33 309 Implementatie van de richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel, de bescherming van slachtoffers ervan, en ter vervanging kaderbesluit 2002/269/JBZ van de Raad (PbEU L 101)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1

Vastgesteld 28 mei 2013

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben dit wetsvoorstel in samenhang met het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche2 beoordeeld. Zij hebben naar aanleiding daarvan nog een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling en met waardering kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij stemmen in met de gedachte dat alleen een Europese aanpak de strijd tegen mensenhandel en de daarmee gepaard gaande vormen van uitbuiting en criminaliteit effectiever kan maken. Het Nederlandse stafrecht blijkt al grotendeels aan de Europese maat te zijn. De leden van de PvdA-fractie hebben een aantal vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de tekst van bovenstaand wetsvoorstel. Mensenhandel is volgens hen alleen in internationaal verband doeltreffend te bestrijden. Deze richtlijn gaat weer een stapje verder dan de vorige en het Verdrag van de Raad van Europa van 2005. Een teken dat internationale samenwerking steeds meer van de grond komt in Europa. De leden van de SP-fractie constateren echter met zorg dat er veel niet in het wetsvoorstel staat dat er, om te voldoen aan de richtlijn, wel degelijk in zou moeten staan. Daarnaast verwijst de tekst van de richtlijn veelvuldig naar te voeren beleid in de landen. Ook hierin schiet Nederland naar de mening van deze leden op een aantal aspecten te kort. Zij hebben daarover nog een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het op implementatie van richtlijn 2011/36/EU gerichte wetsvoorstel. De implementatie leidt – kort gezegd – tot enkele aanscherpingen van de Nederlandse strafwetgeving inzake mensenhandel. De voornaamste aanscherpingen betreffen de ruimere omschrijving van het begrip «uitbuiting» in artikel 273f lid 2 Sr, waardoor ook gedwongen bedelarij en andere criminele activiteiten daaronder valt, de strafverzwaringsgronden betreffende mensenhandel gepleegd tegen kinderen beneden de 18 jaar en de eigenstandige wettelijke positie van de Nationale Rapporteur Mensenhandel. Deze leden merken op dat in het voorliggende implementatievoorstel niet direct sprake is van strafverhoging. Hierin is al voorzien met wetsvoorstel 33.1853, dat is aangenomen in de Eerste Kamer op 26 februari 2013 en op 1 april jl. in werking is getreden4.

Dit implementatievoorstel leidt bij deze leden niet direct tot een vraag betreffende het wetsvoorstel, maar wel tot een reflectie op de vervolging van mensenhandel op zich, dit naar aanleiding van een artikel in Trema van april 2013 onder de titel: Mensenhandel: het verwachte effect van strafverhogingen5.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarover een aantal vragen.

2. Algemeen

Pilot

De opvang van buitenlandse slachtoffers die gebruik maken van de verblijfsregeling voor slachtoffers van mensenhandel verloopt op dit moment via de pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel, zo begrijpen de leden van de VVD-fractie. Een centrale coördinerende rol bij de registratie, opvang en informatievoorziening wordt in Nederland vervuld door het Coördinatiecentrum Mensenhandel (CoMensha). Wat is medio 2013 de status van deze pilot? Is het de bedoeling dat deze overgaat in een staande organisatie? Graag een reactie van de regering.

Nationaal rapporteur mensenhandel in formele wet

Het wetsvoorstel bevat bepalingen die zien op de Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen. Deze bepalingen komen in de plaats van de Regeling instelling Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen. De leden van de VVD-fractie constateren dat hiermee de positie van de Nationaal rapporteur wettelijk wordt geregeld. Waarom kan niet langer worden volstaan met een regeling? Waarom is het nodig de positie en taken van de rapporteur in een formele wet vast te leggen? Graag een reactie van de regering.

Financiële consequenties

De leden van de PvdA-fractie spreken hun verbazing uit over de opmerking dat voor een intensiever en grensoverschrijdender aanpak van mensenhandel geen extra financiële middelen nodig zijn. Kan de regering uitleggen hoe het mogelijk is nieuwe activiteiten op een hoger niveau van effectiviteit te ontplooien, binnen de bestaande financiële kaders?

