33 348 Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming)

Nr. 16 NADER VERSLAG

Vastgesteld 1 mei 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt een nader verslag uit te brengen van haar bevindingen.

De commissie brengt dit nader verslag uit omdat zij de behoefte heeft om, na kennisname van de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 33 348, nr. 9), de tweede nota van wijziging (Kamerstuk 33 348, nr. 10), het rapport «Regeldrukeffecten Wetsvoorstel Natuurbescherming» van SIRA Consulting BV (Kamerstuk 33 348, nr. 14) en het advies van ACTAL betreffende het rapport «Regeldrukeffecten Wetsvoorstel Natuurbescherming» (2015Z07763), vragen en opmerkingen voor te leggen aan de regering.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Algemeen

HOOFDSTUK 1. INLEIDING

3

1.1 Strekking wetsvoorstel

3

1.2 Visie stelsel natuurwetgeving

3

1.2.1 Natuur en samenleving

3

   

HOOFDSTUK 2. HOOFDLIJNEN WETSVOORSTEL EN SAMENHANG OVERIG BELEID

4

2.1 Hoofdlijnen wetsvoorstel

4

2.2 Algemene voorzieningen (hoofdstuk 1 wetsvoorstel)

5

   

HOOFDSTUK 3. HOOFDLIJNEN INTERNATIONALE VERPLICHTINGEN

6

   

HOOFDSTUK 5. ALGEMENE VOORZIENINGEN

7

5.1 Natuurvisie

7

5.2 Bevoegdheden en verantwoordelijkheden

7

5.3 Programmatische aanpak

7

5.4 Zorgplicht

8

5.4.1 Betekenis voor soortenbescherming

8

   

HOOFDSTUK 6. BESCHERMING GEBIEDEN

8

6.1 Inleiding

8

6.2 Aanwijzing gebieden en bepaling instandhoudingsdoelstellingen

9

6.2.1 Kaders richtlijnen instandhoudingsdoelstellingen

9

6.3 Passende beoordeling plannen en projecten

9

     

HOOFDSTUK 7. BESCHERMING VAN DIER- EN PLANTEN-SOORTEN

10

7.1 Regeling in wetsvoorstel

10

7.1.1 Aanvullend beschermingsregime

10

7.2 Schadebestrijding, beheer en jacht

10

7.2.1 Regeling in wetsvoorstel

11

7.2.2 Faunabeheereenheden en faunabeheerplannen

11

7.2.3 Jacht

11

   

HOOFDSTUK 8. BESCHERMING HOUTOPSTANDEN EN REGULERING HANDEL HOUT EN HOUTPRODUCTEN

13

   

HOOFDSTUK 12. ZIENSWIJZEN

13

12.1 Vereniging van Nederlandse Gemeenten

13

   

HOOFDSTUK 13. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

14

Artikel 1.10

14

Artikel 2.9

14

Artikel 3.4

14

Artikel 3.12

14

Artikel 3.19

14

Artikel 3.29

15

Artikel 8.3

15

   

BIJLAGE EUROPEES BESCHERMDE DIERSOORTEN EN PLANTENSOORTEN

15

   

BIJLAGE Rapport SIRA «Regeldrukeffecten Wetsvoorstel Natuurbescherming»

15

   

BIJLAGE Advies ACTAL Rapport regeldruk wetsvoorstel natuurbescherming

16

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Nota naar aanleiding van het verslag, de tweede nota van wijziging, het regeldruk rapport van SIRA en de reactie van ACTAL. Deze leden hebben nog een aantal vragen met betrekking tot het wetsvoorstel Regels ter bescherming van de natuur (Wet Natuurbescherming) (TK 33 348, hierna: het wetsvoorstel) en onderliggende stukken.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken over het wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen waarop ze de regering verzoeken in te gaan.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende stukken. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek naar de regeldrukeffecten van het Wetsvoorstel natuurbescherming en het verslag. Deze leden hebben nog enkele vragen dienaangaande.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende stukken. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen de regering graag nog enkele nadere vragen voorleggen met betrekking tot het voorstel voor de Wet natuurbescherming.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Zij hebben nog enkele nadere vragen over het wetsvoorstel en de nota naar aanleiding van het verslag.

HOOFDSTUK 1. INLEIDING

1.1 Strekking wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de regering zich niet uitspreekt ten gunste van een gebiedsbenadering voor de bescherming voor natuur. Is de regering het eens met deze leden dat de nadruk meer zou moeten komen te liggen op een gebiedsbenadering in plaats van soortenbenadering? Pleit de regering bij de evaluatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn voor ruimte voor een gebiedsbenadering bij de Europese Commissie? Ziet de regering ruimte voor de provincie om in een gebied voor bepaalde soorten te kiezen en daar haar beleid op in te zetten, en op andere niet, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat de regering het begrip «intrinsieke waarde», dat staat opgenomen in de doelbepaling, uitlegt als het besef dat de natuur in zich zelf waardevol is, los van de gebruikerswaarde ervan voor de mens. De leden van de D66-fractie hechten hier veel waarde aan. Deze leden lezen dat de regering van mening is dat de verwijzing naar de intrinsieke waarde geen zelfstandige grondslag biedt voor het stellen van regels, maar delen de mening van de regering niet dat deze verwijzing naar de intrinsieke waarde onvermijdelijk tegen die achtergrond zou moeten worden bezien. Naar de mening van deze leden betreft het hier simpelweg de uitwerking van een begrip. Zij zien het opnemen van de zin «het besef dat de natuur in zich zelf waardevol is, los van de gebruikerswaarde voor de mens» dan ook als een welkome verheldering en verduidelijking, zeker ook met het oog op de gebruiker. De leden van de D66-fractie vragen of de regering deze mening deelt. Indien ja, dan vragen deze leden nogmaals of de regering voornemens is de wet op dit punt aan te passen. Zo nee, waarom niet?

1.2 Visie stelsel natuurwetgeving

1.2.1 Natuur en samenleving

De leden van de PvdA-fractie heeft een vraag over landschapselementen. Zij verzoeken de regering in te gaan op het wegvallen van de bevoegdheid van gemeenten voor het stellen van nadere regels ten aanzien van knotwilgen en -populieren langs wegen en landbouwgronden in het buitengebied. De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd of de regering van mening is dat het waardevol is om een evaluatiebepaling voor de bescherming van landschapselementen in de wet op te nemen.

