33 318 Wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met vereenvoudiging van de uitvoering van deze wetten door de Sociale verzekeringsbank (Wet vereenvoudiging regelingen SVB)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 22 januari 2013

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel en hebben ten aanzien van de wijziging van de Algemene Ouderdomswet nog enkele vragen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen om enkele socialezekerheidswetten te wijzigen in verband met vereenvoudiging van de uitvoering van deze wetten door de Sociale verzekeringsbank (SVB). Graag maken zij gebruik van de gelegenheid om de regering hierover enkele vragen te stellen.

De leden van de D66-fractie hebben het wetsvoorstel met belangstelling ontvangen. Het betreft vereenvoudigingen in de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de technische aanpassing van andere regelingen mede als gevolg daarvan. Het is de bedoeling om met deze maatregelen de regelingen doelmatiger en transparanter te maken, om burgers meer aan te spreken op de eigen verantwoordelijkheid en om een stapeling van beleid te voorkomen. Deze leden ondersteunen deze strekking, maar hebben enkele vragen over de uitwerking.

Wijzigingen AOW

Het wetsvoorstel beoogt door middel van wijziging van enkele socialezekerheidswetten een vereenvoudiging van de uitvoering van de Sociale Verzekeringsbank te bewerkstelligen. Zo strekt het voorstel ook tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, waardoor verzekerden die korter dan een jaar in Nederland gewerkt of gewoond hebben geen AOW-uitkering meer ontvangen.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarop het criterium van een jaar is gebaseerd om de zogenaamde kruimelpensioenen niet meer uit te keren. Zijn pensioenen met een opbouw van minder dan vijf jaar niet eveneens als zodanig te kwalificeren. Drie procent van de totale populatie bouwt minder dan 10% van het AOW-percentage op en veroorzaakt daarmee een onevenredig deel van de lasten.

Als internationale wetgeving verruiming van het tijdvak van een jaar bemoeilijkt of zelfs nagenoeg onmogelijk maakt, welke afwegingen heeft de regering dan nog meer gemaakt om de uitkering van kruimelpensioenen tegen te gaan, of de uitkeringslasten op andere wijzen te verminderen. Daarbij zou te denken zijn aan afkoop van kleine AOW-pensioenen, bijvoorbeeld pensioenen met een lagere opbouw dan 10%. Tot welke besparingen van o.a. de administratieve lasten zou een dergelijke maatregel kunnen leiden?

Heeft de regering de mogelijkheid van afkoop te dezer zake afgewogen en daarbij een noodzakelijke wijziging van de Algemene Ouderdomswet betrokken? Welke argumenten hebben bij die afweging een rol gespeeld om tot het voorliggende wetsvoorstel te komen?

De leden van de PvdA-fractie vragen aandacht voor de mogelijkheid dat iemand door de verhoging van de AOW-leeftijd en de daarmee samenhangende verschuiving van het opbouwtijdvak een opbouwjaar verliest. Zo kan iemand die op dit moment nog een AOW-opbouw heeft van 4% in de toekomst uitkomen op 2%. Wanneer deze 2% gekoppeld is aan een verzekerde periode van minder dan een jaar, dan zorgt dit wetsvoorstel er voor dat dit recht niet meer tot uitkering komt. Graag vernemen de leden van de PvdA-fractie van de regering voor hoeveel personen deze situatie zich zal voordoen.

Voorts kan het op grond van sommige bilaterale verdragen zo zijn dat een persoon die niet minimaal één jaar verzekerd is geweest, toch over een ouderdomspensioen beschikt dat gebaseerd is op meer verzekeringsjaren. Het gaat dan om verdragen waarin is geregeld dat tijdvakken meetellen voor de berekening van ouderdomspensioen zonder dat deze tijdvakken berusten op verzekering. Graag vernemen de leden van de PvdA-fractie van de regering om hoeveel verdragen het hier gaat en welke mogelijkheden zij ziet om deze verdragen aan te passen.

In artikel III onderdeel A derde lid wordt een ministeriële regeling voorgesteld over de herleiding van gedeelten van kalenderjaren tot gehele kalenderjaren. De leden van de D66-fractie vragen of deze regeling aan het parlement zal worden voorgehangen.

De leden van de D66-fractie staan er positief tegenover dat de regering in artikel III onderdeel B duidelijkheid wil scheppen over de regelingen van de partnertoeslag in 2015. Deze leden vragen of de voorgestelde artikelswijziging substantiële gevolgen zal hebben voor het inkomen van getroffen personen, en hoe dit moet worden bezien met het oog op het vertrouwensbeginsel.

