Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 december 2016
Hierbij zend ik u het Besluit van 8 december 20162, houdende wijziging van enkele besluiten in verband met de inwerkingtreding van de
Wet natuurbescherming (Stb. nr. 513). Het besluit vindt zijn grondslag deels in de Wet milieubeheer, deels in de Wet
ruimtelijke ordening en deels in de Wet bodembescherming. Het besluit heeft een technisch
karakter: het vervangt de verwijzingen in enkele op voornoemde wetten gebaseerde algemene
maatregelen van bestuur naar de tot 1 januari 2017 geldende natuurwetgeving, door
verwijzingen naar de nieuwe Wet natuurbescherming.
De voorlegging aan uw Kamer geschiedt in het kader van de zogenoemde nahangprocedures,
geregeld in voornoemde wetten.
Op grond van artikelen 21.6, vijfde lid, van de Wet milieubeheer en 92, tweede lid,
van de Wet bodembescherming treedt dit besluit in werking op een tijdstip dat, nadat
vier weken na de toezending ervan aan de beide Kamers der Staten-Generaal zijn verstreken,
bij koninklijk besluit wordt vastgesteld. Deze procedure van de Wet milieubeheer en
de Wet bodembescherming heeft ten doel beide Kamers der Staten-Generaal in de gelegenheid
te stellen te beoordelen of het in de algemene maatregel van bestuur geregelde onderwerp
regeling bij wet in formele zin behoeft.
Op grond van artikel 10.9 van de Wet ruimtelijke ordening wordt het besluit toegezonden
aan de beide Kamers der Staten-Generaal en treedt het niet eerder in werking dan met
ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de dagtekening van het Staatsblad
waarin het wordt geplaatst.
Op grond van artikel 43a van de Aanwijzingen voor de regelgeving dient de termijn
van de nahangprocedure voor ten minste drie vierde deel buiten het reces van de Kamers
te vallen.
Gezien deze aanwijzing en het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening zal ik het besluit
niet eerder in werking laten treden dan 1 maart 2017. Gelet op het technische karakter
van het besluit en het belang van actualiteit van de verwijzingen in wetteksten voor
burgers en bedrijven, zal ik afwijken van het beleid inzake de vaste verandermomenten.
Een eensluidende brief heb ik gezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam