33 327 Wijziging van verschillende wetten in verband met de vereenvoudiging van de uitvoering van deze wetten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Wet vereenvoudiging regelingen UWV)

I VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 april 2014

Tijdens de plenaire behandeling van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV (33 327) op 11 december 2012 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd1 de mogelijkheden van het combineren van indicatiestellingen te onderzoeken. De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 heeft kennisgenomen van de brief van 19 december 2013 met de reactie van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op deze toezegging.3

Naar aanleiding daarvan heeft zij de Staatssecretaris op 10 februari 2014 een brief gestuurd.

De Staatssecretaris heeft op 9 april 2014 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren

BRIEF AAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Den Haag, 10 februari 2014

Tijdens de plenaire behandeling van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV (33 327) op 11 december 2012 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd4 de mogelijkheden van het combineren van indicatiestellingen te onderzoeken. De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft kennisgenomen van de brief van 19 december 2013 met de reactie van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op deze toezegging.5

Tijdens het debat over de Wet vereenvoudiging regelingen UWV hebben de leden van PvdA-fractie aandacht gevraagd voor de ingewikkelde indicaties voor de AWBZ voor mensen die ook een beroep doen op het UWV. Zij informeerden of dit niet te combineren is, zodat indicaties voor combinaties van AWBZ en sociale zekerheid vereenvoudigd kunnen worden. Deze indicaties zouden integraal via het UWV kunnen lopen, waardoor verbinding tussen werk en zorg, en schuiven met wat voor mensen nodig is, mogelijk wordt.

In uw brief wijst u op de komende decentralisaties op het gebied van de Participatiewet, Jeugdzorg en AWBZ, waardoor gemeenten in belangrijke mate gaan bepalen wie in aanmerking komt voor welke vorm van ondersteuning. Het verheugt de leden van de PvdA-fractie dat hiermee een belangrijke stap wordt gezet om te komen tot meer integrale dienstverlening op het terrein van zorg en sociale zekerheid. Tegelijkertijd roept de brief een aantal vragen op, die zij graag – mede namens de fracties van VVD en SP – aan u voorleggen.

Het is de leden van deze fracties niet duidelijk wat de gevolgen zijn van de lokale beleidsvrijheid voor de uitvoering. Is het mogelijk dat de gemeenten allemaal iets anders gaan vragen aan het Centraal Administratiekantoor (CAK) en het Centraal Indicatieorgaan Zorg (CIZ)? Met het ingezette beleid wordt naar uw mening een belangrijke stap gezet om te komen tot meer integrale dienstverlening op het terrein van zorg en sociale zekerheid. Wat verstaat u onder integraliteit? Welke indicatoren worden voor zowel beleidsuitkomsten als uitvoeringscondities gehanteerd?

Hoe gaat het Rijk dit integraal beoordelen en hoe wordt de Eerste Kamer hiervan op de hoogte gehouden? Tenslotte vragen de leden van deze fracties hoe dit zich verhoudt tot het voornemen om te komen tot een integrale monitor sociaal domein, zoals is toegezegd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer.

Kortom, naar de mening van de leden van deze fracties dient het bundelen en stroomlijnen van ingewikkelde indicaties of stapeling van indicaties rond werk, inkomen en zorg structureel geregeld te worden.

De leden van de commissie zien uit naar uw reactie en ontvangen deze bij voorkeur binnen vier weken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.J. Sylvester

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 april 2014

Tijdens de plenaire behandeling van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV (33 327) op 11 december 2012 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd, dat hij met de collega’s in het kabinet zal overleggen over de mogelijkheid van het combineren van indicaties voor AWBZ en sociale zekerheid. Mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, heb ik u op 19 december 2013 hierover geïnformeerd6. In mijn brief ging ik in op de komende decentralisaties op het gebied van de Participatiewet, Jeugdzorg en AWBZ. Gemeenten gaan in belangrijke mate bepalen wie in aanmerking komt voor welke vorm van ondersteuning en kunnen dit integraal oppakken.

In reactie op mijn brief heeft u mij laten weten dat de leden van de PvdA-fractie verheugd zijn dat er een belangrijke stap wordt gezet om te komen tot meer integrale dienstverlening op het terrein van zorg en sociale zekerheid. Tevens stelt de PvdA-fractie, mede namens de fracties van VVD en SP, een aantal nadere vragen. Deze vragen betreffen de integraliteit en de verhouding daarvan tot de lokale beleidsvrijheid (ook richting CIZ en CAK), het beoordelen van de integraliteit en hoe dit zich verhoudt tot de toegezegde integrale monitor sociaal domein. Hieronder ga ik, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op deze vragen in.

Met het ingezette beleid wordt een belangrijke stap gezet om te komen tot meer integrale dienstverlening op het terrein van zorg en sociale zekerheid. Onder integraliteit wordt verstaan dat gemeenten met de decentralisaties in staat worden gesteld om de burger in de diverse levensdomeinen breed te ondersteunen. Zij staan het dichtst bij de burger en kunnen bij uitstek de dienstverlening aan hun burgers integraal en «op maat» aanbieden, zonder onnodige bureaucratie. De wetgeving zal de wettelijke kaders bevatten om adequate ondersteuning van kwetsbare burgers te borgen. Gemeenten krijgen binnen de wettelijke voorwaarden beleidsruimte om te beoordelen welke voorzieningen/ondersteuning zij voor cliënten aanbieden, waarbij UWV op bepaalde punten een rol heeft bij de Participatiewet.

