33 322 Wijziging van de Meststoffenwet (invoering mestverwerkingsplicht)

Nr. 17 HERDRUK1 NADER VERSLAG

Vastgesteld 26 augustus 2013

De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft besloten een nader verslag uit te brengen over dit wetsvoorstel. Aanleiding daartoe is met name de ontvangen nota van wijziging welke strekt tot aanpassing van het oorspronkelijke voorstel. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit nader verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

       

I.

Algemeen

2

1.

Doel en aanleiding nota van wijziging

2

2.

Mestverwerkingsplicht

7

3.

Registratieverplichting voor intermediairs en Bibob-toetsing

11

4.

Effecten van de nota van wijziging

12

 

4.1

Algemeen

12

 

4.2

Regeldruk

13

 

4.3

Uitvoering en handhaving

13

 

4.4

Milieueffecten

14

5.

Overig

15

II.

Artikelen

16

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding nota van wijziging

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Meststoffenwet. Deze leden hebben ten aanzien van het wetsvoorstel een aantal vragen en opmerkingen. De leden van de VVD-fractie merken voorts op dat naast het wetsvoorstel voor de nadere uitwerking, mogelijk ook een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) en een ministeriële regeling gemaakt moeten worden. Kan de regering aangeven of zij hier ook daadwerkelijk gebruik van gaan maken? Wat zouden dan de belangrijkste thema’s van de AMvB en ministeriële regeling zijn? Wordt het bedrijfsleven betrokken bij de uitwerking van deze, over het algemeen meer praktische, zaken? Hoe past het opstellen van deze «lagere regelgeving» in het tijdspad om het wetsvoorstel per 1 januari 2014 van kracht te laten zijn?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de dierrechten van rechtswege per 1 januari 2015 vervallen en de melkquotering per 1 april 2015 op basis van een Europees besluit. Kan de regering aangeven of dit ook daadwerkelijk betekent dat dierrechten voor pluimvee en varkens per 1 januari 2015 worden afgeschaft en dus niet op een nader te bepalen koninklijk besluit? De leden van de VVD-fractie willen de regering nogmaals meegeven dat zij geen voorstander zijn voor het in stand houden van dierrechten mede omdat het kabinet ook voornemens is met regelgeving te komen voor de provincies, die het voor provincies en gemeenten mogelijk maakt om indien nodig in bepaalde gebieden uit het oogpunt van volksgezondheid grenzen te stellen aan de omvang van de veehouderij.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretarissen van Economische Zaken (EZ) en Infrastructuur en Milieu (I&M) voor 1 januari 2014 op basis van een ex-ante beleidsevaluatie uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Landbouw Economisch Instituut (LEI) beoordelen of de mestverwerkingsplicht ook na het beoogd vervallen van de dierrechten en melkquota, een voldoende sturend instrument is om aan de verplichtingen van de nitraatrichtlijn te voldoen. De leden van de VVD-fractie vinden het opmerkelijk dat op basis van een ex-ante beleidsevaluatie wordt bepaald of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om aan de verplichtingen van de nitraatrichtlijn te voldoen. Deze leden vinden het logischer om hierover een besluit te nemen als het nieuwe stelsel operationeel en functioneel is en geven dan ook de voorkeur voor een ex-post beleidsevaluatie. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat dergelijke besluiten gestoeld moeten zijn op uitkomsten uit de praktijk in plaats van aannames vooraf en roepen de regering op eerst te kijken of het stelsel werkt en na een bepaalde periode een evaluatie uit te voeren. Kan de regering aangeven of zij hiertoe bereid is en kan de regering voorts toelichten waarom zij in eerste instantie heeft gekozen voor ex-ante beleidsevaluatie? De leden van de VVD-fractie willen weten indien de regering vasthoudt aan haar voornemen om een ex-ante beleidsevaluatie te laten uitvoeren, hoe deze opdracht aan het PBL en LEI exact geformuleerd is en kan de regering deze onderzoeksopdracht naar de Kamer sturen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat als uit de evaluatie blijkt dat de maximering van de mestproductie noodzakelijk is, daartoe aanvullende instrumenten worden ingezet. Daarbij wordt primair gedacht aan de continuering van dierrechten voor varkens en pluimvee en de introductie van dierrechten voor rund- en melkvee. De leden van de VVD-fractie willen van de regering weten of de uitkomsten van de evaluatie allesbepalend zijn voor het besluit of aanvullende instrumenten noodzakelijk zijn? De leden van de VVD-fractie vragen in dit licht waarom de sectoren dan een plan moesten presenteren waaruit moest blijken dat er in 2014 en 2015 voldoende capaciteit beschikbaar zou zijn om het overschot van mest te verwerken om dierrechten te voorkomen? Kan de regering toelichten wat zij vindt van het recent gepresenteerde plan dat LTO Nederland samen met de brancheorganisaties voor zuivel, vlees en diervoerders respectievelijk Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO), Centrale Organisatie voor de Vleessector (CVO) en Nevedi en Cumela heeft opgesteld? De leden van de VVD-fractie willen in dit kader ook nog opmerken dat zij bezorgd zijn over de signalen die zij ontvangen uit het veld over het in stand houden of opnieuw introduceren van dierrechten. Zo beoordeelt Rabobank bijvoorbeeld financieringsaanvragen van melkveehouders strenger vanwege de mogelijke invoering van dierrechten voor rundvee en de trage behandeling van de nieuwe mestwet. De Rabobank wil dat melkveehouders rekening houden met de mogelijkheid dat zij hun stal niet volledig kunnen benutten na 2015. De leden van de VVD-fractie vinden het een zorgelijke ontwikkeling dat banken agrarische ondernemers niet meer willen financieren omdat niet duidelijk is of dierrechten opnieuw worden ingevoerd. Deze leden willen de regering met klem oproepen om de bestaande dierrechten af te schaffen en geen nieuwe dierrechten in te voeren. Kan de regering aangeven wat zij van de geschetste ontwikkelingen vindt en hoe zij gaat voorkomen dat banken agrarische ondernemers niet willen financieren omwille van het onduidelijk overheidsbeleid over het wel of niet invoeren van dierrechten?

In het schriftelijk overleg ten aanzien van de brief van de Staatssecretaris van EZ inzake de Nederlandse inzet voor het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 36) hebben de leden van de VVD-fractie gevraagd naar de stand van zaken over het af te sluiten convenant betreffende de vergunningverlening voor mestverwerkingsinstallaties. De regering heeft hierop gereageerd dat dit onderwerp binnenkort op bestuurlijk niveau met IPO en VNG besproken wordt en dat de Kamer per brief geïnformeerd zal worden over de uitkomsten van dit traject. Kan de regering aangegeven wat de laatste stand van zaken hieromtrent is?

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende voorstel tot Wijziging van de Meststoffenwet. Deze leden onderschrijven het doel van de wetswijziging: het voorkomen van overbelasting van het milieu door mest. Mestverwerking kan een oplossing bieden voor het overschot aan dierlijke mest, het voorkomen van milieubelasting en het sluiten van kringlopen. Het verbranden of op andere wijze vernietigen van waardevolle mineralen achten deze leden onwenselijk.

De leden van de PvdA-fractie hebben naar aanleiding van de voorstellen nog enkele vragen en zorgen die mogelijk kunnen worden weggenomen. Met de regering zijn deze leden van mening dat het noodzakelijk is het beperken van de dierrechten als mogelijkheid achter de hand te houden, ook als na enkele jaren om economische redenen verantwoorde mestafzet bijvoorbeeld terugloopt, of als nadat het melkquotum is losgelaten de veestapel -ook na enkele jaren- sterk zou groeien. Deze leden vinden het wenselijk om verder over een eventueel dierrechten systeem na te denken. Een systeem dat meer recht doet aan kleine ondernemers, of juist aan ondernemers met een plus op duurzaamheid en dierwelzijn zou wat de leden van de PvdA-fractie betreft wenselijker zijn. Wanneer komt het wetsvoorstel, waarvan de Staatssecretaris van EZ heeft gezegd dat ze het in voorbereiding zou hebben voor geval er niet aan de verplichte mestverwerking zou zijn voldaan, naar de Kamer?

Naast het wetsvoorstel zullen er voor de nadere uitwerking ook mogelijk een AMvB en een ministeriële regeling gemaakt moeten worden. Kan de regering hieromtrent aangeven of er een AMvB en/of een regeling in ontwikkeling is en zo ja wat daarin de belangrijkste thema’s zijn? Kan de regering aangeven of, en zo ja op welke wijze de stakeholders worden betrokken bij de uitwerking van de wet?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota van wijziging inzake het voorstel van wet tot Wijziging van de Meststoffenwet (invoering stelsel verantwoorde mestafzet). Deze leden verzoeken de regering op de volgende vragen nog een toelichting te geven.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het belangrijk is dat in Nederland al per 2014, wanneer de begrenzingen door het nationale stelsel van dierrechten voor varkens- en pluimveehouderij en indirect door het Europese stelsel van melkquotering nog aanwezig zijn, ervaring kan worden opgedaan met de mestverwerkingsplicht, zonder dat de verwerkingspercentages zo moeten worden gesteld dat druk van de mestmarkt wordt gehaald.

