie na 2010 opgenomen ?

Antwoord

De ontwikkeling van de vermogenspositie is gebaseerd op de jaarrekeningen van de gemeenten. Ten tijde van het opstellen van de Ontwerpbegroting waren de cijfers tot en met de jaarrekening 2010 beschikbaar. De cijfers uit de jaarrekening 2011 waren nog niet beschikbaar.

19

Hoe verklaart u de stijging van het niveau vreemd vermogen na 2008? Hoe beoordeelt u deze stijging?

Antwoord

In het kader van de Ontwerpbegroting is geen uitgebreide analyse gedaan naar de achtergronden van de stijging en daling van de bedragen. Een mogelijke oorzaak kan zijn dat gemeenten meer zijn gaan lenen omdat de inkomsten uit de Overige Eigen Middelen (OEM) met name door de grondexploitatie teruglopen.

20

Waarom zijn geen kwantitatieve doelstellingen verbonden aan het terugdringen van het aantal specifieke uitkeringen?

Antwoord

In het Regeerakkoord van het nu demissionaire kabinet is overeengekomen het aantal specifieke uitkeringen verder te verminderen. Hieraan zijn geen kwantitatieve doelstellingen verbonden. In lijn met het principe «Je gaat erover of niet» beperken Rijk en medeoverheden zich tot hun kerntaken. Daarbij ligt bekostiging via de fondsen of eigen inkomsten voor de hand. In beginsel geldt dat alleen bij een verantwoordelijkheid van het Rijk of de provincie voor de rechtmatige uitvoering door een individuele provincie of gemeente een specifieke uitkering past. Door toepassing van dit uitgangspunt zal het aantal specifieke uitkeringen verder afnemen, ook zonder kwantitatieve doelstellingen.

Naar boven