HOOFDSTUK 2. HOOFDLIJNEN WETSVOORSTEL EN SAMENHANG OVERIG BELEID

De leden van de D66-fractie onderstrepen het belang dat de regering hecht aan de urgentie van het tot wet verheffen van het voorliggende voorstel, ook in relatie tot de Omgevingswet. Deze leden vragen echter een nadere duiding omtrent waar de regering hen op wijst, namelijk dat het brede palet aan instrumenten dat het wetsvoorstel Omgevingswet zal bieden, los van het specifieke instrumentarium waarin nu het wetsvoorstel natuurbescherming voorziet, ook toegepast kan worden met het oog op de realisering van doelstellingen van het natuurbeleid. Dienen de leden van de D66-fractie dit te lezen als dat de regering van mening is dat dit specifieke instrumentarium na de invoering van de Omgevingswet overbodig wordt? Kan de regering nader ingaan op de toegevoegde waarde van het specifieke instrumentarium? Is de regering van mening dat het specifieke instrumentarium niet verloren mag gaan wanneer de inhoud van de Wet natuurbescherming en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving in de Omgevingswet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving zal worden opgenomen? Zullen deze leden dit terug zien in het afzonderlijke aanvullingswetsvoorstel op de Omgevingswet dat in procedure zal worden gebracht? De leden van de D66-fractie lezen in antwoord op de vraag of natuurbescherming niet ondergeschikt raakt aan andere omgevingskeuzen, wanneer de Rijksnatuurvisie en de provinciale natuurvisies straks zullen opgaan in omgevingsvisies, dat natuur niet altijd een preponderant belang kan zijn waarvoor andere belangen moeten wijken. Deze leden begrijpen dat er een belangenafweging plaats dient te vinden, maar zij hebben de regering expliciet gevraagd of natuurbescherming niet ondergeschikt dreigt te raken aan andere omgevingskeuzen. Is de regering voorts van mening dat natuurbescherming in de genoemde belangenafweging op zijn minst nevengeschikt zou moeten zijn aan andere omgevingskeuzen? Is de regering voornemens om in de nationale Omgevingsvisie – waar de regering immers zelf over gaat – natuurbescherming minstens nevengeschikt te laten zijn aan andere omgevingskeuzen? Zo nee, waarom niet? De leden van de D66-fractie vragen de regering aan te geven in welke instrumenten waar de Omgevingswet in zal voorzien, geborgd zal worden dat het natuurbelang zwaarder moet wegen dan andere belangen. Voorts lezen deze leden dat de regering verwijst naar de doelstelling van de Omgevingswet in de beantwoording van de vraag of natuurbescherming behouden zal blijven als één van de kernwaarden van de Omgevingswet. De doelstelling van de Omgevingswet spreekt echter slechts van «in onderlinge samenhang bereiken» en van «in stand houden» van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. De doelstelling spreekt niet van het «beschermen» van de fysieke leefomgeving. Deze leden achten het antwoord van de regering daarom ietwat onbevredigend en vragen de regering nader in te gaan op de vraag hoe natuurbescherming in de Omgevingswet als kernwaarde geborgd gaat worden. De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij voornemens om het begrip intrinsieke waarde van natuur te verwerken in het afzonderlijke aanvullingswetsvoorstel op de Omgevingswet dat in procedure zal worden gebracht. Zo nee, waarom niet?

2.1 Hoofdlijnen wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie stellen op basis van het rapport «regeldrukeffecten wetsvoorstel Natuurbescherming» van SIRA Consulting BV en de opmerkingen van ACTAL vast dat er onduidelijkheden zijn over de terminologie in het wetsvoorstel en dat dit mogelijk zelfs tot nog hoger uitvallende administratieve lasten zal leiden. Hoe kijkt de regering aan tegen nog hoger oplopende administratieve lasten, en hoe wil zij dat voorkomen, zo vragen deze leden? Daarbij geeft de regering aan dat het concept van intrinsieke waarde geen grondslag biedt voor het stellen van regels. Concreet heeft deze bepaling dus eigenlijk geen meerwaarde zo stelt de regering zelf, en zo stelde eveneens de afdeling advisering van de Raad van State. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of de doelbepaling intrinsieke waarde van natuur een meerwaarde heeft. Of heeft deze doelbepaling toch een functie in het toetsingskader dat de wet vormt? Hoe weegt deze doelbepaling zonder regelgevolgen op tegen de niet-bepaalbare gevolgen van deze term op de verdere uitvoering en naleving van de wet en de hoger uitvallende administratieve lasten ten gevolge van deze term? De uitvoeringskosten van het wetsvoorstel en mogelijke rechtszaken over de term intrinsieke waarden kunnen fors uitvallen, zonder dat deze term enige grondslag is voor natuurregels volgens de regering. Is de regering daarom bereid de term alsnog weg te laten uit het wetsvoorstel gezien deze term zoals de regering zelf stelt de facto niets bijdraagt aan de wet? Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of het concept van intrinsieke waarde wel in de terminologie zoals gebruikt in de omgevingswet past, en of zij dit kunnen toelichten.

2.2 Algemene voorzieningen (hoofdstuk 1 wetsvoorstel)

De leden van de D66-fractie lezen dat met de instrumenten voor het interbestuurlijk toezicht als verankerd in de Provinciewet en de Wet Naleving Europese regelgeving publiekrechtelijke entiteiten de provincies door het Rijk aanspreekbaar zijn op een goede uitoefening van hun taken en verantwoordelijkheden en op handelen in overeenstemming met het algemeen belang en het recht. Deze leden vragen de regering nader toe te lichten wat «aanspreekbaar zijn» precies inhoudt. Zij vragen of het Rijk in het uiterste geval de mogelijkheid heeft om in te grijpen, zonder daarvoor eerst de wettelijke kaders aan te hoeven passen, bijvoorbeeld (pas) na het verschijnen van de resultaten van een evaluatie van het Planbureau voor de Leefomgeving. Met andere woorden: beschikt de regering over een noodknop wanneer blijkt dat een provincie de wettelijke taken overeenkomstig de wettelijke en internationaalrechtelijke kaders niet afdoende heeft uitgeoefend en niet heeft voldaan aan de afspraken over een gerichte inzet van de voor de uitvoering van het akkoord overeengekomen middelen ter realisering van de doelstellingen van de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en van Bonn? De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat het Rijk en provincies werken aan één samenhangend systeem van monitoring. De leden van deze fractie vragen wanneer de contouren van deze gezamenlijke monitoring beschikbaar zijn. Deze leden maken zich zorgen om de uitvoerbaarheid van een gezamenlijke monitoring, aangezien zij vermoeden dat de natuurgegevens van provincies straks mogelijk niet optelbaar/vergelijkbaar zijn, waardoor het onmogelijk wordt om te rapporteren over de kwaliteit van het Nationaal Natuurnetwerk. Deelt de regering de mening van deze leden dat wanneer er sprake is van systeemverantwoordelijkheid van het Rijk, het Rijk ook regie moet voeren op het systeem, en zorg moet dragen over de uitvoerbaarheid van de monitoring? Deelt de regering de mening dat de kwaliteit van het Natuurnetwerk eenduidig in beeld zou moeten worden gebracht? Zou het in dat kader verstandig zijn op het Interprovinciaal Overleg op te nemen in het Netwerk Ecologische Monitoring? Zij vragen voorts of het in algemene zin voorkomt dat er eisen worden gesteld aan provinciale rekenkamers voor de controle op middelen, al dan niet uit rijksbudget. De leden van de D66-fractie vragen de regering aan te geven hoe in de Omgevingswet een wettelijk kader wordt voorzien ter ruimtelijke bescherming van de gebieden die tot het natuurnetwerk behoren, teneinde invulling te geven aan de algemene verplichting van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn om een gunstige staat van instandhouding van dier- en plantensoorten van Europees belang te realiseren.