De leden van de CDA fractie willen benadrukken dat snelheid het devies moet zijn om deze wetswijziging in te voeren. Deze leden pleiten er voor dat na het uitstel in 2013 de ingangsdatum 1 januari 2014 moet zijn. Voor landbouwers, loonwerkers en verwerkers is duidelijkheid nodig. Zou de regering kunnen toelichten hoe zij deze ingangsdatum gaat realiseren? Zou de regering een overzicht kunnen geven van de termijnen die gelden om het wetsvoorstel in te laten gaan en hoe dit zorgvuldig en vlot kan geschieden? Naast het wetsvoorstel zullen er voor de nadere uitwerking ook mogelijk een AMvB en een ministeriële regeling gemaakt moeten worden. Deze leden vragen of de AMVB en/of een ministeriële regeling in kwestie reeds in ontwikkeling is en of het bedrijfsleven bij de uitwerking hiervan wordt betrokken? Tevens zijn deze leden, in het licht van het korte tijdsbestek tot de ingangsdatum van de wetswijziging, benieuwd hoe de communicatie richting ondernemers plaats zal vinden.

In verband met het realiseren van voldoende verwerkingscapaciteit zijn de leden van de CDA-fractie bezorgd over de vergunningverlening voor mestverwerkingsinstallaties. Onder meer omdat de Raad van State in haar advies, onder punt c, stelt dat de effectiviteit van de mestverwerkingsplicht afhankelijk zal zijn van de aanwezige verwerkingscapaciteit. Daarnaast wees de Raad van State in haar uitspraak van 31 juli in de gemeente Gemert-Bakel (nummer 201302456/1/R3) de vergunningverlening aan een mestverwerkingsinstallatie af. Uit het artikel op bladzijde 16 van de Boerderij, datum 23 juli 2013, blijkt wel dat er voldoende plannen zijn voor mestverwerking maar dat deze nog gerealiseerd moeten worden. De leden van de CDA-fractie vernemen graag hoe de regering deze vergunningenverleningsproblematiek ziet? Zou bij de vergunningverlening het Rijk kunnen samen werken met gemeenten en provincies om geschikte locaties voor verwerking te vinden? Zijn er in de ogen van de regering nog wetswijzigingen nodig om de vergunningverlening van mestverwerkingsinstallaties te bevorderen? En hoe monitort de regering het verloop van de vergunningsverlening?

De leden van de D66-fractie hebben met enige zorgen kennisgenomen van de nota van wijziging met betrekking tot Wijziging van de Meststoffenwet. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Zij vragen de regering allereerst een tijdspad te schetsen om te zorgen dat er tijdig, dus voor het vrijgeven van de melkquota, een volwaardig systeem in werking is.

De leden van de D66-fractie vragen of er in tegenstelling tot bij de Wijziging van de Meststoffenwet nu bij de totstandkoming van voorliggende wijziging wel overleg gevoerd is met de Europese Commissie?

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of er is gedacht aan andere oplossingen, zoals het gradueel sturen op een kleinere veestapel. Zij denken hierbij in het bijzonder aan het reeds door deze leden in het verslag aangekaarte mogelijkheid van het verkleinen van de varkensstapel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn verheugd dat de verplichte mestplaatsingsovereenkomsten (met hoge administratieve lasten en nalevingskosten) van de baan zijn. Zij hebben echter nog wel enkele vragen bij de nota van wijziging, met name over de mogelijkheden die het wetsvoorstel biedt om grip te krijgen op het mestoverschot in Nederland

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het kabinet voor 1 januari 2014 wil kunnen beoordelen of verplichte mestverwerking een voldoende alternatief is voor het huidige stelsel van dierrechten en melkquota. Genoemde leden vragen aan welke voorwaarden volgens de regering in dat geval moet zijn voldaan. Welke harde garanties wil de regering hebben van de sector?

Graag ontvangen deze leden in dit licht in de nota naar aanleiding van het nader verslag een appreciatie van het sectorplan «Koersvast richting 2020: voortvarend in verantwoordelijkheid».

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er een ex-ante beleidsevaluatie wordt uitgevoerd door PBL, LEI en Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Krijgen de onderzoekers toegang tot alle beschikbare informatie, bijvoorbeeld ook de privacygevoelige informatie over mestverwerkingsinitiatieven die nog niet openbaar is gemaakt? Wanneer verwacht de regering dat het genoemde onderzoek gereed is?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering te schetsen wat het tijdspad zal zijn richting 2015, in het geval uit de ex-ante beleidsevaluatie blijkt dat er twijfels zijn of verplichte mestverwerking voldoende zal zijn.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota van wijziging van het wetsvoorstel. Zij vinden het positief dat de regeling voor zogenaamde MestPlaatsingsOvereenkomsten (MPO’s) uit het wetsvoorstel is gehaald. Zij hebben nog wel enkele vragen over onder meer de onderbouwing en de uitwerking van de verwerkingsplicht.

Kan de regering inzicht geven in de stand van zaken van de onderhandelingen met de Europese Commissie over het vijfde Actieprogramma Nitraatrichtlijn?

Vanuit de akkerbouw ontvangen de leden van de SGP-fractie signalen dat door de veehouderijsector onvoldoende gekeken wordt naar de meststoffen die de akkerbouw nodig heeft. Een probleem is bijvoorbeeld dat de mineralenaanvoer via drijfmest relatief onbetrouwbaar en onvoorspelbaar is. Ook is er vraag naar mestsoorten met een hoog gehalte organische stof. Daar wordt door de veehouderij nog onvoldoende op ingespeeld.

De verwerkingsplicht legt de focus op afzet van dierlijke mest buiten de landbouw. De leden van de SGP-fractie zijn ervan overtuigd dat ook binnen de landbouw nog onbenutte ruimte is voor afzet van dierlijke mest. Cijfers laten zien dat de plaatsingsruimte hoger is dan het daadwerkelijke gebruik van dierlijke mest.

Een knelpunt is bijvoorbeeld dat monsternames pas vlak voor transport plaatsvinden en de laboratoriumuitslagen pas bekend zijn als de mest al op het land aangewend is. Omdat de mestsamenstelling van individuele transporten fors kan variëren, kiezen afnemende grondgebruikers een veilige marge om te voorkomen dat gebruiksnormen onverwacht worden overschreden. Welke ruimte en mogelijkheden zijn er om afnemende grondgebruikers nog voor de aanwending op de hoogte te kunnen stellen van de daadwerkelijke mestsamenstelling van de aangevoerde mest? Zou het bijvoorbeeld mogelijk gemaakt kunnen worden dat na mestscheiding de stabiele, dikke fractie van de mest na mengen al «op locatie» gemonsterd mag worden?

De leden van de SGP-fractie vragen ook of de regering bereid is een bepaling op te nemen waarmee boer-boer meststromen vrijgesteld kunnen worden van de reguliere controleverplichtingen indien sprake is van certificering en bedrijfsspecifieke berekeningen van de bedrijfsbalans voor stikstof en fosfaat, inclusief de mestsamenstelling (BedrijfsMineralenPlan, Kringloopwijzer).

Sommige grondgebruikers kampen met problemen rond bodemvruchtbaarheid en maken werk van het verhogen van het organische stof gehalte van de bodem. Dat kan bijvoorbeeld door de aanvoer van de dikke fractie van dierlijke mest. De opbouw van organische stof vergt echter mineralen. Hiervoor zou met de beschikbaarheid via de werkingscoëfficiënt verrekening plaats moeten vinden. Is het mogelijk om artikel 10, lid 3, van de Meststoffenwet zodanig aan te passen dat het voorgaande ingecalculeerd wordt en met betrekking tot de stikstofgebruiksnorm niet alleen rekening gehouden wordt met de behoefte van de gewassen, maar ook met de behoefte van het bodemleven bij verhoging van het organische stof gehalte? Is de regering bereid dit te bezien?

Ook in de nota van wijziging wordt aangegeven dat de dierrechten vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De leden van de SGP-fractie vragen wat de regering met de verwerkingsplicht gaat doen als onverhoopt besloten wordt om de dierrechtensystematiek ook na 2015 te handhaven. Wordt de verwerkingsplicht dan ingetrokken?

Heeft de regering al zicht op het al dan niet voldoen aan de milieuvoorwaarden voor afschaffing van de dierrechten?

Enkele onderdelen van het wetsvoorstel zullen via een AMvB of een ministeriële regeling verder uitgewerkt worden. Kan de regering voor elk van deze onderdelen aangeven wat de stand van zaken met betrekking tot het opstellen van de betreffende gedelegeerde regelgeving is, wanneer deze regels afgerond kunnen worden, of dat past in het beoogde tijdpad voor de wetgeving en hoe de sector bij het opstellen van deze regels betrokken wordt?