Het is aan gemeenteraden om binnen de wettelijke kaders uitwerking te geven aan het lokale beleid in het gemeentelijke beleidsplan en de gemeentelijke verordeningen. De gevolgen van de lokale beleidsruimte zijn niet op voorhand te geven.

Belangrijk onderdeel in het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 is de wettelijke waarborg van het toegangsproces van melding, onderzoek en aanvraag. Het wetsvoorstel voorziet in voorwaarden waaraan een goed onderzoek ten minste moet voldoen. Het bepaalt tevens dat betrokken moet worden of, en zo ja hoe, door middel van samenwerking met andere partijen -zoals jeugdhulp, welzijn, wonen of partijen op het terrein van werk en inkomen- het mogelijk is te komen tot verbetering van zelfredzaamheid en participatie of te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang. De gemeente kan daarmee beoordelen of het mogelijk en wenselijk is om voorzieningen in samenhang op te pakken. Gemeenten moeten op basis van de Wmo 2015 daarmee verbindingen leggen tussen de domeinen, bijvoorbeeld door een koppeling te maken met de voorzieningen voor de ondersteuning van participatie en zelfredzaamheid. Deze koppeling moet ervoor zorgen dat de ondersteuning die mensen nodig hebben niet alleen beschikbaar is op het werk of thuis. Vaak houdt de behoefte aan ondersteuning niet op bij de voordeur. Met het integreren van ondersteuning in zowel de werk- als privésfeer kunnen hulpbehoevenden rekenen op steun die ze gedurende de hele dag nodig hebben. Dat kan in de praktijk op verschillende manieren vorm krijgen. Denk aan bijvoorbeeld iemand met een fysieke beperking die met een scootmobiel of aangepaste rolstoel naar zijn werk gaat. Denk aan begeleiding door een jobcoach om een werkzoekende met een arbeidsbeperking bij een reguliere werkgever te laten starten, waarbij tegelijkertijd sprake is van ondersteuning bij het voeren van een huishouding. De wenselijkheid van integrale ondersteuning is de reden dat het aan gemeenteraden is om binnen de wettelijke kaders verdere uitwerking te geven aan het lokale beleid in het gemeentelijke beleidsplan en de gemeentelijke verordeningen.

De regie op integrale beoordeling ligt hiermee bij de gemeenten. Vaak is een landelijke «indicatiestelling» niet meer aan de orde. Op basis van informatie over bijvoorbeeld schuldenproblematiek of diagnose van de zorgvraag kan al ondersteuning worden ingezet. Daar waar gemeenten landelijke indicatie-organisaties benutten houden gemeenten de integrale regie. UWV zal in het kader van de Participatiewet op verzoek van gemeenten beoordelen of personen tot de doelgroep van de garantiebanen behoren, of tot de doelgroep van beschut werk. Het CIZ blijft alleen een rol spelen in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) en niet bij het wetsvoorstel Wmo 2015. Het wetsvoorstel Wmo 2015 kent een heldere afbakening met het wetsvoorstel Wlz. Indicatiestelling voor deze domeinen vindt daarom afzonderlijk en integraal plaats door of gemeenten of het CIZ. Wetsvoorstellen Wmo 2015 en Wlz bieden wel een wettelijk kader voor gegevensuitwisseling tussen CIZ en gemeenten ten behoeve van uitvoering van die wetten en de afbakening. Om dit technisch te faciliteren wordt verkend of het mogelijk is om via een inkijkfunctie bij CIZ gemeenten te informeren of aanvragers al in het bezit zijn van een indicatie voor Wlz. U vraagt ook naar de verhouding van gemeenten met het CAK. Gemeenten kunnen eigen overeenkomsten met het CAK afsluiten. Deze overeenkomsten hebben betrekking op eigen bijdragen. Dit verandert niet met de nieuwe wetgeving. De gemeenten houden hiermee dus de integrale regierol.

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties coördineert de totstandkoming van de integrale monitor sociaal domein. Op dit moment werken de departementen, in afstemming met de VNG, gemeenten en andere relevante partijen, aan de invulling van de monitoring. Het uitgangspunt daarbij is dat de inrichting van de monitoring enerzijds recht dient te doen aan de nieuwe verantwoordingsverhoudingen, waarbij de gemeente de eerstverantwoordelijke overheidslaag wordt, en dat anderzijds op rijksniveau voldoende geaggregeerde resultaatinformatie beschikbaar dient te komen ten behoeve van de systeemverantwoordelijkheid.

De verantwoording voor hoe gemeenten de taakuitvoering ter hand nemen, is horizontaal belegd. Naar verwachting wordt dit proces in de zomer van 2014 afgerond. De Eerste en Tweede Kamer worden hierover uiteraard geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Kamerstukdossier 33 327 op www.eerstekamer.nl ; toezegging T01644.

X Noot
2

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA) (voorzitter), Thissen (GL), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Van Dijk (PVV) (vice-voorzitter), Sörensen (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), Beckers (VVD), Swagerman (VVD), Kok (PVV), Koning (PvdA).

X Noot
3

Kamerstukken I 2013/14, 33 327, H.

X Noot
4

Kamerstukdossier 33 327 op www.eerstekamer.nl ; toezegging T01644.

X Noot
5

Kamerstukken I 2013/14, 33 327, H.

X Noot
6

Kamerstukken I 2013/2014, 33 327, H.

Naar boven