De leden van de SGP-fractie hebben nog enkele vervolgvragen over het opnemen van met name de intrinsieke waarde van natuur in de doelbepaling bij het wetsvoorstel. De regering verwijst naar de doelbepaling zoals opgenomen in de voorgestelde Omgevingswet. Deze leden hebben beide doelbepalingen naast elkaar gelegd en vinden dat sprake is van een fundamenteel verschil. In de Omgevingswet wordt bepaald dat een bestuursorgaan zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet uitoefent met het oog op de doelen van de wet, tenzij daarover specifieke regels zijn gesteld en dat bij de op grond van deze wet gestelde regels de toepassing van de voornoemde bepaling uitgewerkt of begrensd kan worden. In de Omgevingswet is de doelbepaling nadrukkelijk bedoeld om sturing te geven aan de uitoefening van taken en bevoegdheden door bestuursorganen voor zover er geen concrete regels van toepassing zijn. De doelbepaling in de Omgevingswet heeft een zelfstandige betekenis. In de voorgestelde natuurwet (nota van wijziging) wordt echter bepaald dat een bestuursorgaan zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet uitoefent met het oog op de voorgestelde doelen, zoals nader bepaald bij of krachtens deze wet. De formulering «zoals nader bepaald bij of krachtens deze wet» geeft aan dat de doelbepaling geen zelfstandige betekenis heeft. Erkent de regering dat er een fundamenteel verschil is tussen de doelbepaling zoals voorgesteld in de natuurwet en de doelbepaling zoals voorgesteld in de Omgevingswet, waarbij de doelbepaling in het eerste geval geen en in het tweede geval wel een zelfstandige betekenis heeft?

Het is voor de leden van de SGP-fractie niet duidelijk waar de regering met de doelbepaling, en de daarin opgenomen intrinsieke waarde van de natuur, heen wil. Enerzijds schrijft de regering dat de doelbepaling geen zelfstandige grondslag biedt voor het stellen van regels. Anderzijds schrijft de regering dat bestuursorganen in het afwegingsproces bij het uitoefenen van wettelijke bevoegdheden rekening dienen te houden met de intrinsieke waarde en de maatschappelijke doelen van de natuur, zoals opgesomd in de voorgestelde doelbepaling. Daarmee wekt de regering de indruk dat het serieus meewegen van de intrinsieke waarde van de natuur in een bepaald afwegingsproces afgedwongen kan worden. Dat schept verwarring. De Raad van State heeft hier ook op gewezen. De Raad van State heeft aangegeven dat het opnemen van de doelbepaling in de wet zelf geen toegevoegde waarde heeft, maar wel verwarring schept omdat het opnemen in de wet zelf de indruk wekt dat zelfstandige betekenis aan de doelbepaling toegekend moet worden. Deelt de regering de mening van de leden van de SGP-fractie dat het opnemen van de voorgestelde doelbepaling in de wet zelf op zijn minst verwarring schept? Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om de doelbepaling, inclusief de intrinsieke waarde van de natuur, op te nemen in de considerans van het wetsvoorstel? Wat is de toegevoegde waarde van het opnemen van de doelbepaling in de wet zelf ten opzichte van het opnemen van de doelbepaling in de considerans?

HOOFDSTUK 3. HOOFDLIJNEN INTERNATIONALE VERPLICHTINGEN

De leden van de CDA-fractie constateren dat het wetsvoorstel naast het beschermingsregime Europese en Internationale verplichtingen in een derde regime voorziet voor soorten die niet beschermd hoeven te worden op basis van Richtlijnen, waaronder ree, vos, konijn, haas enz. Is dit beschermingsregime een nationale kop, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Leidt deze nationale kop tot hogere administratieve lasten om deze soorten te benutten of de schade van deze soorten te beperken?

HOOFDSTUK 5. ALGEMENE VOORZIENINGEN

5.1 Natuurvisie

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij naar aanleiding van het antwoord op vraag 54 in de Nota naar aanleiding van Verslag (TK 33 348, nr. 9) duidelijk kan maken hoe eventuele tegenstrijdigheden tussen de onderscheidenlijke natuurvisies van het Rijk en de provincies worden beslecht. Deze leden maken zich zorgen dat dit nog steeds onduidelijk is.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering nader in te gaan op landschappen van natuurlijke en cultuurhistorische waarden (zie petitie Westland). In de eerste nota van wijziging staat op pagina 31 bovenaan dat provincies zelf gebieden kunnen aanwijzen. Op pagina 36 staat dit ook. Hier wordt uitdrukkelijk gewezen op het landschappelijk schoon of cultuurhistorische betekenis. De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze regering ervoor zorg kan dragen dat er enige samenhang is in de wijze van bescherming die provinciale gebieden zullen genieten?

5.2 Bevoegdheden en verantwoordelijkheden

Voor de leden van de VVD-fractie is het verminderen van de regeldruk een belangrijk punt. In dat kader vragen deze leden nogmaals aandacht voor de vermeende meerwaarde van de provinciale natuurvisie. In haar beantwoording op vraag 68 en 69 in de Nota naar aanleiding van Verslag geeft de regering aan dat provincies zelf invulling geven aan de provinciale natuurvisie en welke maatregelen zij treffen. Er dient wel aandacht te zijn voor de samenhang met de nationale natuurvisie. De leden van VVD-fractie vragen hoe deze samenhang gewaarborgd zal worden en in hoeverre de nationale natuurvisie daarin leidend is.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering nogmaals nader in te gaan op hoe de provincies bij de invulling van hun beleid aandacht dienen te besteden aan de samenhang met het beleid en verantwoordelijkheden van andere overheden?

In antwoord op vraag 149 stelt de regering «Wanneer de provincies de besluitvorming over de begrenzing van het natuurnetwerk Nederland hebben afgerond, zal ik de Tweede Kamer daarvan in kennis stellen». De leden van de SP-fractie vragen wanneer dit zal zijn. Deze leden van wensen voorts in het nader verslag een update per provincie van 1) de stand van zaken in het besluitvormingsproces 2) de begrenzing van het provinciale natuurnetwerk waar dit al besloten is, zowel op een kaart al op een lijst met namen van provinciale natuurgebieden. Dit achten de leden van de SP-fractie noodzakelijk voorafgaand aan het debat.