De leden van de fractie van de PvdD hebben met afkeuring kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en de nota van wijziging daarop en willen graag enkele opmerkingen maken en enkele vragen stellen. De leden van de PvdD-fractie wijzen er – met tal van wetenschappers – op dat het huidige mestoverschot en de daarmee gepaard gaande milieu en natuurproblemen niet worden opgelost door middel van het voorliggende wetsvoorstel. Zeker wanneer de dierproductierechten en de melkquota worden afgeschaft in 2015, zal de mestproductie in Nederland niet worden afgeremd, wat hard nodig is, maar juist kunnen toenemen. Hier wijzen verschillende wetenschappelijke studies ook op. Het voorliggende wetsvoorstel voorziet niet in de mogelijkheid om op de productie van mest te sturen, en laat daarmee het mestoverschot nog verder groeien. Onverantwoord, vinden deze leden.

De leden van de fractie van de PvdD lezen dat de regering zich met het mestbeleid ten doel stelt om schoon grond- en oppervlaktewater en een schone lucht te realiseren. Deze leden constateren dat dit doel nog steeds niet behaald is. Sterker nog, de verwachting van het PBL is dat de doelen die de Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt aan de waterkwaliteit, zelfs met de door Nederland gevraagde derogatie van die doelen tot 2027, bij lange na niet gehaald zullen worden. Vermesting is daar de belangrijkste factor in. Kan de regering bevestigen dat het mestoverschot van Nederland, de ruime bemestingsnormen en de overtredingen van de mestwet die op grote schaal voorkomen, het halen van de doelen van zowel het mestbeleid als de KRW ernstig belemmert? Zo nee, waarom niet, en waarom zijn de doelen met betrekking tot waterkwaliteit dan nog steeds buiten bereik? Zo ja, waarom heeft de regering er niet voor gekozen om middels het voorliggende wetsvoorstel strenge regels te stellen aan zowel de kwantiteit van de Nederlandse mestproductie als de normen voor bemesting, zodat deze doelen wel binnen bereik komen?

Naast de zorgen om de waterkwaliteit maken de leden van de fractie van de PvdD zich grote zorgen om de fosfaatcrisis. Het op een zorgvuldige wijze beheren van de schaarse fosfaatvoorraden in de wereld zou volgens de leden van de PvdD-fractie eveneens een doel moeten zijn van het voorliggende wetsvoorstel en de nota van wijziging. Immers, fosfaat is een essentiële grondstof, en de voorraden in de wereld zijn schaars. Daarom is het van groot belang om deze grondstof op een verantwoorde wijze te gebruiken, en ervoor te zorgen dat de kringloop van fosfaat gesloten is, zodat er niets verloren gaat. Deelt de regering die mening? Zo ja, waarom zet zij dan in op be- en verwerking van mest, waardoor er fosfaten verloren gaan, bijvoorbeeld via de verbranding van kippenmest? Is de regering bereid om zorgvuldig gebruik en hergebruik van fosfaten tot onderdeel van het doel van het mestbeleid, inclusief het voorliggende wetsvoorstel, te maken, en dit wetsvoorstel te herzien zodat verspilling van fosfaten niet langer gestimuleerd wordt middels het mestbeleid?

In het voorliggende wetsvoorstel worden een aantal AMvB’s aangekondigd, kan de regering inzicht verschaffen in de termijnen waarin deze gereed zullen zijn? De leden van de PvdD-fractie willen graag weten hoever het wetsvoorstel dat de dierproductierechten behoudt en uitbreidt naar koeien ondertussen gevorderd is, en wanneer de regering verwacht dat dit wetsvoorstel gereed is.

2. Mestverwerkingsplicht

De leden van de VVD-fractie lezen dat veehouders, die onvoldoende grond tot hun beschikking hebben om alle op hun bedrijf geproduceerde dierlijke meststoffen op aan te brengen in lijn met de fosfaatgebruiksnormen, een percentage van het bedrijfsoverschot zullen moeten aanbieden ter verwerking. Kan de regering toelichten op welke wijze deze percentages worden vastgesteld? De leden van de VVD-fractie constateren in dit kader voorts dat bedrijven onder de 2,5 grootvee eenheden (GVE) per hectare vrijgesteld kunnen worden van de verplichte mestverwerking mits zij minimaal 70% grasland hebben. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering overwogen heeft om gegevens van NRS te koppelen aan de landbouwtelling en op die manier te bepalen of ondernemers onder de 2,5 GVE per hectare blijven (dus inclusief de voorwaarde van minimaal 70% grasland)? Zo nee, waarom niet? Deelt de regering de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat controles hierdoor effectiever (gebruik van bijzondere codes) kunnen worden en de administratieve lastendruk kan verminderen? Zo ja, is de regering bereid om hier alsnog naar te kijken?

De leden van de VVD-fractie zijn tevreden dat de mestplaatsingsovereenkomsten uit het wetsvoorstel zijn geschrapt. Het gewijzigde wetsvoorstel is hiermee beperkt tot het feitelijk opleggen van de mestverwerkingsplicht, zonder allerlei onnodige administratieve lasten aan het vooraf vastleggen van alle mestafzet. Hiermee blijft er flexibiliteit voor de mestmarkt, zodat die kan blijven inspelen op veranderende weersomstandigheden en vraag/aanbod op de markt. De leden van de VVD-fractie willen van de regering weten wat de gevolgen zijn voor een ondernemer als hij ervoor kiest om meer mest af te voeren onder de regeling van de verplichte mestafzet? Kan de regering aangeven in hoeverre er ruimte is voor een geringe marge in enig jaar?

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de nota van wijziging de mogelijkheid is opgenomen voor een driepartijenovereenkomst. Bij een driepartijenovereenkomst zijn naast de veehouder ook de bewerker of intermediair en de verwerker partij. Deze vorm van een mestverwerkingsovereenkomst moet als zodanig door alle drie de partijen bij Dienst Regelingen zijn gemeld. Kan de regering toelichten wanneer deze overeenkomst moet zijn gesloten en kan een ondernemer tijdens het seizoen, mochten de omstandigheden daarom vragen, nog een nieuwe driepartijenovereenkomst sluiten of de huidige overeenkomst aanpassen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat, nu de bepalingen inzake de mestplaatsingsovereenkomsten worden geschrapt, een andere berekeningswijze wordt opgenomen. Kan de regering toelichten op welke wijze de mestverwerkingspercentages worden berekend ten opzichte van de oude berekeningswijze en kan de regering het antwoord onderbouwen met drie voorbeelden uit de praktijk? Deze leden lezen verder dat het verwerkingsdeel in een kalenderjaar bestaat uit het door de Minister van EZ vast te stellen verwerkingspercentage van het bedrijfsoverschot in datzelfde kalenderjaar. Kan de regering aangeven of een ondernemer tijdig op de hoogte is van de opgave in enig jaar?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de mestafzetcontracten verdwijnen in dit voorstel. Toch achten deze leden het van belang om vooraf zekerheid te hebben over de toepassing van de meststoffen van een bedrijf, of dit nu is op eigen land, bij een ander agrarisch bedrijf of via verwerking. Op welke wijze worden de plannen van bedrijven die zij van tevoren maken vastgelegd, gecontroleerd en indien er van wordt afgeweken, gehandhaafd?

Inzet is controle achteraf. Welke sancties staan er op het niet hebben voldaan aan de verplichte mestafzet zowel per sector als per bedrijf?

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie, op welke wijze wordt eventuele teveel uitgereden mest en de milieuschade hiervan tenietgedaan? Hoe vindt de controle hierop plaats?

De leden van de D66-fractie constateren dat er slechts summier gesproken wordt over de export van mest of mestverwerkingsproducten naar het buitenland. Welke kansen of belemmeringen zijn er om van dit kanaal gebruik te maken voor het terugdringen van het mestoverschot, met name in een Europees perspectief?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat een systeem met borging vooraf wordt vervangen door een systeem met controle achteraf. Pas na een jaar kan worden aangetoond of er inderdaad voldoende mest is verwerkt en of overschotten daadwerkelijk op een verantwoorde manier zijn afgezet. Welke garanties biedt het wetsvoorstel om fraude in de tussentijd te voorkomen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering inzicht te geven in de huidige mestoverschotsituatie per regio en per sector.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat door het wegvallen van de verplichte mestverwerkingsovereenkomsten die vooraf moeten worden opgesteld, mogelijk onzekerheid ontstaat voor individuele mestverwerkers die van tevoren onvoldoende zicht hebben op de aanvoer van mest. Deelt de regering deze mening? Hoe wordt bewerkstelligd dat er voor elke verwerker een stabiel aanbod zal zijn?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe en wanneer de mestverwerkingspercentages zullen worden vastgesteld.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er onvoldoende duidelijkheid is over hoe te handelen bij mestverwerkingsketens waarbij sprake is van meer dan drie partijen en waarvoor dus een driepartijenovereenkomst niet voldoet. Kan de regering aangeven hoe zij hiermee om wil gaan?

