33 354 Voorstel van wet van het lid Taverne houdende een tijdelijke experimentenregeling voor het gebruik van elektronische voorzieningen bij verkiezingen (Tijdelijke experimentenwet elektronische voorzieningen bij verkiezingen)

Nr. 8 VERSLAG

Vastgesteld 8 april 2016

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemer op de vragen en gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

       

I

ALGEMEEN DEEL

1

       
 

1.

Inleiding

1

 

2.

Voorgeschiedenis

4

 

3.

Doelstelling en reikwijdte van de experimenten

4

 

4.

Noodzaak van experimenten

6

 

5.

Waarborgen in het verkiezingsproces

7

 

6.

Administratieve en financiële lasten voor overheid en burger

8

 

7.

Evaluatie

8

 

8.

Consultatie

8

       

II

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

9

I ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet van het lid Taverne houdende een tijdelijke experimentenregeling voor het gebruik van elektronische voorzieningen bij verkiezingen. Graag willen zij enkele opmerkingen maken en de indiener enkele vragen stellen.

Het wetsvoorstel beoogt het stemproces te moderniseren. Dat achten de leden van de VVD-fractie een goede zaak. Zij zijn al geruime tijd voorstander van elektronisch stemmen in het stembureau en dus een voorstander van herinvoering daarvan. Een en ander uiteraard onder de voorwaarde dat dit veilig gebeurt. Met elektronisch stemmen én tellen kan het aantal fouten bij het stemproces worden beperkt en gaat het telproces sneller. Deze leden zijn zich bewust dat, voordat er daadwerkelijk elektronisch kan worden gestemd en geteld, er nog vele zaken met betrekking tot het stemproces nader bij AMvB c.q. ministeriële regeling moet worden uitgewerkt.

Wat voor soort technische ontwikkelingen in het stemproces zijn te verwachten? Heeft de indiener daar inzicht in? In hoeverre moet de wet worden gewijzigd mocht er zich de komende jaren een nieuwe techniek voor elektronisch stemmen aandienen? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de indiener.

De leden van de PvdA-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel tot een experimentenwet elektronische voorzieningen bij verkiezingen.

Deze leden zijn voor (een vorm van) elektronisch stemmen, mits het betrouwbaar is, zonder te hoge kosten, en veilig kan. Voorop dient te staan dat het verkiezingsproces een transparant, betrouwbaar en toegankelijk proces moet zijn. Verkiezingen vormen immers de basis voor de politieke legitimatie en moeten daarom boven elke twijfel verheven zijn, zo menen deze leden. De leden van de PvdA-fractie lezen dat de exacte wijze waarop zal worden gestemd en geteld, «indien» wordt overgegaan tot elektronisch stemmen en tellen, nog niet vastligt. Betekent dit dat de initiatiefnemer nog rekening houdt met uitstel of zelfs afstel van elektronisch stemmen? Ziet de initiatiefnemer argumenten of omstandigheden die tot afstel van elektronische stemmen zouden kunnen leiden?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende initiatiefvoorstel voor een Tijdelijke experimentenwet elektronische voorzieningen bij verkiezingen. Deze leden vinden het van groot belang om onder strikte voorwaarden te experimenteren met het gebruik van elektronische hulpmiddelen bij het stemmen. Op grond van ervaringen opgedaan bij experimenten is het mogelijk om een zorgvuldige afweging te maken in de keuze voor betrouwbaar en kosteneffectief gebruik van elektronische hulpmiddelen bij het stemmen en het tellen van de stemmen.

De leden van de CDA-fractie constateren met de indiener, dat de regering reeds specificaties laat opstellen voor het elektronisch stemmen en tellen in het stemlokaal en laat onderzoeken of voor die specificaties breed draagvlak bestaat. Kan de indiener in dit licht nader onderbouwen, welke toegevoegde waarde zijn initiatiefvoorstel heeft, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie vragen, wat de indiener precies bedoelt met de zinsnede «zodra de tijd daarvoor rijp is», wanneer het betreffende wetgevingstraject niet is afgerond.

De Raad van State benadrukt dat, hoewel de tekst van artikel 59 van de Grondwet delegatie door de formele wetgever niet uitsluit, met betrekking tot het kiesrecht altijd de lijn is gehanteerd dat, gelet op de bijzondere plaats en betekenis van het kiesrecht in het democratische bestel, alle wezenlijke elementen van het kiesrecht moeten worden vastgelegd op het niveau van de formele wet.