5.3 Programmatische aanpak

De leden van de D66-fractie vragen de regering om een appreciatie van het proces omtrent het ontwerp Programma Aanpak Stikstof, en tevens om daarbij specifiek in te gaan op de rol van de Kamer hierbinnen gezien het feit dat het ontwerpprogramma werd voorgehangen aan de Kamer. Voorts vragen de leden van deze fractie of de regering onverminderd van mening is dat opnemen van een voorhangprocedure voor de programmatische aanpak niet verstandig is. Deze leden wijzen erop dat het hier weliswaar gedelegeerde regelgeving betreft, en dat het in sommige gevallen zelfs kan gaan om uitvoering van regelgeving, maar dat desalniettemin de aard en reikwijdte van de programmatische aanpak volgens de leden van de D66-fractie een bijzondere status zou kunnen verdienen in het besluitvormingsproces.

5.4 Zorgplicht

5.4.1 Betekenis voor soortenbescherming

De leden van de VVD-fractie vragen de regering welke uitleg zij geeft op het punt van het gebruik van het begrip «verstoring» van vogels en dieren wat in de Vogel- en Habitatrichtlijn wordt gebruikt nu zij opmerkt dat de interpretatie van dit begrip uiteindelijk aan het Hof van Justitie is. Deze leden verzoeken de regering duidelijk te maken dat bij het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud er structureel geen sprake is van opzettelijk verstoren waaronder ook begrepen het zogenoemde voorwaardelijke opzet. Welke gevolgen heeft dit op de voorlichting aan gebruikers zoals bijvoorbeeld burgers, bedrijven en ondernemers?

HOOFDSTUK 6. BESCHERMING GEBIEDEN

6.1 Inleiding

De leden van de VVD-fractie merken op dat er een re-fit/ fitnesscheck is aangekondigd door de Europese Commissie op de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze leden willen de regering vragen of deze re-fit/ fitnesscheck gevolgen kan hebben voor onderliggend wetsvoorstel. Indien er gevolgen kunnen zijn, dan vernemen zij graag welke route de regering gaat kiezen om veranderingen in te passen in het traject van besluitvorming met betrekking tot de behandeling van de Wet natuurbescherming.

De leden van de D66-fractie vragen de regering in te gaan op de vraag waarom zij van mening is dat bescherming van het natuurnetwerk Nederland geen eenheid van beleid vergt of de provincie-schaal overstijgt. Immers, voor zaken waaraan de regering wel deze eigenschappen toedicht lezen deze leden dat het onderhavige wetsvoorstel wel degelijk de noodzakelijke waarborgen bevat, alsook voorschrijft dat bij effecten van besluiten voor andere provincies onderlinge afstemming tussen provincies is vereist. Kan de regering nader toelichten waarom de bescherming van een nationaal natuurwerk 1) niet voldoet aan de genoemde criteria (eenheid van beleid en provincie-schaal overstijgend) en 2) zij daarom niet voornemens is om een resultaatverplichting in de wet op te nemen met betrekking tot het netwerk en om basiseisen in de wet op te nemen voor de kwaliteit van deze natuur?

De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat de regering het initiatief heeft genomen om samen met VNO-NVCW en het Groenfonds en onder voorzitterschap van de heer R. Willems, voorzitter van het Platform Biodiversiteit, Ecosystemen en Economie, een eerste verkennend gesprek heeft gevoerd over habitatbanking als vrijwillig instrument gevoerd met verschillende partijen uit het bedrijfsleven en natuurorganisaties. De leden van deze fractie zijn benieuwd naar de voortgang op dit punt, met name ten aanzien van de verkenning van enkele ondernemers van de haalbaarheid van één of meer pilots. Kan de regering de Kamer hierover informeren? Kan de regering eveneens ingaan op hoe zij habitatbanking gaat stimuleren wanneer wettelijke regeling van dit instrument uitblijft?

De leden van de D66-fractie lezen dat het wetsvoorstel de mogelijkheid om ontheffing te verlenen voor tijdelijke natuur continueert. De leden van deze fractie vernemen echter graag of de regering voornemens is dit eveneens terug te laten komen in het afzonderlijke aanvullingswetsvoorstel op de Omgevingswet dat in procedure zal worden gebracht.

6.2 Aanwijzing gebieden en bepaling instandhoudingsdoelstellingen

De leden van de SGP-fractie hebben nog een vraag over het standaardgegevensformulier voor Natura 2000 gebieden. De regering geeft in de nota naar aanleiding van het verslag aan dat het standaardgegevensformulier van belang is in de eerste fase van het proces van aanwijzing van Natura 2000 gebieden. Is de veronderstelling juist dat de standaardgegevensformulieren voor de verschillende Natura 2000 gebieden up to date gehouden moeten worden, omdat het voor de Europese Commissie een belangrijk instrument is om te controleren wat er in de verschillende Natura 2000 gebieden gebeurt?

6.2.1 Kaders richtlijnen instandhoudingsdoelstellingen

De leden van de SGP-fractie hebben nog enkele vragen over de wijze waarop instandhoudingsdoelstellingen worden vastgesteld. Waar in de Habitatrichtlijn wordt bepaald dat voor alle in een gebied voorkomende habitats en soorten van bijlage I en II van de Habitatrichtlijn die niet als «aanwezig, maar verwaarloosbaar» aangemerkt zijn instandhoudingsdoelstellingen moeten worden opgesteld? Hoe beoordeelt de regering in dit verband het arrest van het Europese Hof van Justitie C-535/07 (14 oktober 2010), en met name rechtsoverweging 65?

6.3 Passende beoordeling plannen en projecten

De regering heeft eerder aangegeven dat de landelijke staat van instandhouding bij de beoordeling volgens artikel 6.2 en 6.3 van de Habitatrichtlijn geen rol speelt en dat de lokale staat van instandhouding wel een belangrijke rol speelt. Op de website van de Regiegroep Natura 2000 wordt echter aangegeven dat de lokale staat van instandhouding (per gebied) niet bekend is. De leden van de SGP-fractie horen graag van de regering of de lokale staat van instandhouding van habitattypen en soorten wordt vastgelegd en, zo ja, waar.

De leden van de SGP-fractie hebben nog enkele vragen over de wijze waarop artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn toegepast wordt.

De regering geeft in de nota naar aanleiding van het verslag aan dat de natuurlijke kenmerken van een gebied gerelateerd moeten worden aan de instandhoudingsdoelstellingen voor een gebied. Omdat in Nederland voor alle beschermwaardige habitats en soorten die in een Natura 2000 gebied niet verwaarloosbaar voorkomen separate instandhoudingsdoelstellingen worden opgesteld, betekent deze redenering dat al deze beschermwaardige habitats en soorten tot de natuurlijke kenmerken van een gebied behoren. De leden van de SGP-fractie constateren echter dat in de Europese jurisprudentie vooral gewezen wordt op habitats en soorten waarvan het doel van instandhouding ertoe heeft geleid dat het betreffende gebied op de lijst van gebieden van communautair belang is opgenomen. Daarbij wordt met name gedoeld op de zogenaamde «selecterende» waarden. Deze leden delen de constatering van de regering dat ook bepaalde zogenaamde «niet-selecterende» habitats en soorten een rol hebben gespeeld bij het bepalen of een lidstaat voldoende Natura 2000 gebieden heeft aangemeld. Zij betwisten echter dat dit dan meteen ook voor alle «niet-selecterende» habitats en soorten geldt. Zij willen in dit verband graag de volgende vraag voorleggen: is de veronderstelling juist dat de Habitatrichtlijn ruimte biedt om bij de beoordeling of sprake is van aantasting van natuurlijk kenmerken veel minder gewicht toe te kennen aan «niet-selecterende» habitats en soorten met relatief kleine oppervlaktes en aantallen dan aan «selecterende» habitats en soorten?

