33 037 Mestbeleid

Nr. 36 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 november 2012

Hierbij doe ik u toekomen, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, mijn reactie op de motie Koopmans en Snijder-Hazelhoff (VVD) over versnelling vergunningverlening mestverwerkingsinstallaties, (Kamerstukken II 2011–2012, 33 037, nr. 27).

Mestverwerking is van cruciaal belang om de druk op de Nederlandse mestmarkt te verlagen. Voor bewerkte dierlijke mest bestaan immers zowel binnen als buiten de Nederlandse landbouw ruimere afzetmogelijkheden dan voor mest die geen enkele bewerking heeft ondergaan. Daarom is er in het nieuwe mestbeleid voor gekozen een verplicht percentage van het mestoverschot voor verwerking aan te bieden.

Het bedrijfsleven is eveneens doordrongen van het belang van deze maatregel en op diverse plaatsen lopen inmiddels procedures om vergunning te verkrijgen voor de benodigde installaties en inrichtingen.

Dat gemeenten en provincies zorgvuldig omgaan met de beoordeling van die aanvragen is terecht, vanuit hun verantwoordelijkheid voor het welzijn van bewoners en de kwaliteit van natuur en milieu. De installaties en inrichtingen waarvoor vergunning wordt gevraagd zijn vaak nieuw in aard en omvang. Veelal ontbreekt ook kennis bij zowel aanvragers als overheden over de effecten die de beoogde installaties zullen hebben op hun omgeving. Dat maakt dat de beoordeling van initiatieven niet altijd eenvoudig is. Vanuit de verantwoordelijkheid die de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en ik hebben voor het landelijke dierhouderij- en mestbeleid en voor het natuur- en milieubeleid willen wij betrokken partijen graag de helpende hand reiken om de behandeling van aanvragen te bespoedigen.

Op basis van recent gevoerde gesprekken met personen en organisaties bij overheid en bedrijfsleven die betrokken zijn bij de vergunningverlening is een redelijk beeld gekregen van de knelpunten. Inmiddels is ook een aantal acties genomen en worden andere voorbereid om die knelpunten weg te nemen. Ik noem hier met name de volgende.

Crisis- en herstelwet

Binnenkort treedt de vierde tranche van de Crisis- en herstelwet in werking waardoor ook mestverwerking onder de werking van deze wet valt. De bestuursrechtelijke bepalingen van deze wet maken dat de installaties er sneller kunnen komen.

Extra capaciteit Kenniscentrum Infomil

Bij het AgentschapNL wordt vanaf 1 januari 2013 extra capaciteit beschikbaar gesteld om overheden bij de beoordeling van vergunningaanvragen te ondersteunen.

Emissiegegevens

Opdracht is gegeven voor een onderzoek dat ten behoeve van aanvragers en vergunningverleners ontbrekende informatie moet opleveren over de milieueffecten van mobiele en vaste mestbewerkingsinstallaties

Handreiking monovergistingsinstallaties

De laatste hand wordt gelegd aan een handreiking voor gemeenten die het eenvoudiger maakt vergunningaanvragen voor monovergistingsinstallaties te beoordelen. Naar verwachting is deze eind 2012 operationeel.

Handreiking mestbewerkingsinstallaties

Ook voor mobiele en vaste mestbewerkingsinstallaties zal een handreiking ten behoeve van de vergunningverlening worden opgesteld. Naar verwachting is deze medio 2013 gereed.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Voor zover dat met het oog op de bescherming van het milieu mogelijk is, zullen op basis van voornoemde handreikingen algemene voorschriften worden opgesteld voor monovergisting en bewerking van mest. Deze voorschriften zullen worden opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer, waardoor deze activiteiten niet meer in het kader van de vergunningverlening hoeven te worden geregeld. Het streven is om de daarvoor benodigde wijziging van het Activiteitenbesluit zo spoedig mogelijk in werking te laten treden.

Over de mogelijkheid om monovergisting en mobiele mestbewerking in het Activiteitenbesluit te regelen, zal de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de Kamer op korte termijn nog nader informeren.

In dit verband is voorts nog de instelling van Regionale Uitvoeringsdiensten van belang. Daarmee wordt onder meer beoogd het kennisniveau van het omgevingsrecht bij de vergunningverleners te verhogen wat naar verwachting zal leiden tot verbetering van de kwaliteit en de doelmatigheid van de vergunningverlening.

Bovengenoemde maatregelen bij elkaar zullen binnen afzienbare tijd versnelling kunnen brengen in de behandelingstermijnen. Ik ben mij er echter zeer wel van bewust dat hiermee niet alle problemen zijn verdwenen. De planologische inpasbaarheid zal onverminderd aandacht en tijd blijven vragen, bijvoorbeeld in verband met de bescherming van natuurgebieden.

Ik zal op korte termijn met provinciale vertegenwoordigers bespreken wat mogelijk is om ook op dat vlak onnodige hindernissen weg te nemen. Daarbij wil ik er op wijzen dat de beslissingsbevoegdheid, gezien de decentralisatie van het ruimtelijk en het natuurbeleid, in beginsel bij de provinciale besturen ligt.

De staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

Naar boven