Ketensamenwerking

Er komen relatief weinig daders van met mensenhandel verbonden delicten voor de rechter, aldus de leden van de PvdA-fractie. Zal dit op korte termijn veranderen? Voor dit laatste zal ongetwijfeld de versterkte ketenaanpak van belang zijn. Betere samenwerking tussen instanties binnen en buiten de justitieketen is echter niet iets dat kosteloos tot stand kan worden gebracht. Welke middelen zijn voor de ketensamenwerking gereserveerd? Op welke wijze gaat de hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel, die ook onder de richtlijn valt, nu beter gecoördineerd geschieden? Denk bijvoorbeeld aan het regelmatig voorkomende feit dat een slachtoffer aangifte doet, bescherming nodig heeft en in verband met langere wachttijden in de reguliere hulpverlening in een politiecel belandt. Is hier uitzicht op verbetering?

Het is deze leden opgevallen dat de bestrijding van mensenhandel via het strafrecht sterker uit de verf komt dan de bescherming van slachtoffers, laat staan de preventie van mensenhandel (de drie P’s). Er is een aparte keten voor slachtofferhulp naast de strafrechtelijke. Hoe gaan deze twee ketens met elkaar samenwerken? Ligt daarvoor al een beleidsplan gereed?

Mensenhandel neemt vele vormen aan, zoals in de memorie van toelichting terecht wordt geconstateerd. Naast prostitutie en daaraan gerelateerde misdaden verdient echter ook mensenhandel die tot illegale arbeid leidt aandacht, aldus de leden van de PvdA-fractie. Dat leidt alweer tot een vraag over de ketensamenwerking. Gaat de Task Force Aanpak Mensenhandel ook samenwerken met de nationale en Europese instanties die de sector arbeid controleren, zoals de Arbeidsinspectie? Bij wijze van voorbeeld kan de situatie in Amsterdam en andere grote steden gelden waar in massagesalons onbekende aantallen illegaal werkende Chinese vrouwen worden uitgebuit. Hoe kan tegen dergelijke misstanden in samenwerking tussen politie en inspectie effectief worden opgetreden? Graag een reactie van de regering op bovenstaande vragen.

Effectiviteit vervolging en berechting mensenhandel

De leden van de SP-fractie vragen waarom zo weinig aangiftes leiden tot vervolging c.q. veroordeling. Heeft de regering hier cijfers over? Is er onderzoek gedaan naar de oorzaak? Moet het buitenlandse slachtoffer altijd het land verlaten na een sepot of vrijspraak? Wanneer kunnen deze leden de resultaten van de pilots «Kansloze aangiften» verwachten? Hoe staat het met het in de nota naar aanleiding van verslag aangekondigde WODC-onderzoek naar oneigenlijk gebruik van de verblijfsregelingen voor slachtoffers in andere landen en naar vermeend misbruik van de B9-verblijfsregeling in Nederland? Graag een uitgebreide toelichting in deze.

De leden van de D66-fractie lezen in het artikel van Malsch in Trema6, net als in de memorie van toelichting, uitvoerig over de ontstaansgeschiedenis van het mensenhandelartikel 273f in het Wetboek van Strafrecht. Malsch analyseert vervolgens het rapport «Mensenhandel, Jurisprudentie mensenhandelzaken 2009–2012'7 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (hierna: het rapport) en de daarin beschreven strafvervolgingen die onder voormeld artikel hebben plaatsgevonden. Deze vervolgingen hebben grotendeels betrekking op buitenlandse prostituees. Malsch komt tot de conclusie dat ondanks het uit het rapport blijkende rotsvaste vertrouwen in de strafrechtspraak, het aantal vervolgde mensenhandelzaken in de periode 2009–2011 klein is: ongeveer 130 per jaar, welk getal naar haar oordeel niet in verhouding staat tot het aantal vermoede, tegen hun wil naar Nederland gebrachte buitenlandse prostituees (volgens het artikel geschat op 25.000). Zij verwacht niet zozeer meer van strafverhogingen, maar bepleit onder meer nadrukkelijkere aandacht voor de kwaliteitsverhoging van de vervolging en berechting, vanwege de naar verhouding veel voorkomende vrijspraken: 37% in zaken over de seksindustrie, 52% in de overige uitbuitingszaken, waartegenover 9% in de overige strafzaken). Volgens Malsch is de oorzaak daarvan deels gelegen in het feit dat het mensenhandelartikel zelf complex is geformuleerd. Volgens haar is het mensenhandelartikel vaak moeilijk in een sluitende tenlastelegging te vangen, zodat nogal eens onbedoeld vrijspraak volgt. Zij noemt als oorzaak de subleden van het eerste lid van artikel 273f Sr., die relatief veel afzonderlijke strafbare gedragingen bevatten die elkaar deels overlappen maar op punten ook van elkaar afwijken. Omdat in de meeste zaken meerdere subleden op hetzelfde feitencomplex van toepassing kunnen zijn en er vaak sprake is van meerdere slachtoffers, kunnen tenlasteleggingen van elkaar verschillen en zijn ze vaak ook erg lang, met eventuele nietigheid van de dagvaarding tot gevolg, aldus Malsch. Dit alles achten de leden van de D66-fractie zorgelijk. De vraag rijst of de conclusie – dat alle inspanningen van de Task Force Aanpak Mensenhandel, waaronder versterking van de strafrechtsketen, succesvol zijn zoals in de memorie van toelichting is beschreven – in het licht van het percentage vrijspraken wel gerechtvaardigd is. Deze leden horen graag de reactie van de regering op deze reflectie en op het artikel in Trema.

