33 368 Wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de positie van de korpschef en van de regioburgemeester alsmede enkele andere verbeteringen

A VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1

Vastgesteld december 2012

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling en deels met instemming kennisgenomen van dit wetsvoorstel dat naar aanleiding van het eerdere debat in de Eerste Kamer2 poogt gebreken in de nieuwe Politiewet3 te herstellen. Naar het oordeel van deze leden is de regering hier niet geheel in geslaagd, maar bevat het wetsvoorstel niettemin positieve elementen die een duidelijke verbetering van en aanvulling op de Politiewet vormen. Deze leden wijzen daarbij op de nadere inkadering van de positie van de korpschef van de nationale politie, op de door de minister zelf uit te oefenen bevoegdheden met betrekking tot de jaarstukken van het korps en op het ongeclausuleerde instemmingsrecht van de burgemeester bij de benoeming van de chef van het territoriale onderdeel. Deze onderdelen komen in belangrijke mate tegemoet aan de door deze leden eerder bij de behandeling van de nieuwe Politiewet geuite bezwaren. Niettemin betreuren deze leden dat op andere onderdelen deze reparatiewet toch in onvoldoende mate de onvolkomenheden van de nieuwe Politiewet herstelt. Zij hebben derhalve nog een aantal vragen en opmerkingen. De leden van de PvdA-fractie sluiten zich bij alle vragen en opmerkingen aan.

2. Positie en benoeming regioburgemeester

De leden van de D66- en PvdA-fractie menen bijvoorbeeld dat de positie van de regioburgemeesters niet wezenlijk is verbeterd en vrezen dat zij onder omstandigheden juist een moeizamer positie krijgen, als zij voor hun benoeming en eventuele ontslag in die hoedanigheid afhankelijk worden van de beoordeling door de overige burgemeesters in de regio. In meer dan één regio zal er bovendien sprake kunnen zijn van concurrentie om het regioburgemeesterschap tussen burgemeesters van middelgrote en grote steden. Kan de regering aangeven of er in regio's voornemens zijn om van het tot dusverre gehanteerde uitgangspunt van de burgemeester van de grootste gemeente af te wijken?

3. Rechtspersoonlijkheid en parlementair budgetrecht

De leden van de D66- en PvdA-fractie wijzen voorts op de toch wel erg gewrongen constructie die dreigt te ontstaan op het punt van het beheer van het korps. De korpschef heeft in dit reparatiewetsvoorstel terecht zelfstandige bevoegdheden rond het vaststellen van (financiële) jaarstukken moeten inleveren. De minister benadrukt bovendien de volstrekte ondergeschiktheid van de korpschef en ook wordt de volledige verantwoordingsverplichting van de laatste nog eens expliciet in de wet opgenomen. De situatie lijkt daarmee zoveel mogelijk gelijkgesteld aan een ambtelijke dienst die onderdeel van het departement uitmaakt. Niettemin weigert de regering de logische consequentie daarvan te trekken door de nationale politie dan ook daadwerkelijk direct onder een minister te laten ressorteren, zoals bijvoorbeeld het geval is bij de krijgsmacht of het gevangeniswezen.

Deze leden kunnen de afweging van de regering niet volgen. Zij menen dat het enkele feit dat de politie «van de burgemeesters en de officieren van justitie is» en niet een «instrument van en voor de minister», toch onvoldoende onderbouwing voor de keuze van een zelfstandige rechtspersoon kan zijn. De krijgsmacht is immers ook niet alleen maar een instrument van en voor de minister van Defensie.

De leden van de D66- en PvdA-fractie vragen de regering nogmaals te onderbouwen waarom zij niet voor een departementale dienst heeft gekozen en daarbij te betrekken dat zulks gevolgen heeft voor het aan het parlement toekomende budgetrecht. Zij wijzen op de terechte zorg die de Algemene Rekenkamer ter zake heeft uitgesproken.4 Deze leden waarderen overigens de toezegging van de minister aan de Tweede Kamer dat de conceptbegroting van het korps tevoren wordt toegezonden.5 Deze leden nemen aan dat deze toezegging beide Kamers betreft en willen voorts graag nog weten waarom daartoe een algemene maatregel van bestuur moet worden geslagen, zoals de minister de Tweede Kamer in het debat in het vooruitzicht heeft gesteld.6