Ook de Kiesraad stelt de fundamentele vraag of het voorliggende wetsvoorstel wel in overeenstemming is met het algemene uitgangspunt, dat regelgeving op het gebied van kiesrecht en verkiezingen in beginsel op het niveau van de wet dient plaats te vinden. De regels voor het houden van experimenten zullen immers pas op een later moment in een algemene maatregel van bestuur worden vastgelegd. Regelt het initiatiefwetsvoorstel niet te weinig, terwijl het teveel mogelijk maakt, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen de indiener uitdrukkelijk in te gaan op het bijzondere belang van het kiesrecht, de daarmee gegarandeerde zeggenschap van het parlement en het belang van de uitvoeringspraktijk.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet en hebben daarbij de volgende opmerkingen.

Er wordt in het voorstel onvoldoende gemotiveerd wat de voordelen zijn van het gebruik van stemcomputers en er wordt onvoldoende ingegaan op de nadelen en risico’s hiervan. Er wordt niet op heldere wijze een probleem geschetst, en een daaruit volgende verkenning van verschillende oplossingsrichtingen blijft dan ook uit, naar de mening van de aan het woord zijnde leden.

Het huidige proces van het tellen van stemmen is voor verbetering vatbaar, bijvoorbeeld door organisatorische maatregelen te treffen waarmee de betrouwbaarheid van de telling vergroot kan worden, zonder stemcomputers, stemprinters en/of een geautomatiseerde telvoorziening te treffen.

Er wordt in het voorstel echter slechts gefocust op één specifiek soort oplossing, namelijk «de stemcomputer» terwijl er niet eens sprake is van een heldere probleemstelling. Dit voorstel heeft dan ook sterk het karakter van een doelredenering waarbij de initiatiefnemer per se lijkt te willen uitkomen op het gaan gebruiken van stemcomputers. Het gaan gebruiken van stemcomputers is echter risicovol, zeker waar het gaat om het beschermen van het stemgeheim en het voorkomen van grootscheepse, oncontroleerbare fraude. De invoering ervan is technologisch complex, zal een onvoorspelbaar verloop hebben, heeft de potentie om veel onvoorziene problemen met zich mee te brengen en zal ook grote kosten met zich meebrengen. Om tegemoet te komen aan vereisten als operationele robuustheid en controleerbaarheid achteraf zullen de kosten van een constructie met stemcomputers veel hoger worden dan wanneer het huidige, analoge systeem wordt verbeterd door bijvoorbeeld extra tellingen en extra controles te laten plaatsvinden. Het enige voordeel van stemcomputers lijkt te zijn dat er eerder een voorlopige uitslag beschikbaar is. Dit beperkte voordeel weegt, naar de mening van de leden van de PVV-fractie, niet op tegen de grote risico’s en extra kosten die stemcomputers met zich meebrengen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel, maar vragen zich af of dit het juiste voorstel op het juiste moment is. Zoals de initiatiefnemer in de memorie van toelichting zelf ook opmerkt, is de Minister van BZK momenteel bezig met de uitwerking van onderzoek naar het gebruik van een stemmenteller en stemprinter om verkiezingen inclusiever te maken en het tellen van de stemmen te vergemakkelijken c.q. te versnellen. Allemaal aandachtspunten voor het verbeteren van het kiesproces die door de aan het woord zijnde leden worden onderschreven. Deze leden hechten eraan dat het proces hiertoe zorgvuldig verloopt. Zij betwijfelen of de kaderwet, zoals door de initiatief voorgesteld wordt, daartoe wel het juiste middel is. Dit heeft allereerst te maken met de ontijdigheid van het voorstel. Het is niet duidelijk waarom, zodra duidelijk is hoe een stemprinter en stemmenteller binnen de gestelde voorwaarden ingezet zouden kunnen worden, niet de regering een voorstel voor een experimentenwet zou kunnen schrijven. Een dergelijk wetsvoorstel hoeft qua behandeling niet veel meer tijd te kosten dan de uitwerkings-AMvB die de initiatiefnemer voor zich ziet. Waarom kan niet daarop worden gewacht? Waarom is het volgens de initiatiefnemer nodig nu een lege hulswet in te dienen? Kunnen deze leden daaruit afleiden dat hij de toezeggingen van de Minister aangaande stemprinters en stemmentellers niet vertrouwt? Het pas regelen van een experimentenwet zodra ook duidelijk is waar het experiment op toeziet, kent bovendien als voordeel dat het de gelaagdheid, die nu dreigt te ontstaan, geheel of grotendeels wordt vermeden. Dat komt de kenbaarheid en begrijpelijkheid van het verkiezingsproces ten goede, evenals de uitvoering ervan. Graag ontvangen de leden van de D66-fractie op deze aspecten een reflectie van de initiatiefnemer.