Monitoring positie slachtoffers

In 2007 is ten behoeve van het doorlichten van de positie van slachtoffers van mensenhandel een monitoringsinstrument ontwikkeld door het Verwey Jonker instituut en toegepast op het jaar 2006. Daaruit zijn aanbevelingen naar voren gekomen. Kan de regering aan de leden van de GroenLinks-fractie aangeven op welke wijze deze zijn opgevolgd? Inmiddels zijn we zeven jaar verder en achten deze leden het tijd voor een nieuwe monitoring van de positie van slachtoffers van mensenhandel. Deelt de regering dit standpunt en is ze bereid de monitor opnieuw uit te voeren?

Aanbevelingen CEDAW

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de laatste rapportage van het CEDAW8 een aantal aanbevelingen met betrekking tot de bescherming van slachtoffers van mensenhandel (appendix 8 van de vijfde rapportage uit 2009), alsook in de schaduwrapportage bij dit rapport. Kan de regering per aanbeveling aangeven op welke wijze deze is overgenomen en uitgevoerd?

3. Verhouding richtlijn en Nederlandse (voorgestelde) wetgeving

Aanpassing van Aanwijzing mensenhandel

Er is in het wetsvoorstel een belangrijke rol weggelegd voor het Openbaar Ministerie, aldus de leden van de VVD-fractie. Het OM moet – in samenwerking met de politie en instellingen die bij de opvang van slachtoffers zijn betrokken – zowel in de fase van het opsporingsonderzoek als tijdens het strafproces, de positie van het slachtoffer beschermen. De Aanwijzing mensenhandel biedt hiervoor het kader. Ter implementatie van de richtlijn is de regering voornemens om in overleg met het OM – waar nodig – de in deze Aanwijzing opgenomen beleidsregels op onderdelen nauwer aan te laten sluiten bij de bepalingen uit de richtlijn, opdat de toepassing van de richtlijn wordt verzekerd. Welke onderdelen worden gewijzigd? Wat houden de wijzigingen precies in? Kan de regering de Kamer hierover nader informeren? De regering geeft aan dat in een recente uitspraak de Hoge Raad heeft overwogen dat OM-aanwijzingen in beginsel als recht in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie moeten worden beschouwd en het OM aan de daarin opgenomen beleidsregels is gebonden. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid ziet de regering dat als een belangrijke waarborg en het is waar dat naar vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie een richtlijn niet altijd hoeft te worden omgezet naar formele wetgeving van de lidstaat. Er dient een beoordeling per geval te worden gemaakt, waarbij de aard van de voorgeschreven maatregelen in ogenschouw moeten worden genomen. Ook om de door de regering gemaakte afweging goed te kunnen beoordelen, verzoeken de leden van de VVD-fractie hen te informeren wat de genoemde wijzigingen in de Aanwijzing precies inhouden.

Artikel 273f WvSr

Over uitbuiting door middel van bedelarij hebben de leden van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer enkele vragen gesteld. Daarbij aansluitend willen de leden van de PvdA-fractie weten of het optreden van straatmuzikanten, waarvan vermoed wordt dat zij worden uitgebuit en wellicht slachtoffer zijn van mensenhandel, ook onder het delict «bedelarij» valt. Wat betreft het delict «uitbuiting van strafbare activiteiten» willen de leden van de PvdA-fractie weten of er zicht is op de frequentie van het vóórkomen hiervan. Worden er bijvoorbeeld inderdaad roofovervallen gepleegd waarbij de criminelen onder druk gezette slachtoffers van mensenhandel zijn? Graag een reactie van de regering.