De regering geeft aan dat de zeer beperkte oppervlakte veenmosrietland (0,17 hectare) in het Natura 2000 gebied Oosterschelde wel tot de natuurlijke kenmerken van het gebied behoort. Moeten deze leden hieruit afleiden dat het gebied ook op de lijst van gebieden van communautair belang zou zijn opgenomen als alleen veenmosrietland aanwezig zou zijn geweest dan wel dat in plaats hiervan een ander gebied met veenmosrietland aangewezen had moeten worden?

HOOFDSTUK 7. BESCHERMING VAN DIER- EN PLANTEN-SOORTEN

De leden van de D66-fractie lezen dat de inspanningsverplichting van provincies om zorg te dragen voor actieve soortbescherming is geregeld in het voorgestelde artikel 1.10, eerste lid. De leden van deze fractie vragen voorts waarom de regering niet voornemens is om specifiekere minimumeisen op te leggen, wanneer deze slechts vertalingen zijn van Europese vereisten, waar de provincies sowieso al aan moeten voldoen. Dit laatste is de reden voor deze leden dat zij de door de regering opgeworpen spanning met het decentralisatiestreven niet goed begrijpt; gaat het hier niet immers over eisen die sowieso al dienen te worden nageleefd? Zij zijn van mening dat een vertaling van Europese vereisten in specifiekere minimumeisen in de wet vanuit het gebruikersperspectief juist een welkome handreiking zou zijn. Deze leden vragen de regering hier nader op in te gaan. De leden van de D66-fractie lezen dat de regering niet ingaat op de vraag hoe de integratie tussen gebiedsbeleid en soortenbeleid concreet vorm moet krijgen, maar er slechts naar verwijst dat soortenbescherming en gebiedsbescherming goedbeschouwd twee zijden van dezelfde medaille zijn. Voorts geeft zij aan dat de invulling van het soortenbeleid en het gebiedsgerichte beleid aan de provincies is. De leden van deze fractie zijn echter benieuwd naar hoe de regering kan garanderen dat deze integratie ook daadwerkelijk plaatsvindt. En voorts: beschikt de regering niet over eigenstandige gedachten over hoe dit vorm zou kunnen krijgen?

7.1 Regeling in wetsvoorstel

7.1.1 Aanvullend beschermingsregime

De leden van de SGP-fractie hebben nog een vervolgvraag over de consequenties van de toepassing van artikel 3.10, onderdeel b, met het oog op het opnemen van algemeen voorkomende soorten als de haas en het konijn in bijlage B. Betekent deze bepaling dat recreanten die in duingebieden actief zijn potentieel strafbaar zijn en ontheffing nodig hebben, omdat in duingebieden veel rust- en voortplantingsplaatsen van konijnen aanwezig zijn? Betekent deze bepaling dat agrariërs die hun land bewerken potentieel strafbaar zijn, omdat op boerenland veel rust- en voortplantingsplaatsen van hazen voorkomen?

7.2 Schadebestrijding, beheer en jacht

De leden van de VVD-fractie merken op dat in delen van Nederland mensen veel overlast en/of schade van diersoorten ondervinden die niet bedreigd worden, maar ook niet voorkomen op de provinciale vrijstellingslijst. Dit geldt voor onder andere de steenmarter, zilvermeeuw, kleine mantelmeeuw, aalscholver en de roek. De breed aangenomen motie Heerema – Jacobi (TK 33 576, nr. 21) verzoekt de regering de provinciale vrijstellingslijst te evalueren en beter te laten aansluiten bij de voorkomende overlast/ en/ of schade. Deze leden vragen naar de stand van zaken met betrekking tot deze evaluatie en de gevraagde aanpassing. De regering heeft aangeven dit onderwerp ook te willen betrekken bij de behandeling van de Wet natuurbescherming. De leden van de VVD-fractie willen graag tot een spoedige aanpassing komen om overlast en/of schade tegen te gaan.

Graag ontvangen de leden van de SP-fractie een meerjarig overzicht van alle incidenten bij de jacht. Daarbij gaat het zowel om incidenten met gewonden of gevaarlijk gedrag als om incidenten waarbij jagers op illegale wijze gejaagd hebben, bijvoorbeeld met niet toegestane middelen of op niet toegestane dieren. In hoeverre wordt dit systematisch bijgehouden? Is de regering bereid om dit systematisch bij te gaan houden? Ziet de regering een verantwoordelijkheid voor de wildbeheereenheid voor misdragingen binnen de eenheid? Is er een centraal punt waar misstanden rondom de jacht gemeld kunnen worden?

7.2.1 Regeling in wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie vragen of er mogelijkheden zijn om bijzondere procedures van ontheffingen te bekorten en vereenvoudigen. Op welke wijze spant de regering zich hiervoor in? Is de regering hierover in overleg met provincies? In dit kader vragen deze leden of het wetsvoorstel mogelijk gaat maken dat er voor de bestrijding van bijvoorbeeld meeuwen in Haarlem makkelijker een ontheffing kan worden gegeven? (Haarlems Dagblad, 16 april 2015, beschikbaar op: http://www.haarlemsdagblad.nl/regionaal/haarlemeo/article27368567.ece) Hoe ondersteunt het voorliggende wetsvoorstel een eenvoudiger te verkrijgen ontheffing bij overlast, zo vragen deze leden? De leden van de CDA-fractie vragen de regering ten algemene in hoeverre zij mogelijkheden ziet om de bescherming die de huidige flora- en faunawet aan alle inheemse zoogdieren en vogels biedt, in het wetsvoorstel zo vorm te geven dat soorten die goed in Nederland gedijen en voor veel overlast zorgen niet langer deze beschermingsgraad krijgen.

7.2.2 Faunabeheereenheden en faunabeheerplannen

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd of de regering ook van mening is dat naast natuur- en milieuorganisaties en de dierenbeschermingsorganisaties ook de recreantenorganisaties kunnen worden opgenomen in de faunabeheereenheden. De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering te bevestigen dat het wetsvoorstel zelf geen gedetailleerde eisen bevat aan faunabeheerplannen. Deze leden zijn benieuwd of de regering het met hen eens is dat de administratieve lasten in principe dus beperkt zijn.