Het lid Klein heeft grote waardering voor het initiatief én de inzet van de initiatiefnemer om de weerbarstige problematiek van zowel het elektronisch stemmen als de elektronische stemopneming mogelijk te maken. Hij deelt de mening van de initiatiefnemer dat het volstrekt niet meer van deze tijd is dat het stemproces handmatig met papieren stembiljetten plaatsvindt.

2. Voorgeschiedenis

In de memorie van toelichting lezen de leden van de VVD-fractie dat de regering een Deskundigengroep Elektronisch stemmen en tellen heeft ingesteld. Aan deze deskundigengroep is gevraagd om specificaties op te stellen voor het elektronisch stemmen en tellen. Is de indiener inmiddels bekend met de bevindingen van de deskundigengroep? Kan de indiener daar inzicht in geven? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de indiener.

De leden van de CDA-fractie constateren, dat de indiener in de memorie van toelichting de passage heeft geschrapt, waarin hij de regering in 2012 een gebrek aan voortvarendheid verweet op het terrein van modernisering van het stemproces. Hoe beoordeelt de indiener het begrip «voortvarendheid» met betrekking tot het voorliggende wetsvoorstel, zo vragen deze leden. Waarom heeft de indiener meer dan drie jaar de tijd genomen om een reactie te formuleren op het advies van de Raad van State?

De leden van de CDA-fractie constateren, dat het voorliggende wetsvoorstel sinds de indiening in augustus 2012 een ingrijpende gedaanteverandering heeft ondergaan. Aanvankelijk beoogde de indiener stemmen via internet mogelijk te maken voor kiezers die buiten Nederland verblijven en de stemcomputer opnieuw in te voeren. Zien deze leden het juist, dat het voorliggende wetsvoorstel alleen nog het kader bevat voor de mogelijkheid van het houden van experimenten met elektronische voorzieningen bij het stemmen en de stemopneming?

Het lid Klein vraagt op welke wijze dit initiatiefwetsvoorstel zich verhoudt tot de Grondwet. Kan de initiatiefnemer hier in een korte passage op ingaan?

3. Doelstelling en reikwijdte van de experimenten

De indiener wil met de wet bewerkstelligen, zo begrijpen de leden van de VVD-fractie, dat reeds bij herindelingsverkiezingen vanaf november 2017 kan worden geëxperimenteerd met elektronisch stemmen en tellen. Deze leden vragen waarop de indiener zich baseert. Hoe ver zijn de technieken om daadwerkelijk vanaf november 2017 te kunnen gaan experimenteren met elektronisch stemmen en tellen?

Het is voor de initiatiefnemer van groot belang dat de toegankelijkheid tot het stemproces voor mensen met een lichamelijke beperking wordt vergoot. De leden van de PvdA-fractie steunen dit. Mensen met een handicap kunnen moeilijker overweg met het papieren biljet; een stemprinter die hen met spraakaanwijzingen door het proces loodst, verbetert de toegankelijkheid van het stemmen voor hen. Voor sommige andere doelgroepen is er echter nauwelijks vooruitgang; er is zelfs achteruitgang. Niet iedereen is immers even digitaal vaardig of kan goed begrijpen hoe het elektronische proces verloopt. Ziet de initiatiefnemer dit probleem ook? Zo ja, hoe houdt hij hier rekening mee? Binnen Europa wordt alleen in België een stemprinter en een stemmenteller gebruikt. Welke ervaringen heeft men in België met het proces? En hoe is dat in de andere landen (Rusland, Australië, Canada en India) waar op dit moment elektronisch wordt gestemd? Hoe houdt de initiatiefnemer rekening met de buitenlandse ervaringen in de evaluatie?