4. Ondergeschiktheid korpschef

De leden van de D66- en PvdA-fractie hebben een fundamenteel en ernstig verschil van mening moeten constateren tussen de regering en haar belangrijkste adviesorgaan – de Afdeling advisering van de Raad van State – op het leerstuk van de hiërarchische ondergeschiktheid. De Afdeling stelt dat de korpschef een grote mate van zelfstandigheid heeft, met eigen aan de wet ontleende taken en bevoegdheden en op die wijze niet ondergeschikt is aan de minister. De Afdeling meent dat er geen sprake is van een directe sturing die behoort bij ondergeschiktheid.7 De regering stelt op haar beurt dat de ondergeschiktheid van de korpschef uit de wet zelf voortvloeit en wijst daarbij op de algemene en bijzondere aanwijzingsbevoegdheid: een, in de bewoording van de toelichting, «normaal en laagdrempelig sturingsinstrument"8. Het nader rapport bevat voorts enkele onheldere passages betreffende de vergelijking met een mandaatsituatie, terwijl daarvan in casu geen sprake is daar de wet aan de korpschef bevoegdheden attribueert, die de minister zelf niet toekomen maar waarover laatstgenoemde, wat het gebruik daarvan betreft, hooguit aanwijzingen kan geven.

Deze leden stellen er prijs op dat de regering meer duidelijkheid schept over de juridische basis van de ondergeschiktheidsrelatie tussen de minister en de korpschef. Graag willen zij daarbij vernemen wat de frequentie is waarmee de aanwijzingsbevoegdheid «normaal en laagdrempelig» door de minister naar diens verwachting zal worden toegepast en of deze aanwijzingen schriftelijk zullen worden vastgelegd.

5. Deelname aan artikel 19-overleg

De leden van de D66- en PvdA-fractie hebben voorts nog een enkele vraag over het in artikel 19 van de nieuwe Politiewet genoemde overleg waaraan krachtens de reparatiewet nu ook door twee burgemeesters van kleinere gemeenten mag worden deelgenomen. Deze leden vragen zich af of deze twee burgemeesters net als de regioburgemeesters een verantwoordingsplicht dienen te hebben ten opzichte van hun achterban en welke deze achterban dan precies zou zijn. De minister meent dat door deze toevoeging aan de kring van het overleg ex artikel 19 de burgemeesters van kleinere gemeenten een stem zullen hebben op het landelijk niveau, aldus de toelichting. Veronderstelt dit niet, zo vragen deze leden, dat zij alle andere burgemeesters, niet zijnde regioburgemeesters, vertegenwoordigen en dat dezen hen ook dienen aan te wijzen?

De minister zal op grond van de wet een orgaan aanwijzen dat deze twee burgemeesters voordraagt. Is het voldoende dat dit een privaatrechtelijke belangenvereniging is, waarbij niet alle Nederlandse burgemeesters aangesloten hoeven te zijn? Is de minister voornemens vast te houden aan het Nederlands Genootschap van Burgemeesters of is ook een vertegenwoordiging uit de Vereniging van Nederlandse Gemeenten denkbaar? Graag een reactie.

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien de beantwoording met belangstelling tegemoet. Onder voorbehoud van adequate beantwoording door de regering uiterlijk vrijdag 14 december 17.00 uur, achten zij het wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling en stemming op 17 en/of 18 december 2012.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Broekers-Knol

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD), (voorzitter), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA), (vice-voorzitter), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV) en Swagerman (VVD).

X Noot
2

Handelingen I 2012/13, 35 en 36.

X Noot
3

Stb. 2012, 315.

X Noot
4

Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 33 368, nr. 5.

X Noot
5

Stenografisch verslag van plenair debat in de Tweede Kamer, 27e vergadering, 27 november 2012, wetsvoorstel 33 368, p. 14.

X Noot
6

Stenografisch verslag van plenair debat in de Tweede Kamer, 27e vergadering, 27 november 2012, wetsvoorstel 33 368, p. 15.

X Noot
7

Kamerstukken II 2011/12, 33 368, nr. 4, p. 3.

X Noot
8

Kamerstukken II 2011/12, 33 368, nr. 4, p. 4.

Naar boven