Wijzigingen Anw

Blijkens tabel 2 in de Nota naar aanleiding van het Verslag gestuurd naar de Tweede Kamer2, loopt de maximale inkomensachteruitgang waarmee ouders of verzorgers kunnen worden geconfronteerd indien het volledige recht op een halfwezenuitkering verloren gaat en er daartegenover geen nieuw recht op een hogere Anw-uitkering ontstaat –8¾%. Ook modale inkomens worden met aanzienlijke maximale inkomensachteruitgang geconfronteerd, te weten –5¾% voor alleenstaanden en –6% voor gehuwden/samenwonenden.

Zoals de Raad van State opmerkt, worden deze effecten niet noodzakelijk door een (hogere) huurtoeslag gemitigeerd. Immers, het kan voorkomen dat nabestaanden een zodanig lage huur betalen, dat zij geen recht hebben op huurtoeslag. Bovendien komen eigenaren van een woning evenmin in aanmerking voor huurtoeslag.

Graag vragen de leden van de PvdA-fractie de regering welke mogelijkheden er naar haar mening bestaan om een inkomensdaling te beperken voor nabestaanden die geen (hogere) huurtoeslag zullen ontvangen.

Volgens de Memorie van Toelichting wordt de halfwezenuitkering geïntegreerd in de nabestaandenuitkering. Bij toepassing van de nabestaandenuitkering gelden een inkomenstoets en andere beperkende voorwaarden, die bij de halfwezenuitkering niet gelden. Daarmee wordt de halfwezenuitkering in feite afgeschaft, zo menen de leden van de D66-fractie. Hiermee raakt dit wetsvoorstel aan het vertrouwensbeginsel. De Anw bestaat sedert 1959. De vraag is op welke gronden de halfwezenuitkering in het wetsvoorstel van destijds is opgenomen? De vervolgvraag is waarom deze gronden thans naar het oordeel van de regering kennelijk niet meer relevant zijn.

In het wetsvoorstel is een gewenningsperiode voorzien van zes maanden voor Nederlanders met bestaande rechten met betrekking tot halfwezen, welke door het aannemen van dit wetsvoorstel zouden komen te vervallen (MvT artikel XI vierde alinea). De leden van de D66-fractie merken op dat kosten, zoals schoolgeld, over het algemeen jaarlijks worden gemaakt. Kan de regering motiveren waarom niet is gekozen voor een meer aannemelijke gewenningsperiode van een jaar?

Wijzigingen kinderbijslag

De leden van de PvdA-fractie constateren met instemming dat het amendement van Vermeij en Huizing3 door de Tweede Kamer is aangenomen. Dit beoogt het schrappen van de wijzigingen in de Algemene Kinderbijslagwet met de motivering dat deze leidt tot meer uitgaven in plaats van besparingen.

Graag ontvangen deze leden van de regering een actualisatie van de bezuiniging op de uitvoeringskosten als gevolg van het geamendeerde wetsvoorstel. Is daarmee voldaan aan de door de regering beoogde algemene taakstelling voor de SVB? Zo nee, welke additionele maatregelen is de regering voornemens te nemen om wel hieraan te voldoen?

Bezuinigingstaakstelling op schema?

De leden van de D66-fractie zien dat de Sociale Verzekeringsbank een bezuinigingstaakstelling heeft van 54 miljoen in de periode 2012–2015. Dit wetsvoorstel moet bezien worden in het licht van die taakstelling. Het wetsvoorstel haalt gezien de in de Memorie van Toelichting berekende bezuiniging op de uitkeringskosten deze taakstelling wel wat betreft het in het regeerakkoord Rutte II te bezuinigen bedrag, maar niet het bedrag uit het regeerakkoord Rutte I. De vraag is welke bezuinigingen er onder de noemer van deze taakstelling nog te verwachten zijn.

De leden van deze fractie roepen in herinnering dat dit wetsvoorstel in eerste instantie moest worden aangenomen voor 1 januari 2013, wat niet is gebeurd. Kan de regering weergeven of het SVB nog «op schema» is met het behalen van de bezuinigingstaakstelling? Welk financieel gevolg heeft het niet aannemen van dit wetsvoorstel voor deze taakstelling, nu de Tweede Kamer een substantieel deel uit het oorspronkelijke wetsvoorstel heeft doen vervallen? Acht de regering het nog steeds mogelijk voor het SVB om deze taakstelling te halen?

De leden van commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid wachten de antwoorden van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling af.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sylvester

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Terpstra (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Van Dijk (PVV), (vice-voorzitter), Sörensen (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), Beckers (VVD), Swagerman (VVD) en Kok (PVV).

X Noot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 318, nr. 6.

X Noot
3

33 318, 8.

Naar boven