De initiatiefnemer geeft aan, in navolging van de adviezen van de Commissie-Korthals Altes en de Commissie-Van Beek over het stemmen met een stemprinter en elektronische stemopneming, eerst te willen gaan experimenteren. De leden van de PvdA-fractie vragen de initiatiefnemer of hij kan aangeven waar hij met feitelijk nieuwe elementen komt die de Commissie-Van Beek niet besprak, dan wel in het advies opnam? Kan de initiatiefnemer ook ingaan op visie van de Kiesraad die aangeeft dat de ruimte om te experimenteren in het verkiezingsproces te beperkt is? Kunnen ook meerder soorten experimenten tegelijk gehouden worden, zoals de Kiesraad zich afvraagt? Kan de initiatiefnemer ook verder ingaan op het volledige advies van de Kiesraad?

De leden van de CDA-fractie delen de doelstellingen die de indiener voor ogen heeft, te weten het verminderen van het aantal verkeerd uitgebrachte stemmen, het bevorderen van een snellere stemopneming met minder fouten en het vergroten van de toegankelijkheid tot de stemming voor mensen met een visuele, motorische of andere lichamelijke beperking. Deze leden kunnen zich evenwel voorstellen, dat bij experimenten met elektronische voorzieningen niet alle doelstellingen in gelijke mate worden bereikt. Zelfs is het mogelijk, dat het gebruik van elektronische voorzieningen weliswaar een snellere stemopneming bevordert, maar de toegankelijkheid schaadt.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven dat er bij het deelnemen aan verkiezingen, als belangrijkste democratische instrument van de burger, zo min mogelijk fysieke obstakels zouden moeten bestaan. In dit verband vragen de leden van de CDA-fractie de indiener in te gaan op de stelling van de commissie-Korthals Altes, die ook de Raad van State aanhaalt (blz. 7): «Bij het gebruik van stemmachines in een stemlokaal is de toegankelijkheid beperkter dan bij het stemmen met stembiljetten. Bedienen van de stemmachine zonder hulp is voor burgers met een lichamelijke beperkingen en ouderen mogelijk lastig of zelfs onmogelijk.»

Onderkent de indiener het risico, dat het gebruik van elektronische hulpmiddelen het stemproces voor een aantal kiezers juist ontoegankelijker maakt, zoals bleek bij een simulatie door de Technische Universiteit Delft, waarnaar de Kiesraad verwijst? Wanneer is naar de mening van de indiener een experiment met het gebruik van elektronische hulpmiddelen geslaagd, zo vragen deze leden.

Een andere doelstelling van het voorliggende wetsvoorstel is volgens de indiener het verminderen van het aantal verkeerd uitgebrachte stemmen. De leden van de CDA-fractie veronderstellen, dat de indiener hiermee doelt op ongeldige en blanco stemmen. Hoe kan bij een experiment met elektronische voorzieningen onderscheid worden gemaakt tussen een bewust ongeldige en een onbewust ongeldige stem, zo vragen deze leden.

Het lid Klein vraagt zich af in hoeverre een gesplitste wijze van stemmen en tellen met verschillende technieken toch niet een ietwat gekunstelde methode is waarbij de modernisering van het stemmen van de regen in de drup kan komen. In dit kader is dit lid dan ook benieuwd naar ervaringen uit andere landen met dergelijke elektronische systemen en methoden (idealiter landen met een zo vergelijkbaar mogelijk kiesstelsel). Kan de initiatiefnemer een beknopt overzicht geven van de stand van de techniek zoals deze ook internationaal gebruikt wordt? Welken ervaringen zijn er tot nu toe in het buitenland opgedaan? In hoeverre wordt er door landen die óók gebruik maken van twee aparte elektronische systemen (namelijk voor stemmen én stemopneming separaat) nagedacht om de door hen gebruikte methodiek verder te ontwikkelen richting een meer integrale vorm van het elektronische stemproces?