Volgens het voorgestelde artikel 33c moet bij het vaststellen van de verwerkingspercentages rekening gehouden worden met de verwachte productie van dierlijke meststoffen en de beschikbare landbouwgrond, in de toelichting aangeduid als het «het overschot op de Nederlandse mestmarkt». De leden van de SGP-fractie vragen op welke wijze de regering de absolute verwerkingspercentages af wil laten hangen van het actuele en verwachte nationale overschot. Op welke wijze zijn bijvoorbeeld de eerder genoemde verwerkingspercentages (Kamerstuk 33 037, nr. 23) gekoppeld aan de destijds verwachte mestproductie versus de beschikbare landbouwgrond? Deze leden ontvangen graag een uitgebreide toelichting op de cijfermatige onderbouwing van de absolute verwerkingspercentages.

Deze leden vragen daarbij ook welke verwerkingspercentages en welk ingroeiritme de regering voornemens is de komende jaren te hanteren (of een inschatting daarvan), inclusief de cijfermatige onderbouwing op basis van verwachte productie en beschikbare landbouwgrond.

Via de nota van wijziging wordt ruimte geboden voor een driepartijen overeenkomst. Het is echter mogelijk dat in de praktijk meer dan drie partijen betrokken zullen zijn bij de afvoer, behandeling en verwerking van mest. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een veehouder de mest door een intermediair laat scheiden, de dikke fractie vervolgens overdraagt aan een bedrijf die door een extra bewerkingsslag de mest exportwaardig maakt en tot slot aan de uiteindelijke verwerker, de exporteur. De leden van de SGP-fractie vragen of en hoe de regering dergelijke samenwerkingsverbanden via het wetsvoorstel wil faciliteren.

De regering wil via de verwerkingsplicht ruimte bieden aan de veehouderijsector om op verantwoorde wijze groei te realiseren. De regering schrijft onder meer: «groei kan, mits voor de daarmee gepaard gaande productie van dierlijke mest voor een deel mestverwerking wordt gerealiseerd». De leden van de SGP-fractie vragen in dit verband wat de voor- en nadelen zijn als ervoor gekozen wordt om alle bedrijven die de mestproductie op hun bedrijf laten toenemen ook te verplichten alle extra mest te laten verwerken (dus 100% in plaats van het reguliere verwerkingspercentage). Dit in aanvulling op de «reguliere» verwerkingsplicht. Dan zou de verwerkingsopgave meer neergelegd worden bij die bedrijven die zorgen voor een toename van de druk op de mestmarkt. Stel dat hiervoor gekozen zou worden, welke bijdrage zou dat dan ongeveer kunnen leveren aan de totale verwerking en in hoeverre zouden dan de «reguliere» verwerkingspercentages naar beneden bijgesteld kunnen worden? Wat zijn mogelijke (regeltechnische) bezwaren tegen de genoemde 100% verwerkingsplicht voor extra mest?

De leden van de SGP-fractie hebben nog hun twijfels over de tijdige realiseerbaarheid van de verwerkingsopgave. Enerzijds wordt vanuit de sector aangegeven dat het lastig is om de financiering van mestverwerkingsinitiatieven rond te krijgen, dat vergunningprocedures vanwege maatschappelijke weerstand tegen (grote) mestverwerkingsinstallaties lang kunnen duren of zelfs mislukken en dat nog onvoldoende gekeken wordt naar de wensen op de afzetmarkt. Anderzijds hebben partijen in de sector met het sectorplan «Koersvast richting 2020: voortvarend in verantwoordelijkheid» laten zien dat er al veel verwerkingscapaciteit beschikbaar is en dat er verschillende initiatieven op de rol staan. Hoe waardeert de regering de inschattingen in het sectorplan?

Wat verwacht de regering van de ontwikkeling van de export van (producten van) rundvee- en varkensmest? Hoewel de export van mest sinds 2006 sterk is toegenomen, is het de vraag of dit verder door gaat stijgen. De leden van de SGP-fractie krijgen signalen dat de export naar Duitsland moeizamer verloopt, omdat de aanwending van dierlijke mest daar verder aan banden is gelegd en de eigen mestproductie toeneemt. Ook is de export naar België de afgelopen tijd sterk gedaald.

Vanwege het belang van bodemvruchtbaarheid hebben onder meer akkerbouw en fruitteelt behoefte aan vaste, droge stalmest met een hoog organische stof gehalte. De leden van de SGP-fractie willen voorkomen dat veehouders, als bijvoorbeeld geitenhouders, door de verwerkingsplicht gedwongen worden deze waardevolle stalmest te laten verwerken. Ziet de regering de waarde van deze stalmest? Is zij bereid deze mestsoort uit te zonderen van de verwerkingsplicht?

De regering heeft ervoor gekozen om, in weerwil van de motie Gesthuizen c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 7), in het wetsvoorstel geen vrijstelling van de verwerkingsplicht op te nemen voor veehouders die de mest regionaal af kunnen zetten. De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat regionale kringlopen gestimuleerd moeten worden. Deze leden vinden dat veehouders die hun afzet goed geregeld hebben door rechtstreekse levering van mest (zonder tussenopslag) op contract aan bijvoorbeeld akkerbouwers in de omgeving niet belast moeten worden met verplichte verwerking of het regelen en financieren van een over te dragen verwerkingsplicht. Is de regering bereid in ieder geval de mest die afgezet wordt via zogenaamde boer-boer transporten vrij te stellen van de verwerkingsplicht? Is de regering ook bereid een vrijstelling in te voeren voor mest die veehouders rechtstreeks, dus zonder tussenopslag, op contract leveren aan akkerbouwers en andere grondgebruikers binnen een straal van bijvoorbeeld 15 kilometer?

De leden van de fractie van de PvdD wijzen erop dat het «stelsel verantwoorde mestafzet» stoelt op de be- en verwerking van mest, terwijl in hun ogen de enige verantwoorde manier van mestafzet een gesloten mestkringloop inhoudt. Deelt de regering de mening dat alleen een gesloten kringloop verantwoord te noemen is? Zo nee, waarom niet? Wat is er «verantwoord» aan het aanvoeren van grote hoeveelheden veevoer uit andere continenten, om hier aan dieren te voeren en de mest die deze dieren produceren vervolgens weer te verbranden? Op welke wijze draagt deze aanpak bij aan het sluiten van de mineralenkringloop en het in zorgvuldig gebruik van eindige fosfaatvoorraden? Kan de regering toelichten hoeveel kilogram fosfaat er jaarlijks wordt geïmporteerd via het veevoer, en kan zij daarin een onderscheid maken tussen hoeveel fosfaat er van binnen en van buiten de Europese Unie wordt aangevoerd? Kan de regering tevens toelichten hoeveel de milieubelasting is van de productie en het gebruik van de kunstmest die er in de veevoerproductiegebieden moet worden gebruikt om de fosfaat die wij importeren weer aan te vullen? Deelt de regering de mening dat het klimaat- en milieutechnisch veel beter zou zijn om regionaal het veevoer te produceren, zodat de kringlopen gesloten kunnen worden en kunstmest niet langer nodig is? Zo ja, op welke wijze is zij van plan dit te realiseren?

Kan de regering bevestigen dat voor be- en verwerking van mest, het noodzakelijk is om de mest op te vangen? Onderkent de regering dat het verplicht stellen van be- en verwerking van mest niet zal bijdragen aan uitzicht op meer vrije uitloop van dieren in de veehouderij? En dat het tegengestelde het geval zal kunnen zijn, namelijk dat dieren steeds meer binnengehouden worden, en niet meer beschikken over buitenloop? Kan de regering bevestigen dat het voorliggende wetsvoorstel dus meegaat in de duidelijk waarneembare trend dat steeds meer dieren jaarrond op stal worden gehouden? Hoe beoordeelt de regering dit? Vindt zij het jaarrond opstallen van dieren te verkiezen boven een veehouderij waarin dieren kunnen beschikken over buitenloop, en daarmee een groter gedeelte van het natuurlijk gedrag kunnen vertonen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom kiest de regering dan voor deze vorm van mestwetgeving?

De leden van de fractie van de PvdD wijzen er bovendien op dat er nog steeds bij lange na niet genoeg mestverwerkingscapaciteit is om de huidige hoeveelheden geproduceerde mest te verwerken. Kan de regering dat bevestigen?

De leden van de PvdD-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de nota van wijziging waardoor er slechts achteraf gecontroleerd wordt of de veehouders zich houden aan de wet. Het vervoerbewijs dierlijke meststoffen wordt het bewijs van een mestverwerkingsovereenkomst. Deze leden menen dat dit systeem een papieren werkelijkheid in het leven roept die op geen enkele manier hoeft te corresponderen met de realiteit. Het verwerken van mest is een financiële belasting, en de afgelopen jaren hebben geleerd dat veel veehouders en mesttransporteurs de wet overtreden door teveel mest uit te rijden, mest illegaal te vervoeren en te exporteren. Kan de regering bevestigen dat er veel overtredingen plaatsvinden? De leden van de PvdD-fractie menen dat het voorgestelde systeem zeer fraudegevoelig is, en worden daarin bevestigd door de zorgen van de Raad van State. De regering biedt daar geen adequaat weerwoord op, menen deze leden, en krijgen graag nog eens uiteengezet waarom de regering meent dat de regels die zij voorstelt handhaafbaar en controleerbaar zijn. Kan de regering tevens uiteenzetten welke handhavingskosten met de voorgestelde regels gemoeid zijn?