7.2.3 Jacht

De leden van de CDA-fractie zijn zeer verontrust over de grote lastenstijging voor jachthouders en grondgebruikers, jagers en wildbeheereenheden. Deze leden vragen of het wetsvoorstel tot doel heeft om jagers af te schrikken. De administratieve lasten komen onder andere voort uit de aanvullende soorttellingen die jachtaktehouders zullen moeten doen ten behoeve van hun afschotplannen. Is de regering het met de leden van de CDA-fractie eens om alsnog af te zien van de voorwaarde van afschotplannen, gezien de hoge administratieve lasten? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze is de regering van plan om de administratieve lasten voortvloeiend uit de afschotplannen te beperken? Is het mogelijk om de afschotplannen zo eenvoudig mogelijk te houden, dus zonder soortentellingen en het bijhouden van bejaging, maar door middel van een doelbepaling in het afschotplan? Zo nee, waarom niet? Daarnaast vragen deze leden of natuur beherende organisaties als zij afschot plegen in niet-natuurgebieden evenals particuliere grondbezitters gehouden zijn aan het faunabeheerplan?

Het rapport «regeldrukeffecten wetsvoorstel Natuurbescherming» van SIRA Consulting BV geeft aan dat de termen «bovenmatige wildstand» of «redelijke wildstand» lastig hanteerbaar zijn. Dit blijkt ook uit de beantwoording in de nota naar aanleiding van het verslag op bladzijde 142. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het mogelijk is om verdere invulling te geven aan dit begrip. Zo nee, waarom niet? Is het zo dat in plaats van het benutten van de natuur het voorliggende wetsvoorstel toewerkt naar een systeem waarbij er alleen jacht mogelijk is in het kader van schadebeperking, zo vragen deze leden? De leden van de CDA-fractie vragen ten algemene of de regering het recht van de eigenaar van de grond erkend (die de jachthouder is) om in het wild levende dieren op zijn gronden te doden en te (laten) consumeren, zolang hij een redelijke wildstand handhaaft? Is de regering bereid dit zakelijk recht dat verbonden is aan het eigendomsrecht van de grond duidelijk vast te leggen in de wet, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zo nee, waarom niet? De leden van de CDA-fractie vragen of de regering zich ervan bewust is dat het voor de jachthouder soms noodzakelijk is om sommige predators waarvan er een overmatige stand is, zoals vos, kraai en ekster, te bestrijden om aan zijn verplichting om een redelijke wildstand te verzorgen te voldoen? En is de regering het eens met deze leden dat wildbeheer een onderdeel vormt van het faunabeheer in ons land en dat jacht daar een belangrijk instrument bij is? Is de regering bekend met het bericht http://www.gelderlander.nl/regio/rivierenland/tiel/sterke-toename-kraaien-ten-koste-van-weidevogels-1.4853329? Heeft de regering in kaart gebracht in welke mate er overmatige aantallen van kraaien zijn wat ten koste gaat van weidevogels? Heeft de regering uitvoering gegeven aan de conclusie van de Rijksuniversiteit Groningen «Kraaiachtigen een bedreiging voor weidevogels?» van Bos en Vugteveen dat er meer onderzoek nodig is? Hoe is de regering voornemens om het op eenvoudige wijze mogelijk te maken voor jachthouders om overmatige aantallen van predators als kraai en vos zodat jachthouders op eenvoudige wijze aan hun wettelijke verplichting van een redelijke wildstand kunnen voldoen? Is de regering bereid genoemde soorten op te nemen in de wildlijst zodat de jachthouder alle middelen heeft om te voldoen aan de wettelijke eis redelijke wildstand? Kan de regering toelichten waarom zij de predators als vos, kraai, kauw en ekster, waarvan de stand overmatig is en waarvan het voortbestaan van de soort niet wordt bedreigd, niet opneemt in de wildlijst?

De leden van de CDA-fractie vragen ten aanzien van de wildlijst of de regering kan toelichten waarom zij ganzensoorten waarvan de stand overmatig is en waarvan het voortbestaan van de soort in de verste verten niet door jacht wordt bedreigd, niet opneemt in de wildlijst. Deze leden vragen of de regering bereid is om het ineenschuiven van de drie verschillende regimes voor jacht, populatiebeheer, en schadebestrijding te onderzoeken in één regelgevend kader?

De Staatssecretaris van Economische Zaken schrijft in reactie op het advies van ACTAL naar aanleiding van de rapportage van Sira Consulting (Kamerstuk 2015Z07763) dat de verwachte toename van de regeldruk voor jachtaktehouders serieuze aandacht verdient en dat zij hierover overleg voert met provincies. De leden van de SGP-fractie willen opnieuw hun zorgen uitspreken over de verwachte toename van de regeldruk voor jachtaktehouders. Zij horen daarom graag hoe de regering toename van deze regeldruk gaat voorkomen. Wil zij de voorgestelde maatregelen, waaronder het verplichte afschotplan, heroverwegen?

Het onderzoek van Sira Consulting laat zien dat procedures voor bijzondere ontheffingen buiten de faunabeheerplannen vaak zo lang duren dat de te bejagen diersoorten het gebied al hebben verlaten vóórdat er toestemming is om te jagen. Ook ACTAL wijst hier op en adviseert om de procedures voor bijzondere ontheffingen te vereenvoudigen en te bekorten. De leden van de SGP-fractie leggen hier graag de vinger bij. Deelt de regering deze zorg? Is de regering bereid in overleg met provincies maatregelen te nemen om de genoemde procedures te vereenvoudigen en te bekorten?

Een bepaalde groep grondeigenaren en grondgebruikers heeft principiële bezwaren tegen het afsluiten van verzekeringen. Dit geldt ook voor de voor jachtaktehouders verplichte aansprakelijkheidsverzekering (artikel 3.24 van het voorliggende wetsvoorstel). Gemoedsbezwaarde grondeigenaren en grondgebruikers die te maken hebben met wildschade en zelf door afschot deze schade willen beperken, komen daardoor in de problemen. De leden van de SGP-fractie leggen dit graag voor en vragen of de regering bereid is de genoemde verplichting te beperken tot jachtaktehouders die buiten eigen grondgebied actief zijn.

HOOFDSTUK 8. BESCHERMING HOUTOPSTANDEN EN REGULERING HANDEL HOUT EN HOUTPRODUCTEN

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat er met verschillende gedragscodes, ten aanzien van de kap en herplanting van houtopstanden gewerkt gaat worden. Deze leden vragen of de administratieve lasten van deze gedragscodes in beeld zijn en hoe hier op gestuurd wordt. Zijn deze administratieve lasten meegenomen in het rapport over de regeldrukeffecten van de wet door Sira BV? En worden deze administratieve lasten meegenomen in de evaluatie?