In de reactie van de initiatiefnemer op het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State valt te lezen dat in het gewijzigde wetsvoorstel «de aanwijzing van gemeenten waarin experimenten met elektronische voorzieningen plaats zullen vinden, gebeuren zal door de Minister van BZK, maar alleen met instemming van de (betreffende) gemeenteraden.» Dit is een verandering ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel uit 2012 waarin juist de Minister van BZK zelfstandig stembureaus hiervoor kon aanwijzen. Allereerst vraagt het lid Klein zich af waar precies in het gewijzigde wetsvoorstel, en derhalve in de gewijzigde memorie van toelichting, deze nieuwe bepaling is terug te vinden. Daarnaast vraagt dit lid zich in dit kader af welke criteria de initiatiefnemer bij het toewijzen van de mogelijkheid tot experimenteren voor ogen heeft. Wat maakt de ene gemeente méér geschikt voor een dergelijk experiment dan de andere? Anders geformuleerd: wat legitimeert de keuze waardoor sommige kiezers wél elektronisch zouden mogen stemmen en andere kiezers niet? In dit kader is het ook nog interessant op te merken dat één van de doeleinden van dit wetsvoorstel volgens de initiatiefnemer is «het vergroten van de toegankelijkheid tot de stemming voor mensen met een visuele, motorische of andere lichamelijke beperking.» Terecht wijst de initiatiefnemer op het feit dat deze kiezers onder de huidige wet- en regelgeving vaak gebruik maken van hun stemrecht bij volmacht. Het lid Klein vraagt zich af of, dan wel in hoeverre, het wenselijk is dat er rekening wordt gehouden met deze specifieke groep kiezers bij het toewijzen van de mogelijkheid tot het houden van experimenten.

Voorts merkt het lid Klein op dat op 21 januari 2016 de Tweede Kamer akkoord ging met ratificatie van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap» (CRPD). Hoe verhoudt zich deze wet met dit verdrag en de ratificatiewet? Kan de initiatiefnemer hier verder op in gaan?

4. Noodzaak van experimenten

Het is de leden van de VVD-fractie opgevallen dat de indiener zijn oorspronkelijke wetsvoorstel heeft omgevormd tot experimentenwetgeving, met als gevolg dat er eerst met elektronisch stemmen en tellen wordt geëxperimenteerd, voordat het besluit wordt genomen om dit in heel Nederland in te voeren. Voor experimenten valt veel te zeggen, omdat zorgvuldigheid in dezen noodzakelijk is, zo merken de leden van de VVD-fractie op.

Er vinden op het terrein van het verkiezingsproces ook nog andere experimenten plaats. Hoe verhoudt het onderhavige experiment zich tot de andere experimenten? In hoeverre is het mogelijk om experimenten te combineren? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de indiener.

De leden van de CDA-fractie vragen de indiener in te gaan op de stelling van de Kiesraad, dat het karakter van een stemming voor een algemeen vertegenwoordigend orgaan zich slecht verdraagt met het houden van experimenten, in de zin van proefnemingen om iets nieuws, in dit geval nieuwe technieken, uit te proberen. Deelt de indiener de mening van de Kiesraad, dat de ruimte om te experimenteren in het verkiezingsproces beperkt is en dat daaraan duidelijke voorwaarden zijn te stellen? Zo ja, op welke wijze heeft de indiener dat in het voorliggende wetsvoorstel tot uitdrukking gebracht?

In verband met de noodzaak van experimenten vragen de leden van de CDA-fractie de indiener ook nader in te gaan op ervaringen in het buitenland met elektronische voorzieningen. De Raad van State wijst bijvoorbeeld op landen die besloten hebben de stemcomputer niet in de voeren, en op landen waar, evenals in Nederland, na invoering besloten is tot afschaffing. De Raad van State noemt Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en de Verenigde Staten. Ook wijst de Raad van State op landen waar de inzet van stemcomputers niet zonder problemen verlopen is, zoals India. De leden van de CDA-fractie vragen de indiener in te gaan op lessen die naar zijn mening te trekken zijn uit de praktijk in andere landen.

5. Waarborgen in het verkiezingsproces

Het is goed, zo menen de leden van de VVD-fractie, dat de waarborgen voor het verkiezingsproces bij elektronisch stemmen en tellen in het wetsvoorstel zijn opgenomen, want het gaat om belangrijke waarborgen, ook voor de leden van de VVD-fractie. Binnen die kaders moet de lagere regelgeving worden opgesteld.