De Raad van State merkt ook op dat met het versoepelen van de regels risico’s worden gelopen bij de uitvoering van de Nitraatrichtlijn. Dat blijkt ook uit het feit dat de Europese Commissie nog niet wil besluiten over het Nederlandse verzoek voor derogatie totdat zij het hele mestbeleid van Nederland hebben goedgekeurd. De leden van de PvdD-fractie wijzen er nogmaals op dat de Europese Commissie al heeft aangegeven niet akkoord te zullen gaan met enkel end-of-pipe maatregelen. Be- en verwerking van mest is uiteraard slechts een end-of-pipe maatregel. De leden van de PvdD-fractie gaan er dan ook vanuit dat de Europese Commissie niet akkoord zal gaan met de Nederlandse plannen en verzoeken van Nederland, en horen graag van de regering waarom zij denkt dat dit anders zal zijn. De leden van de PvdD-fractie willen tevens graag weten welke mestverwerkingspercentages vastgesteld gaan worden, waarop deze percentages gebaseerd gaan worden en wat de beoogde planning hiervan is.

3. Registratieverplichting voor intermediairs en Bibob-toetsing

De leden van de VVD-fractie lezen dat de afzetkosten van mest zodanig hoog zijn, dat het niet naleven van de regels bij de mestafzet, waarmee die kosten kunnen worden bespaard, aantrekkelijk is voor elk van de partijen die mest onder zich heeft en deze moet afzetten. Kan de regering aangeven op welke wijze dit wetsvoorstel kan bijdragen aan het reduceren van de afzetkosten van mest? Welke andere acties en maatregelen kunnen de sector en overheid nemen die ervoor zorgen dat de afzetkosten van mest dalen?

De leden van de VVD-fractie constateren dat wordt voorgesteld de bestaande registratieverplichting van intermediaire ondernemingen te versterken. Op basis van de artikelen 15 en 34 van de Meststoffenwet is in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet een registratieverplichting opgenomen voor intermediairs. Kan de regering toelichten op welke wijze intermediairs zich moeten gaan registreren? Deze leden lezen verder dat zonder voorafgaande registratie bij DR het niet is toegestaan een intermediaire onderneming in de zin van de Meststoffenwet te voeren. Met deze nota van wijziging wordt een wettelijke basis gecreëerd voor de registratie, inclusief de mogelijkheid tot weigering, schorsing of schrapping van een registratie. Kan de regering aangeven hoe DR gaat bepalen of een intermediair geweigerd, geschorst of geschrapt kan worden van registratie en acht de regering deze maatregel voldoende om malafide bedrijven te weren?

De leden van de VVD-fractie lezen dat na de inwerkingtreding van de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob per 1 januari 2013 de mogelijkheid bestaat de voor het bestuursorgaan (eerst) een eigen onderzoek in te stellen op grond van de Wet Bibob, zonder daarbij het Bureau Bibob in te schakelen. Kan de regering aangeven wie in deze context het betreffende bestuursorgaan is?

De leden van de D66-fractie lezen dat het mogelijk wordt de registratie te schrappen als bestuurlijke sancties niet effectief blijken. Zij vragen of openbaar gemaakt wordt welke registraties geschrapt zijn.

De leden van de ChristenUnie-fractie verwelkomen de registratieverplichting voor intermediairs. Blijkens de toelichting op het voorstel zal het niet naleven van de regels bij de mestafzet de komende jaren aantrekkelijk blijven. Welke acties onderneemt de regering om frauduleus gedrag en het niet naleven van de regels te voorkomen?

Kan de regering aangeven wat het verscherpt toezicht inhoudt dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), momenteel uitoefent bij intermediaire ondernemingen die zijn aangemerkt als risicobedrijven, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de effecten zijn van de registratieverplichting voor de aanpak van fraude met «zwarte mest». Deze leden vragen hoe nu in de praktijk wordt omgegaan met intermediairs waarbij handel in zwarte mest wordt geconstateerd. Klopt het dat de mineralenboekhouding bij verwerkers niet wordt gecorrigeerd als er in de toeleverantie handel in zwarte mest wordt geconstateerd, waardoor verwerkers in feite moeten frauderen om de balans kloppend te krijgen, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdD-fractie constateren met opluchting dat de regering nu eindelijk erkent dat de intermediaire sector blijvend een risicogroep is. Zij vinden het positief dat de registratieverplichting versterkt wordt, waardoor een registratie ook geweigerd of geschorst kan worden. Zij vragen zich evenwel af waarom in het voorliggende wetsvoorstel niet is geregeld dat alle bestaande en toekomstige intermediairs standaard zullen worden getoetst op grond van de Wet Bibob. Graag ontvangen deze leden een reactie op het voorgaande. Een registratie kan geweigerd worden als er een kans bestaat dat er sprake zal zijn van misbruik of criminele activiteiten. Wordt er bij het beoordelen van deze kans ook gekeken naar het strafrechtelijk verleden van betrokken individuelen bij een nieuwe intermediair?

De leden van de PvdD-fractie lezen dat de boetes die gegeven kunnen worden bij overtredingen verhoogd worden. Kan de regering aangeven welke verhoging hiermee bereikt wordt, en wat de onderliggende redenering hierbij is geweest?

4. Effecten van de nota van wijziging

4.1 Algemeen

De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel in de eerste plaats alle bestaande en startende veehouderijbedrijven raakt die over onvoldoende grond in eigen gebruik beschikken om de gehele eigen mestproductie te plaatsen binnen de geldende gebruiksnormen. Of dit het aantal bedrijven is dat vanaf 2014 te maken krijgt met de verwerkingsplicht, is onder meer afhankelijk van de hoogte van het verwerkingspercentage, de eventuele differentiatie van het verwerkingspercentage naar diersoorten, diercategorieën, mestsoorten en gebieden en de wijze waarop invulling gegeven wordt aan de mogelijkheid om bedrijven die een relatief kleine hoeveelheid dierlijke meststoffen moeten laten verwerken te vrijwaren van de verwerkingsplicht. De leden van de VVD-fractie vinden, mede gezien het korte tijdsbestek wanneer de wet in werking zou moeten treden, het niet wenselijk dat nog niet duidelijk is welke bedrijven wel of niet onder het wetsvoorstel vallen. Kan de regering toelichten waarom in het wetsvoorstel geen duidelijkheid wordt gegeven over de hoogte van de verwerkingspercentages, de eventuele differentiaties en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de mogelijkheid om bedrijf vrij te stellen aan de verwerkingsplicht?

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer er duidelijkheid is over de percentages verplichte mestverwerking zowel naar regio en diersoort als in de tijd gezien? Is er naar verwachting op tijd voldoende verwerkingscapaciteit voor handen, zo ja, waar baseert de regering die mening op?

De leden van de D66-fractie lezen dat in de reactie op het advies van de Raad van State dat de Minister van Economische Zaken het verwerkingspercentage jaarlijks kan bijstellen, om zo bij te sturen als omstandigheden veranderen. Zij hebben hier reeds in het verslag over het wetsvoorstel vragen over gesteld, maar zijn niet tevreden over de beantwoording daarvan. Derhalve herhalen zij de vraag hier: Is het straks mogelijk dat het percentage wordt gewijzigd nadat het al een keer is «vastgesteld»? Hoe moeten de ondernemers daarmee rekening houden met hun bedrijfsvoering en langlopende investeringen in stallen, in grond en in verwerkingscapaciteit?

De leden van de PvdD-fractie willen graag weten welke plannen de regering heeft voor de door haar genoemde differentiatie van het verwerkingspercentage naar diersoorten, mestsoorten en gebieden.

Naast dat de wet het mestoverschot en de daarmee gepaarde problemen niet zal oplossen, zal het wetsvoorstel, naar mening van de leden van de fractie van de PvdD, boeren dwingen tot investeringen die zij niet kunnen opbrengen en niet zullen terugverdienen. Graag ontvangen deze leden een reactie hierop. Kan de regering bevestigen dat het verwerken van mest nog steeds economisch onrendabel is, en dat dit naar verwachting ook zo zal blijven? Kan de regering bevestigen dat zonder de miljoenen aan subsidie, die de belastingbetalers momenteel ongemerkt en ongewild bijdragen aan het wegmoffelen van het mestoverschot, geen enkele mestvergister in Nederland financieel uit zou kunnen? Kan de regering bevestigen dat de enige wijze om daadwerkelijk de druk op de Nederlandse mestmarkt te verlichten, simpelweg bestaat uit vermindering van de productie van dierlijke mest? Waarom is het beleid daar niet op gericht, nu de opeen lopende end-of-pipe maatregelen het mestoverschot nog altijd niet hebben weten op te lossen?

Kan de regering toelichten wat zij bedoelt met de zinsnede «dat bezien zal worden of het mogelijk is het mineralenconcentraat aan te merken als aparte categorie niet-dierlijke meststof?»