Is de regering bereid om werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud van bos- en natuurterreinen, waterlopen en landschap vrij te stellen van deze gedragscodes die administratieve kosten met zich meebrengen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de D66-fractie vragen de regering nader in te gaan op de vraag of zij bereid is de functie van bossen voor bijvoorbeeld klimaatmitigatie in het wetsvoorstel te erkennen. De leden van deze fractie lezen namelijk dat vanwege het voor Nederland beperkte handelingsperspectief van het integraal opnemen van emissies door bosbouw en verandering van landgebruik (LULUCF) als onderdeel van het Klimaat- en Energiepakket, de regering het niet opportuun acht om de functie van bossen voor klimaatmitigatie in het wetsvoorstel te erkennen. Deze leden willen graag weten of de regering hier dan niet voorbij gaat aan de functie die het huidige bosareaal heeft voor klimaatmitigatie. Zij vragen voorts waarom de regering het opnemen van een dergelijke erkenning expliciet koppelt aan het handelingsperspectief.

HOOFDSTUK 12. ZIENSWIJZEN

12.1 Vereniging van Nederlandse Gemeenten

De regering schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag aan dat het wetsvoorstel niet zal leiden tot een toename van de werklast voor gemeenten. De regering geeft daarbij aan dat het wetsvoorstel niet leidt tot een vergroting van het aantal activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. De leden van de SGP-fractie kunnen deze reactie niet helemaal volgen. Tot op heden is koppeling van de natuurtoets aan de omgevingsvergunning facultatief en wordt het in veel gevallen nog niet gedaan. Het voorliggende wetsvoorstel stelt een verplichte koppeling voor. Dat betekent, zoals ook de regering constateert, dat gemeenten in veel meer gevallen moeten beoordelen of een natuurtoets is vereist en ook in veel meer gevallen verantwoordelijk zijn voor handhaving van het natuuronderdeel van een omgevingsvergunning. Dat betekent, ondanks faciliterende maatregelen vanuit het Rijk, toch dat de werklast voor gemeenten toe zal nemen? De leden van de SGP-fractie vragen dus nogmaals wat de genoemde verplichte koppeling betekent voor de werklast van gemeenten en wat de uitkomsten waren van de noodzakelijke toetsen in verband met de Code interbestuurlijke verhoudingen.

HOOFDSTUK 13. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1.10

Met betrekking tot de actieve soortenbescherming hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vraag. Hoe wil de regering met de huidige formulering van artikel 1.10 voorkomen dat provincies via gerechtelijke uitspraken worden gedwongen om een groot deel van hun natuurbudget te besteden aan slechts een beperkt aantal soorten in plaats van een gebiedsgerichte benadering?

Artikel 2.9

De leden van de SP-fractie lezen in lid 3 van artikel 2.9 dat van het verbod in 2.7 om projecten te realiseren zonder vergunning, kan worden afgeweken per verordening. Aan deze verordening kunnen regels gesteld worden, maar, zo vragen deze leden, aan welke regels moet deze verordening voldoen? Waarom is gekozen voor deze zeer vrijblijvende benadering? Is het betreffende lid van 2.9, geen ondergraving van artikel 2.7? Wat zijn de grenzen waarbinnen deze verordening kan worden afgegeven? Welke formele invloed hebben de Kamer en de provinciale staten in dit proces?

Artikel 3.4

De leden van de SP-fractie krijgen graag toelichting op artikel 3.4 lid 3. Vanuit welke achtergrond worden motorboten op zee vrijgesteld? Hoe is dit in de huidige natuurwet geregeld? Voor welk probleem biedt dit een oplossing? Gaat het om vissersboten, zo ja: kunnen deze sleepnetten hebben? Graag krijgen deze leden ook toelichting op het al dan niet toestaan van vissersboten met sleepnetten tot een bepaald motorvermogen in Natura2000-gebieden. Wat is onder de huidige wetgeving toegestaan, en wat wordt onder de nieuwe wetgeving toegestaan? Welke rechterlijke uitspraken zijn er gedaan in deze?

Artikel 3.12

Is de regering bereidt om bij artikel 3.12 toelating van maatschappelijke organisaties zoals natuurorganisaties en dieren beschermende organisaties te verplichten, zo vragen de leden van de SP-fractie? Is de regering bereid om in overleg met de provincies richtlijnen op te stellen over hoe faunabeheereenheden worden samengesteld? Welke officiële dan wel historische functies (advies richting provincie) hebben faunabeheereenheden?

Artikel 3.19

Betreffende artikel 3.19 lid 3 vragen de leden van de SP-fractie in hoeverre het is toegestaan om nabij huizen buiten de bebouwde kom te schieten. Waarom zijn hier geen regels over vastgesteld? Is de regering bereid om bijvoorbeeld 500 meter afstand van bewoning in te stellen waarbinnen niet geschoten mag worden? Voorts vragen de leden van de SP-fractie, met verwijzing tot het schietdrama in Alphen aan den Rijn, welke waarborgen er extra zijn ingebouwd om gevaarlijke schietincidenten te voorkomen. Zijn er aanscherpingen op dit vlak, ten opzichte van de huidige regelgeving?

Artikel 3.29

De leden van de SP-fractie vragen wat de gedachtegang is achter artikel 3.29. Middels een gedragscode kunnen een enorme hoeveelheid handelingen vrijgesteld worden van de verboden, wat is de reikwijdte van de vrijstelling? Wat is het nut van de in het eerste lid genoemde verboden als ze volledig omzeild kunnen worden middels gedragscodes? In hoeverre is dit een vrijbrief? Waarom is er niet voor gekozen om inhoudelijke vereisten en richtlijnen voor de gedragscodes op te nemen? Welke invloed kan de Kamer hebben op het goedkeuren van gedragscodes? Welke gedragscodes heeft de regering bijvoorbeeld in gedachte?

Artikel 8.3

Voor de leden van de VVD-fractie is nog steeds niet helder hoe het bepalen van «grote schoonheid» tot stand komt. De regering geeft in haar beantwoording op vraag 303 in de Nota naar aanleiding van Verslag aan dat de Minister van Economische Zaken bepaalt of een gebied aan dit criterium voldoet. Kan de regering aangeven op welke manier dat wordt bepaald en op basis van welke criteria?

BIJLAGE EUROPEES BESCHERMDE DIERSOORTEN EN PLANTENSOORTEN

De leden van de SP-fractie ontvangen graag een lijst van de dieren- en plantensoorten die wel onder de huidige wet vallen, maar niet onder de voorliggende.