Het is voor de leden van de PvdA-fractie van belang dat de systemen goed beschreven en gecertificeerd zijn, zodat de borging van het proces geregeld is. Daarnaast vinden deze leden dat het papieren stembiljet en de steekproefsgewijze controle van het tellen van de stemmen leidend moeten zijn om het proces controleerbaar te maken. De apparatuur moet robuust genoeg zijn om erop te kunnen vertrouwen. Kan de initiatiefnemer dit onderschrijven?

Dat elke kiesgerechtigde één stem uit per verkiezing uitbrengt die één keer wordt meegeteld moet als basis gelden voor het inrichten van het proces. Het moment van toelating van de kiezer tot de stemprinter moet volgens de initiatiefnemer de uniciteit garanderen. Hoe denkt de initiatiefnemer daarbij het mogelijk frauderen door de voorzitter, met in het achterhoofd de kwestie die tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 in de gemeente Landerd zich voordeed, voor te zijn? Welke garanties biedt het voorstel dat een dergelijke zaak wordt voorkómen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Goede voorlichting en training van stembureauleden is noodzakelijk, zo menen de leden van de PvdA-fractie. Hoe voorziet de initiatiefnemer hierin? Risico’s dienen hoe dan ook te worden uitgebannen alvorens overgegaan kan worden tot algehele invoering van elektronisch stemmen. Welke specifieke rol ziet de initiatiefnemer voor de Minister van BZK in het proces, ook in zijn functie als «regisseur», en bij zijn keuze van de locaties en voorzieningen?

De leden van de CDA-fractie hechten aan een zorgvuldige weging van de waarborgen waaraan het verkiezingsproces moet voldoen. De commissie-Korthals Altes heeft in haar rapport acht waarborgen geformuleerd: transparantie, controleerbaarheid, integriteit, kiesgerechtigdheid, stemvrijheid, stemgeheim, uniciteit en toegankelijkheid. Deze leden vragen de indiener hoe hij de balans bewaart tussen de verschillende waarborgen. Zijn alle waarborgen van eenzelfde gewicht? Of gaat in bepaalde situaties de ene waarborg boven de andere?

De leden van de CDA-fractie constateren, dat de indiener een opsomming van de verschillende waarborgen heeft opgenomen in de artikelen 5 en 6 van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden vragen de indiener, wat de juridische betekenis is van het woord «voldoende» in deze artikelen. Hoe kan de waarde van deze bepalingen worden beoordeeld zonder kennis van de uitwerking?

De leden van de CDA-fractie hechten grote waarde aan het feit dat tijdens verkiezingen waarbij gebruik wordt gemaakt van experimentele apparatuur, gerekend kan worden op de betrouwbaarheid ervan. Deze leden hebben enige vragen over de gebruikte technologie. De experimenten die onder het wetsvoorstel vallen zijn werkelijke verkiezingen (denk daarbij aan bv. herindelingsverkiezingen). Deze leden gaan er dan ook van uit, dat de apparatuur al voor deze verkiezingen getest zal zijn op mogelijkheden tot fraude. In dit verband vragen deze leden de indiener in te gaan op de voorwaarden zoals de Kiesraad die formuleert, namelijk: de voorziening waarmee geëxperimenteerd wordt, moet in de praktijk zijn beproefd en daarbij bewezen hebben geschikt te zijn om bij een verkiezing te worden ingezet; en de effecten van het experiment dienen geen onaanvaardbaar risico te vormen voor de stemming of telling.

6. Administratieve en financiële lasten voor overheid en burger

Met betrekking tot de kosten van het invoeren van stemmen met een stemprinter wil de initiatiefnemer de verantwoordelijkheid bij de regering leggen. De leden van de PvdA-fractie vragen of hij randvoorwaarden wil of kan stellen, en zo ja, welke?

De leden van de CDA-fractie vragen, of de indiener er rekening mee heeft gehouden, dat de voorbereiding van een verkiezing voor veel gemeenten minimaal een half jaar van tevoren start. De Kiesraad wijst erop, dat in gemeenten waar een experiment wordt gehouden, op dat moment al bekend moet zijn wat dit experiment inhoudt, wat daarvan het doel is, welke procedures daarbij concreet gelden en welke voorwaarden daaraan worden gesteld. Ook de voorlichting van kiezers vergt bijzondere aandacht wanneer het stemproces wordt gewijzigd. Heeft de indiener deze overwegingen betrokken bij zijn raming van de administratieve en financiële lasten van het voorliggende wetsvoorstel?