4.2 Regeldruk

De leden van de VVD-fractie zien dat in tabel 1 en 2 de uit dit wetsvoorstel voortvloeiende administratieve lasten en nalevingskosten worden opgesomd. In beide tabellen is een kolom uitgangspunten opgenomen. Kan de regering toelichten op basis van welke gegevens zij tot de getallen in de kolom uitgangspunten zijn gekomen? Kan de regering voorts de jaarlijkse administratieve kosten en nalevingskosten toelichten per sector?

4.3 Uitvoering en handhaving

De leden van de VVD-fractie lezen dat de DR zal worden belast met de uitvoering van de regels met betrekking tot de mestverwerkingsplicht. Om deze taken te kunnen uitvoeren zullen de informatiesystemen van de DR moeten worden aangepast met de daarvoor benodigde dataopslag en functionaliteit. Deze leden willen weten of de informatiesystemen wel op tijd zijn aangepast en welke kosten hiermee gemoeid zijn.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de NVWA zal worden belast met de handhaving van de mestverwerkingsplicht. Deze leden vinden dat in de nota van wijziging onvoldoende duidelijk wordt gemaakt hoe de verantwoordelijkheidsverdeling tussen DR en NVWA eruit ziet. Kan de regering hier alsnog een toelichting op geven?

De leden van de VVD-fractie lezen dat van de 3,7 miljoen euro als eenmalige kosten voor de invoering van het nieuwe stelsel inmiddels 1,2 miljoen euro is uitgegeven in 2012. Kan de regering aangeven waar dit bedrag aan is uitgegeven? Deze leden lezen verder dat de inschatting is dat de resterende kosten 0,8 miljoen euro bedragen en dat hiermee de eenmalige kosten 1,7 miljoen euro lager uitvallen dan aanvankelijk geschat. Kan de regering hiervoor een verklaring geven? Deze leden lezen tot slot dat de structurele kosten voor uitvoering en handhaving mede afhankelijk zijn van de nadere uitwerking van de bepalingen uit het wetsvoorstel in de onderliggende maatregel van bestuur en ministeriele regeling. Een voorlopige inschatting komt uit op een bedrag variërend van 1 tot 3 miljoen euro. De leden van de VVD-fractie vinden het onwenselijk dat nog niet duidelijk is hoe hoog de structurele kosten ongeveer zullen zijn. Deze leden willen weten waarom de regering afhankelijk is van de nadere uitwerking van de bepalingen uit het wetsvoorstel om de structurele kosten te berekenen? Kan de regering in ieder geval aangeven welke kosten voor rekening komen van de DR en welke kosten de NVWA op zich neemt?

De leden van de D66-fractie merken op dat nu mestverwerkers beboet kunnen worden, omdat de mest teveel stikstof of fosfaat bevat, ook als de oorzaak hiervan ligt bij transporteurs en leveranciers. Deze leden vragen de regering uit een te zetten hoe zij deze situatie beoordeeld. Heeft de NVWA voldoende capaciteit en instrumenten om de aanvoer van mest te controleren? Welke mogelijkheden zijn er om de controle op het transport en handel in meststoffen te verbeteren, bijvoorbeeld met het gebruik van monsters uit mestkelders, zonder dat de uitvoerbaarheid of de kosten in het geding komen?

De handhaving van zowel de externe veiligheid bij mestvergisters, als de reststoffen die worden meevergist en waar in ieder geval in het verleden op grote schaal mee gefraudeerd bleek te worden, is volgens de leden van de PvdD-fractie een zeer heikel punt. Er loopt op dit moment een groot aantal bezwaar- en beroepsprocedures tegen afgegeven vergunningen voor mest- en biovergisters, kan de regering dat bevestigen? Kan de regering zich er ook iets bij voorstellen dat omwonenden grote zorgen hebben over de komst van mest- en biovergisters, vanwege het explosiegevaar, de grote toename van transportbewegingen en de continue stank- en geluidsoverlast, die bij een aantal omwonenden zelfs tot ernstige gezondheidsklachten leidt? In hoeverre zijn de belangen van omwonenden meegenomen in de keuze om niet de productie van mest centraal te stellen en deze in toom te houden, maar volop in te zetten op potentieel gevaarlijke en overlastgevende vergisters? Op welke wijze zijn de omwonenden van huidige en vergunde vergisters gehoord bij de totstandkoming van het voorliggende wetsvoorstel?

4.4 Milieueffecten

De leden van de D66-fractie merken op dat er sprake is van een koerswijziging betreffende de milieudoelen. Zij lezen in nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 33 322, nr. 6, blz. 3) behorende bij het oorspronkelijke voorstel: «Het nieuwe stelsel stuurt niet direct op milieudoelen», terwijl de uitspraak van de Staatssecretaris van Economische Zaken in het Algemeen Overleg van 6 maart 2013 stelde: «het gaat erom de milieudoelen te halen.» (Kamerstuk 33 322, nr. 11, blz. 17). Welke gevolgen heeft deze koerswijziging voor het mestbeleid?

De Raad van State stelt dat het enkel hanteren van verplichte mestverwerking als instrument de mogelijkheden voor het behalen van de Nitraatrichtlijn beperkt. De regering is het hier niet mee eens, zo lezen de leden van de D66-fractie in het advies van de Raad van State en het nader rapport (Kamerstuk 33 322, nr. 15). Deze leden vragen de regering of er bij een uitgebreider instrumentarium niet beter, directer en vollediger gestuurd kan worden op de doelen van de Nitraatrichtlijn? Tevens vragen deze leden een nadere toelichting op de gevolgen van het beperken van het instrumentarium voor het halen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water.

De leden van de D66-fractie merken op dat nu de regering zich voorlopig beperkt tot het enkele instrument van de mestverwerkingsplicht, innovatie van groot belang is om voldoende en adequate mestverwerking te kunnen realiseren. Zij wijzen hierbij ook op het PBL-rapport «Kwaliteit voor later 2. Evaluatie van het waterkwaliteitsbeleid (2012)», waaruit blijkt dat de sector onvoldoende innovatief vermogen heeft en genereert om een evenredige bijdrage te leveren aan de kwaliteit en het onderhoud van het (regionale) watersysteem (blz. 46 van het rapport). Het PBL stelt in dit kader een bonus-malusregeling voor. Hoe zijn deze overwegingen betrokken bij de totstandkoming van deze Wijzigingswet? Welke maatregelen heeft de regering voor ogen om het innovatieve vermogen van de sector op het punt van innovatie te stimuleren? Ziet zij bijvoorbeeld mogelijkheden om gelden uit Pijler 1 van het gemeenschappelijk landbouwbeleid af te romen voor duurzame innovatie?

5. Overig

De leden van de VVD-fractie constateren dat naast mestverwerking (spoor 1) ook het voerspoor (aan de input kant) (spoor 2) door de agroketen zelf wordt opgepakt. Om op bedrijfsniveau de kringloop meer te sluiten behoeft echter het adagium «eigen mest op eigen grond» (spoor 3) invulling. Hiertoe is onder andere goede invulling van het 5e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en een goede derogatie nodig. Kan de regering aangeven hoever de onderhandelingen met de EU hierover zijn gevorderd en kan de regering in haar antwoord specifiek ingaan op de volgende punten: vrijstelling voor bodemverbeteraars, derogatie voor meerdere mestsoorten (varkensmest en be- en verwerkte mest), derogatie op meerdere bedrijven/teelten (als alleen melkvee met minimaal 70% gras), flexibele stikstofnormen en het niet meer aanwijzen van heel Nederland als kwetsbaar gebied (conform de motie Snijder-Hazelhoff, Kamerstuk 28 385, nr. 123)?

De leden van de PvdA-fractie zouden graag een evaluatie uitvoeren na drie jaar om de effecten van dit voorstel in de praktijk te kunnen beoordelen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de uitwerking van de mestvisie langs een drietal sporen plaatsvindt waarvan mestverwerking er een is. De sector geeft zelf invulling aan het voerspoor en het spoor «eigen mest op eigen grond». Deze leden hebben enkele vragen ten aanzien van deze sporen. Voor de goede invulling van deze sporen is het vijfde Actie Programma Nitraatrichtlijn en een toegesneden derogatie nodig. Zou de regering kunnen aangeven hoe ver zij staat in de onderhandelingen met de Europese Unie ten aanzien van meetdiepte en toetsdiepte, derogatie voor meerdere mestsoorten (varkensmest en be- en verwerkte mest), en derogatie voor meerdere soorten bedrijven en teelten?

De leden van de CDA-fractie worden tijdens werkbezoeken regelmatig geconfronteerd met het feit dat organische stof gehaltes in de bodem onder druk staan. Ook signaleren we dat 100% benutting plaatsingsruimte P in mindere mate tot stand komt.

Deze leden vragen zich af of de regering bereid is om verder wetenschappelijk onderzoek te doen naar de werking coëfficiënten van al dan niet gedroogde dikke fractie en de resterende minerale belasting van het grondwater?

De leden van de fractie van de PvdD willen graag weten wanneer het toegezegde maatregelenpakket voor de verbetering van de waterkwaliteit aan de Kamer wordt toegezonden. Zal dit nog voor de plenaire behandeling van deze wet zijn? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van de PvdD wijzen erop dat de derogatie en de langere uitrijperiode voor dierlijke mest, die deze regering ook weer heeft toegestaan, de waterkwaliteit ernstig in gevaar brengt. Kan de regering bevestigen dat de langere uitrijperiode voor dierlijke mest niets te maken heeft met de bodemvruchtbaarheid, maar er slechts op gericht is om de overvolle mestkelders leeg te maken? Waarom gaat de regering akkoord met dit verzoek, terwijl zij zich toch zal realiseren dat dit de toestemming die Nederland nodig heeft van de Europese Commissie voor het door de regering voorgestelde mestbeleid alleen maar in gevaar brengt?

Kan de regering bevestigen dat de derogatie eigenlijk alleen zou moeten gelden voor dieren die daadwerkelijk op grasland lopen, terwijl deze derogatie momenteel ook van toepassing is op bedrijven waarbij de dieren jaarrond op stal gehouden worden? Waarom staat de regering dit toe?

De leden van de fractie van de PvdD concluderen dat het voorliggende wetsvoorstel het hoofdpijndossier mest niet zal oplossen, maar juist verder zal verergeren. De oplossing voor dit dossier is simpel: minder dieren, minder mest, minder problemen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren verwachten dan ook dat ook de regering zal concluderen dat de dierproductierechten niet opgeheven zullen kunnen worden, omdat de problemen niet opgelost zullen zijn in 2014. Waarom wil het kabinet de sector daarover in onzekerheid houden terwijl we dit scenario allang kunnen uittekenen? Graag een reactie.

De leden van de PvdD-fractie roepen de regering op om een nieuwe aanpak van het mestbeleid te ontwikkelen, die grondgebonden veehouderij, een goede kwaliteit van grond- en oppervlaktewater, schone lucht, een vruchtbare bodem, optimaal dierenwelzijn en het sluiten van de kringlopen als uitgangspunt neemt. Dat betekent dat er in Nederland niet meer mest geproduceerd zou moeten worden dan er verantwoord op onze landbouwgronden kan worden afgezet, dat het mestbeleid buitenloop van dieren stimuleert in plaats van afremt, en dat het voorkomen van verliezen van fosfaat (door het sluiten van de kringloop) als uitgangspunt neemt. Graag ontvangen deze leden een reactie op het voorgaande.

II Artikelen

Artikel 1, onderdeel A

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat bij artikel 1, eerste lid, onder c, wordt gerefereerd aan anorganische meststoffen zoals gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2003/2003. Momenteel is het nog niet mogelijk om mineralenconcentraten uit dierlijke meststoffen te verwerken tot een product dat valt onder Verordening (EG) nr. 2003/2003. Deze leden nemen aan dat de opname van de tenzij-bepaling in artikel 1 vooruitloopt op een eventuele aanpassing van deze verordening. Deze aanpassing is in de ogen van de leden van de CDA-fractie zeer welkom omdat dit het gebruik van mineralenconcentraten mogelijk zou maken ter vervanging van kunstmest. Daarbij behoeft het gebruik van en de verwerking tot mineralenconcentraten uit dierlijke meststoffen nog een goede normering. Tevens zou het verdere gebruik van mineralenconcentraten uit dierlijke meststoffen een bijdrage leveren voor de balans op de Nederlandse mestmarkt. Deze leden hopen dat dit zo spoedig mogelijk op Europees niveau gerealiseerd kan worden. De leden van de CDA-fractie merken op dat eerder is gemeld dat de aanpassing van de Verordening inzake meststoffen, Verordening (EG) nr. 2003/2003 veel tijd zal vergen. Kan de regering een toelichting geven over de huidige stand van zaken bij de realisatie van deze aanpassing?

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat er ter uitvoering van de motie Koopmans / Graus over het positief benutten van het mestoverschot (Kamerstuk 28 385, nr. 173) maximaal gebruik is gemaakt van de ruimte die er is voor pilots om dierlijke mest te verwerken tot mineralenconcentraten.

Het einde van de pilot van de mineralenconcentraten lijkt in zicht. Hoe gaat de regering om met de initiatieven tijdens het derogatieproces wat loopt met de Europese Unie? Kan de regering een toelichting geven of het voortzetten van initiatieven een onderdeel is van de onderhandelingen over de Nederlandse derogatie op de Nitraatrichtlijn? Het mag duidelijk zijn dat de leden van de CDA-fractie de goedkeuring van de Europese Commissie voor een toekomstige permanente voorziening voor het gebruik van mineralenconcentraten die niet meer gedefinieerd worden als dierlijke meststoffen, mede cruciaal achten voor het welslagen van de gewijzigde meststoffenwet.

Vooropgesteld, de leden van de CDA-fractie zijn voorstander van verplichte mestverwerking zodat voldaan wordt aan de Nitraatrichtlijn en zodat de verwerking en het efficiënt gebruik van mineralenconcentraten een sterke impuls krijgt. Deze leden stellen echter vast dat bij ongewijzigd blijven van Verordening (EG) nr. 2003/2003 inzake meststoffen verwerking onder artikel 1, lid 2, onder dd, gelijk staat aan het exporteren van mest. In dat verband vragen deze leden de regering om een prognose te geven van vraag en aanbod in de mestmarkt in het nabije buitenland, met name Frankrijk en Duitsland?

Verder hebben de leden van de CDA fractie nog vragen over enkele definities. Zou de regering uitleg willen geven over de casus waarbij een landbouwer zelf mest wil verwerken, is dat dan strijdig met artikel 33 (a) (2) onder 1 waar staat «laten verwerken»?

Deze leden zouden tevens graag een toelichting willen bij de definitie van driepartijen mestverwerkingsovereenkomst zoals vastgelegd in artikel 1 lid 1, ee. Betreft dit een overeenkomst tussen maximaal drie partijen (landbouwonderneming, andere ondernemer oftewel intermediair en verwerker) of zouden dit meer partijen, ketens met meerdere deelbewerkers, kunnen zijn? In de praktijk kan de situatie voorkomen dat de landbouwonderneming mest levert aan een intermediair die mest scheidt in dunne en dikke fractie. De dikke fractie wordt overgebracht aan een verwerker die de mest hygiëniseert of composteert en op zijn beurt weer overgedragen daarna aan een ondernemer (de feitelijke verwerker) die de behandelde mest exporteert.

Volgens de leden van de CDA-fractie kan deze keten niet worden vastgelegd in een driepartijen overeenkomst. Daarnaast veronderstellen deze leden dat dergelijke ketens van meer dan drie partijen te regelen zijn onder artikel 33a, lid 2, onderdeel b onder 2°.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze tegemoet wordt gekomen aan de opmerkingen van de Raad Van State op het eerste wijzigingsvoorstel dat het wetsvoorstel in die gebieden waar een schaarste is aan mest, de aanvoer van mest voor akkerbouwers via mestplaatsingsovereenkomsten met (nabijgelegen) veehouders kan worden bemoeilijkt door de verwerkingsplicht? Zou het mogelijk zijn om langdurige afzetcontracten tussen buren, bijvoorbeeld binnen een straal van 30 kilometer van de afzettende landbouwonderneming, mee te laten tellen als afzet op het eigen bedrijf?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de stand van zaken is van de gesprekken/onderhandelingen tussen Nederland en de Europese Commissie over de status van mineralenconcentraat.

Artikel I, onderdeel D

In artikel 15 wordt een vijfde lid toegevoegd. De formulering is nu een «kan»-bepaling. De leden van de VVD-fractie zien het invoeren van de mogelijkheid tot het weigeren, schorsen of schrappen van de registratie niet als een optie, maar als een harde noodzaak om zo plegers van grootschalige frauduleuze praktijken te kunnen uitbannen. Dit artikel zou dus zo geformuleerd moeten worden dat het geen optie, maar een verplichting is. Is de regering bereid om dit artikelonderdeel op dit vlak aan te passen?

Het LEI heeft op basis van onder meer de mestmonitor onlangs aangegeven dat er gesjoemeld wordt bij de afzet en distributie van mest, zo merken de leden van de SGP-fractie op. Signalen uit de praktijk bevestigen dat. De regering geeft echter aan dat het lastig is om notoire overtreders aan te pakken. Daarom stelt zij voor om de bestaande registratieverplichting van intermediaire ondernemingen te versterken en een wettelijke basis te creëren voor mogelijkheid tot weigering, schorsing of schrapping van een registratie. De leden van de SGP-fractie vinden dat een goede zaak. Zij vragen echter waarom de regering in beide gevallen gekozen heeft voor een facultatieve bepaling. Is de regering bereid het toegevoegde lid te herformuleren en van alle onderdelen een verplichte delegatie te maken?