BIJLAGE Rapport SIRA «Regeldrukeffecten Wetsvoorstel Natuurbescherming»

De leden van de VVD-fractie merken op dat het rapport van SIRA constateert dat onderhavig wetsvoorstel tot extra regeldruk zal leiden bij burgers als gevolg van de aanscherping van de jachtregels. SIRA geeft in haar rapport aan dat dit met name het gevolg is van de nalevingskosten voor wildbeheereenheden om afschotplannen op te stellen en voor de jachthouders om hiervoor aanvullende informatie aan te leveren. Deze leden maken zich zorgen om deze mogelijke toename en vragen de regering om hier nog eens goed naar te kijken. Is de regering van mening dat een dergelijke toename van de regeldruk past bij het uitgangspunt van de wet om de regeldruk terug te brengen? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de jachthouders een wezenlijk onderdeel zijn van het faunabeheer in Nederland. Een onredelijke toename van de regeldruk kan als gevolg hebben dat jachthouders zich zullen terugtrekken. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor het faunabeheer in Nederland. Is de regering het met deze leden eens dat dit een onwenselijk scenario zou zijn? Zo ja, hoe wordt dit voorkomen? De leden van de VVD-fractie willen de regering om een reactie vragen op de conclusie van SIRA dat de «kan»-bepalingen in het wetsvoorstel, verschillen in de uitvoering van het wetsvoorstel en stapeling van regelgeving en bevoegd gezag kunnen leiden tot meer regeldruk voor bedrijven en burgers.

Ten aanzien van het voornemen van de regering om de regeldruk te evalueren, onder meer bij de uitvoering bij de provincies, vragen de leden van de CDA-fractie en of dit voorafgaand aan de inkadering van de natuurbeschermingswet in de omgevingswet gedaan gaat worden. Is de regering voornemens om de wet in het bijzonder te evalueren ten aanzien van de uitvoering van actieve soortenbescherming, voortgang van ontheffingsaanvragen en de aanwijzing van bijzondere provinciale natuurgebieden door provincies, zo vragen deze leden. De leden van de CDA-fractie vragen of de kosten van bezwaar en beroepsprocedures van faunabeheerplannen, waaronder ook schade voortkomend uit langere procedures, is meegenomen is het onderzoek naar de regeldrukeffecten van de Natuurbeschermingswet door Sira BV.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de reactie van de Staatssecretaris dat er geen toename van de regeldruk wordt verwacht als gevolg van de nota van wijziging. Tegelijkertijd constateren zij dat de nalevingskosten voor burgers met € 1,6 miljoen tot € 8,6 miljoen kunnen stijgen. Daarnaast is er sprake van € 8,8 miljoen aan eenmalige nalevingskosten. Deze leden vragen de regering waar deze toename van de nalevingskosten precies door wordt veroorzaakt. Zij missen in het rapport van SIRA Consulting BV namelijk een duidelijke onderbouwing van het «minimale en maximale scenario» en de bijbehorende bedragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn voorstander van planmatig beheer en staan in beginsel positief tegenover het opnemen van afschotplannen in de faunabeheerplannen. Zij vragen of de regering bereid is om in overleg te treden met provincies, faunabeheereenheden en wildbeheereenheden om duidelijkheid te creëren over de extra eisen en verplichtingen waarmee jachtaktehouders te maken zullen krijgen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering aan te geven in hoeverre provincies in de beheerplannen voor Natura 2000-gebieden inderdaad duidelijk en helder maken voor welke (typen) activiteiten al dan niet een vergunning is vereist. De Staatssecretaris wijst in haar reactie op de mogelijkheid om gedragscodes op te stellen om vrijstelling van verboden ter bescherming van soorten te verkrijgen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of er veel van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, en zo ja, welke gedragscodes inmiddels zijn goedgekeurd.

BIJLAGE Advies ACTAL Rapport regeldruk wetsvoorstel natuurbescherming

De leden van de VVD-fractie merken op dat ACTAL constateert dat de berekening van regeldrukgevolgen een toename laat zien, terwijl met het wetsvoorstel een reductie van de regeldruk werd beoogd. Kan de regering hier nader op ingaan? Kan de regering aangeven hoe in haar ogen dit wetsvoorstel wel tot een reductie van de regeldruk zal leiden? Deze leden vragen de regering wat zij van de constatering van ACTAL vindt dat het wetsvoorstel enkele onzekerheden met zich meebrengt met betrekking tot de gevolgen voor regeldruk. Eén van de gestelde onzekerheden zijn de «kan»-bepalingen in het wetsvoorstel, zoals de bevoegdheid van provincies om bijzondere provinciale natuurgebieden aan te wijzen. Deelt de regering deze zorgen? Zo nee, waarom niet? De leden van de VVD-fractie merken op dat ACTAL het voorstel doet om een bepaling op te nemen om de regeldrukeffecten te evalueren. Wat is de reactie van de regering op de suggestie van ACTAL om een bepaling op te nemen volgens welke de regeldrukgevolgen van de Wet natuurbescherming worden geëvalueerd voorafgaand aan de inkadering in de Omgevingswet? Is de regering bereid deze suggestie over te nemen? Zo ja, op welke manier zou dit kunnen? Zo nee, waarom is de regering van mening dat dit niet nodig is? Deze leden vragen de regering een reactie te geven op de conclusie van SIRA dat de procedures voor bijzondere ontheffingen buiten de faunabeheerplannen veel tijd in beslag nemen. In haar brief van 24 april stelt ACTAL voor de procedures omtrent bijzondere ontheffingen te vereenvoudigen. Kan de regering aangeven of en hoe aan dit advies gevolg gegeven kan worden? De leden van de VVD-fractie merken op dat ACTAL aanbeveelt om te monitoren en te evalueren hoe burgers en bedrijven de regeldruk, eenmaal wet, in de praktijk zullen ervaren. Kan de regering toezeggen dat daarbij expliciet wordt meegenomen de effecten van gedragscodes die door 20 gemeentes en 18 overige organisaties zijn opgesteld? Kan de regering tevens aangeven hoe in de 370 andere gemeentes bestendig beheer en onderhoud wordt uitgevoerd zonder dat daarvoor ontheffingen zijn of worden aangevraagd?

Afsluitend vragen de leden van de VVD-fractie naar de effecten van de decentralisatie voor het Ministerie van Economische Zaken nu het beleid met betrekking tot natuur wordt gedecentraliseerd naar de provincies. Leidt deze verandering tot een structurele besparing voor het ministerie en kan de regering tevens aangeven welke veranderingen dit structureel teweeg brengt op de begroting voor het Ministerie van Economische Zaken? Zo nee, waarom leidt niet tot financiële veranderingen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering wanneer er op basis van de monitoring van de regeldruk een eerste evaluatie zal worden gepubliceerd van de ontwikkeling van de regeldruk. Is de regering bereid om de regeldruk te evalueren voordat de Wet natuurbescherming wordt opgenomen in de Omgevingswet, conform het advies van ACTAL, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben in de eerste schriftelijke ronde al vragen gesteld over de wijze waarop bestuursorganen in de praktijk de intrinsieke waarde van natuur kunnen operationaliseren en als beginsel concreet kunnen hanteren bij het uitoefenen van hun taken en bevoegdheden. Zij constateren nu dat ook ACTAL kanttekeningen plaatst bij dit begrip. Op basis waarvan verwacht de regering dat het begrip «intrinsieke waarde» geen onduidelijkheid zal kunnen geven in de verdere uitvoering en naleving van het wetsvoorstel, eenmaal wet, zo vragen deze leden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Vermeij

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Vos

Naar boven