7. Evaluatie

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de afweging van de kosten en het draagvlak binnen gemeenten duidelijk in de evaluatie aan de orde moeten komen. Ook de veiligheid is van groot belang. Deelt de initiatiefnemer deze visie? De initiatiefnemer geeft aan dat mede aan de hand van de evaluatie een besluit wordt genomen of het wenselijk is de maatregelen definitief in wetgeving neer te leggen. Wat bedoelt de initiatiefnemer hier met «mede aan de hand van»?

Hoe zal de initiatiefnemer in de evaluatie rekening houden met buitenlandse ervaringen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

8. Consultatie

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de indiener de oorspronkelijke versie van dit wetsvoorstel uitsluitend heeft voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Deze leden vragen, waarom de indiener de Kiesraad niet eerder bij het voorliggende wetsvoorstel heeft betrokken. De Raad van State adviseerde immers al in oktober 2012 de Kiesraad bij de verdere behandeling van het initiatiefwetsvoorstel te betrekken.

Deze leden vragen de indiener in te gaan op de onderscheiden elementen van het advies van de Kiesraad van 18 maart 2016. Onderschrijft de indiener het advies van de Kiesraad, dat er voldoende tijd moet worden uitgetrokken om experimenten voor te bereiden? De Kiesraad benadrukt, dat er niet alleen tijd nodig is voor onderzoek en het maken van regelgeving, maar ook voor de implementatie daarvan en voor voorlichting. Hoe reëel acht de indiener in dit licht zijn verwachting dat de eerste experimenten kunnen plaatsvinden tijdens de gemeentelijke herindelingsverkiezingen in november 2017? Deze leden vragen de indiener nader in te gaan op de benodigde tijd voor onderzoek, de bijbehorende testen en het opstellen van de noodzakelijke uitvoeringsregelgeving.

Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie, of de indiener inmiddels adviezen over het gewijzigde wetsvoorstel heeft ontvangen van de VNG en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVvB).

II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2, eerste lid

De leden van de CDA-fractie vragen, waarom de indiener in dit artikel «invoering van elektronische voorzieningen ten behoeve van het gebruik in het stemlokaal» als doel van de experimenten aanduidt. Naar de mening van deze leden is invoering van elektronische voorzieningen ten behoeve van het gebruik in het stemlokaal een middel, waarvan de doeltreffendheid nog zal moeten blijken uit de experimenten, namelijk dat «het aantal ongeldige stemmen wordt verminderd, de snelheid en betrouwbaarheid van de stemopneming worden bevorderd en het zelfstandig stemmen wordt bevorderd». Deelt de indiener deze mening?

Artikel 2, tweede lid

De leden van de CDA-fractie vragen, of de voorgestelde bepaling het mogelijk maakt dat de Minister alle gemeenten aanwijst als gemeenten waar een experiment wordt gehouden. Zo ja, vindt de indiener dat wenselijk? Zo nee, bedoelt de indiener dan aan te sluiten bij de commissie-Van Beek, die adviseerde om te experimenteren bij enkele verkiezingen op lokaal niveau, zoals herindelingsverkiezingen of bij verkiezingen van kleine gemeenteraden?

Artikel 3

De indiener sluit niet uit dat, als de techniek het op een betrouwbare wijze mogelijk maakt, de scanner in de stembus wordt ingebouwd. De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe dat zich verhoudt tot de passage waarin de indiener er gemotiveerd van afziet dat de kiezer zelf zijn stembiljet kan scannen, na het uitbrengen van de stem.

In artikel 3 van het wetsvoorstel zijn de artikelen opgesomd waarvan moet worden afgeweken om de experimenten mogelijk te maken. De Kiesraad wijst in zijn advies op nog twee artikelen, te weten artikel 58 Wet raadgevend referendum en artikel V 4 lid 5 Kieswet. Wat is de reden dat de indiener deze twee artikelen niet heeft opgenomen? De leden van de VVD-fractie vragen de indiener in te gaan op dit onderdeel van het advies van de Kiesraad.

De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra

De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

Naar boven