Artikel I, onderdeel F, artikel 33a

De leden van de VVD-fractie constateren dat in artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, onder 2° wordt voorzien in een driepartijen mestverwerkingsovereenkomst. Binnen die overeenkomst wordt de verplichting tot verwerking van de mest via de tweede partij doorgelegd naar de eigenlijke verwerker. In de praktijk is het echter zeer denkbaar dat er meer dan drie partijen betrokken zullen zijn bij de afvoer, behandeling en verwerking van de mest. Dit is al zo, als een veehouder de mest overdraagt aan een intermediair die de mest scheidt en vervolgens de dikke fractie overdraagt aan een onderneming die de mest exportwaardig maakt en vervolgens een onderneming die de behandelde mest daadwerkelijk exporteert. Deze keten kan niet worden vastgelegd met behulp van een driepartijenovereenkomst, terwijl het ook niet de bedoeling lijkt om dit via artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, onder 2° (de voorziening voor lange ketens, o.a. bij championsubstraatproductie) te regelen. De leden van de VVD-fractie vinden dat voor dit soort langere ketens nog een oplossing moet komen in het wetsvoorstel, of door ketens met meerdere deelbewerkers op te nemen, of dat dit soort ketens onder artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, onder 2° zullen vallen. Kan de regering aangeven of zij is bereid om deze omissie in het wetsvoorstel te herstellen en zo ja, op welke wijze gaat de regering dit in het wetsvoorstel regelen?

Voor de leden van de CDA-fractie is het nog onduidelijk wat wordt verstaan onder een klein overschot onder artikel 33a lid 2 onder c. Kan de regering toelichten wat zal worden verstaan onder een klein overschot, per diercategorie en diersoort?

Deze leden vragen of er de mogelijkheid is om mest af te zetten aan niet landbouw bedrijven, bijvoorbeeld hoveniers en tuincentra, en of dit ook kan worden gezien als verwerking gezien het niet gebruikt wordt op Nederlandse landbouwgrond?

De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat artikel 33a, lid 3, onderdeel a onder 3 geen ruimte laat voor bedrijf met een verwerkende onderneming op één en dezelfde locatie?

Het zesde lid van artikel 33a biedt een delegatiegrondslag voor het creëren van «schotten» tussen sectoren voor wat betreft het overdragen van de verwerkingsplicht. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat deze «kan-bepaling» onduidelijk geeft over de mogelijkheden van overdracht van verwerkingsplicht. Genoemde leden pleiten voor duidelijkheid en helderheid vooraf zodat veehouders weten wat hun opties zijn. Wil de regering nu wel of geen schotten plaatsen tussen de sectoren?

In het voorgestelde artikel is het verplichte verwerkingspercentage dat voor een bepaald kalenderjaar geldt van toepassing op het bedrijfsoverschot in datzelfde kalenderjaar. De leden van de SGP-fractie merken op dat het voor veehouders in verband met de jaar op jaar fluctuerende mestproductie wellicht lastig is om tijdig de juiste hoeveelheden mest in verwerkingsovereenkomsten vast te leggen en te laten verwerken. Waarom is er niet voor gekozen om de verwerkingsplicht in een bepaald kalenderjaar te baseren op mestproductie en bedrijfsoverschot in het voorgaande kalenderjaar?

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de drempelwaarde (lid 2, onderdeel c). Zij vinden het positief dat de regering ervoor gekozen heeft de «kan»-bepaling uit het oorspronkelijke voorstel om te zetten in een verplichte delegatie. De betreffende bepaling richtte zich op een drempelwaarde voor het deel van het bedrijfsoverschot dat verplicht afgevoerd zou moeten worden. Deze leden lezen in de eerste nota naar aanleiding van het verslag dat de regering daarbij overwoog een drempelwaarde van 100 kilogram fosfaat in te voeren (dus voor het deel van het bedrijfsoverschot dat verplicht verwerkt moet worden). Voor de verschillende concentratiegebieden (met verschillende verwerkingspercentages) zou dat neerkomen op verschillende drempelwaarden voor het totale bedrijfsoverschot. In de voorliggende voorgestelde bepaling is echter gekozen voor een drempelwaarde voor het totale bedrijfsoverschot in plaats van het deel van het bedrijfsoverschot dat verplicht verwerkt zou moeten worden, terwijl de bepaling geen ruimte biedt voor het maken van onderscheid tussen verschillende gebieden. Welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag? Welke drempelwaarde(s) heeft de regering nu voor ogen? Wat zou het concreet voor de Nederlandse praktijk betekenen als gekozen zou worden voor een drempelwaarde (de facto) vergelijkbaar met de Belgische drempelwaarde van 5.000 kilogram stikstof voor het bedrijfsoverschot?

Artikel I, onderdeel F, artikel 33c

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de mestverwerkingspercentages niet hoger mogen worden vastgesteld dan noodzakelijk is voor de mestmarkt. De verplichte mestverwerking (gedefinieerd als export) mag niet leiden tot tekorten aan dierlijk mest voor de Nederlandse landbouw, die vervolgens met kunstmest aangevuld moet worden. In artikel 33c, tweede lid, wordt bepaald dat de Minister bij het vaststellen van het verwerkingspercentage rekening moet houden met de verwachtte productie van mest en de beschikbare hoeveelheid landbouwgrond. De leden van de VVD-fractie vinden dat hieraan berekeningen door bijvoorbeeld het LEI aan ten grondslag moeten liggen. Deelt de regering de opvatting van de leden van de VVD-fractie en zo ja, is de regering bereid hiervoor het LEI te benaderen? Deze leden willen van de regering ook weten in hoeverre er rekening wordt gehouden met de bodemvruchtbaarheid bij het vaststellen van de percentages?

De leden van de CDA-fractie merken op dat in artikel 33c de mogelijkheid wordt opgenomen om een drempelwaarde in te stellen voor de verwerkingsplicht. Deze leden vragen de regering om toe te lichten hoe deze drempelwaarde de komende vier jaar zal worden ingevuld en tot stand komt? Zou hier ook al een referentie kunnen worden opgenomen naar het toekomstig meewegen van het gebruik van mineralenconcentraten uit dierlijke meststoffen op landbouwgrond in Nederland?

De leden van de ChristenUnie-fractie pleiten voor goed onderbouwde mestverwerkingspercentages. Zij vragen de regering om vooraf eerst gedegen berekeningen uit te laten voeren, bijvoorbeeld door het LEI, over de verwachte productie van dierlijke meststoffen en de beschikbare landbouwgrond en aldus de hoogte van het overschot op de Nederlandse mestmarkt.

De regering heeft eerder aangegeven hoe zij de verwerkingspercentages wil differentiëren tussen verschillende gebieden. De leden van de SGP-fractie vragen de regering enig inzicht te geven in de wijze waarop zij voornemens is al dan niet verschillende verwerkingspercentages vast te stellen voor verschillende diercategorieën, diersoorten en mestsoorten.

Artikel I, onderdeel L

De leden van de VVD-fractie lezen dat dit onderdeel overeen komt met artikel I, onderdeel I, van het oorspronkelijke wetsvoorstel. Het onderdeel ziet op de vervanging van de vaste datum waarop de bepalingen inzake de productiebegrenzing bij de varkens- en pluimveehouderij vervallen voor een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De leden van de VVD-fractie kunnen zich niet vinden in deze bepaling. De pluimveesector heeft bijvoorbeeld haar zaken omtrent mestverwerking goed op orde. De VVD-fractie is dan ook van mening dat dierrechten dan ook niet van toepassing zouden moeten zijn op de pluimveesector. Deelt de regering deze opvatting? Zo ja, is de regering bereid om de dierrechten voor de pluimveesector te laten vervallen per 1 januari 2015 en is zij ook bereid deze duidelijkheid per direct te verschaffen?

Onderdeel 6

De leden van de VVD-fractie lezen dat in het oorspronkelijk wetsvoorstel is uitgegaan van inwerkingtreding per 1 januari 2013 en als dat niet gehaald zou worden het wetsvoorstel bij koninklijk besluit in werking zou treden. Nu inwerkingtreding per 1 januari 2013 niet is gehaald, wordt deze datum vervangen door 1 januari 2014. De VVD-fractie is van mening dat 1 januari 2014 de ingangsdatum moet zijn omdat ondernemers nu duidelijkheid nodig hebben. De leden van de VVD-fractie zijn echter bezorgd of deze datum wel haalbaar is aangezien het wetsvoorstel zowel door zowel de Tweede als de Eerste Kamer behandeld moet worden. Deze leden roepen de regering dan ook op om vaart te maken met de beantwoording van deze vragen.

De leden van de PvdA-fractie zouden graag inzicht hebben in het tijdspad van de behandeling van dit wetsvoorstel in zowel de Tweede als de Eerste kamer. Hoe gaat dat er uit zien, en wat is er nodig om zowel een zorgvuldige behandeling te garanderen als een spoedig verloop? Gaat het in dat licht lukken op 1 januari 2014 het wetsvoorstel te laten ingaan?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze communicatie gaat plaatsvinden richting ondernemers om hen voor te bereiden op de zaken die van hen verwacht worden, aangezien het tijdspad tussen behandeling en beoogde inwerkingtreding zeer krap is.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hamer

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Van de Wiel


X Noot
1

In verband met het herstel van een abuis in het opschrift.

Naar boven