Non-punishment en de Aanwijzing mensenhandel

Artikel 8 van de richtlijn gaat verder dan het non-punishment-beginsel uit het Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel uit 20059, constateren de leden van de SP-fractie. De regering wil ermee volstaan dit beginsel neer te leggen in de Aanwijzing mensenhandel. De vraag van deze leden is of een dergelijk beginsel niet thuis hoort in de wet. Blijkens de uitspraken in alle instanties in de zaak Mehak10 is dit beginsel immers onvoldoende bekend bij zowel het OM als de rechterlijke macht. De rechterlijke macht heeft specialisatie aangekondigd en deze leden menen dat het onder haar eigen verantwoordelijkheid valt hoe zij daar uitvoering aan geeft. Het OM valt echter onder de Minister van V&J. De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe voldaan zal worden aan artikel 9 lid 3 van de richtlijn, over het zorgdragen voor de vereiste opleiding. Graag een reactie van de regering.

Beleid bijstand en ondersteuning slachtoffers

De richtlijn verplicht niet alleen tot strafbaarstelling en actieve vervolging van mensenhandel, in artikel 11 en volgende van de richtlijn worden ook eisen gesteld aan de bijstand en ondersteuning van de slachtoffers, begrijpen de leden van de SP-fractie. Artikel 16 besteedt speciale aandacht aan niet-begeleide minderjarige slachtoffers van mensenhandel. Lid 2 van dat artikel luidt: «de lidstaten nemen de nodige maatregelen met het oog op het vinden van een duurzame oplossing op basis van een individuele beoordeling van de belangen van de minderjarige». Is de regering van oordeel dat het Nederlandse beleid op dit moment voldoet aan deze bepaling? Zo nee, op welke termijn denkt de regering het Nederlandse beleid in overeenstemming te kunnen brengen met deze bepaling? Zo ja, hoe denkt de regering ervoor te zorgen dat de voorgenomen wijziging in het beleid ten aanzien van minderjarige alleenstaande vreemdelingen nog steeds aan deze bepaling zal voldoen? In het regeerakkoord staat immers: «Alleenstaande minderjarige vreemdelingen worden, mede in het belang van de ontwikkeling van de kinderen zelf, zo snel mogelijk in het land van herkomst met hun familie herenigd, of ondergebracht in een opvangvoorziening in het land van herkomst.»11 Het daadwerkelijk onderbrengen in een opvangvoorziening is tot nog toe mislukt, waarbij deze jongeren naar alle waarschijnlijkheid door een mensenhandelaar zijn opgehaald. Gaat gemonitord worden wat er met deze jongeren gebeurt? Graag een reactie van de regering.

Strafbaarstelling gebruik uitbuitingsdiensten – artikel 18 richtlijn

Artikel 18 van de richtlijn bepaalt dat lidstaten overwegen maatregelen te nemen, houdende strafbaarstelling van het gebruik maken van diensten die voorwerp zijn van uitbuiting etc. Uit de behandeling tot nu toe hebben de leden van de SP-fractie begrepen dat de regering dit niet overweegt vanwege onder andere te verwachten bewijsrechtelijke problemen. Bij de behandeling van de wet verruiming mogelijkheden strafrechtelijke aanpak huwelijksdwang, polygamie en genitale verminking12 speelde hetzelfde probleem. Het argument om het toch strafbaar te stellen was toen de normstellende signaalfunctie van het wetsvoorstel. De vraag van deze leden is waarom dat niet het geval zou zijn bij het strafbaar stellen van het gebruik maken van de diensten van een prostituee, van wie de betrokkene weet of kan vermoeden dat deze slachtoffer is van mensenhandel? Mag een klant vragen naar de legitimatie van de sekswerker? Zo ja, dan kan hij in elk geval achterhalen of zij minderjarig is of jonger dan 21 jaar. Bovendien kan de plaats of het land van geboorte een aanwijzing geven van mogelijke mensenhandel, waarna de klant hierover zou kunnen doorvragen of af kan zien van het in zee gaan met de betrokkene. Als de sekswerker weigert haar legitimatie te tonen kan dat ook een teken zijn voor de klant om geen diensten van deze persoon af te nemen. Hierdoor kan de handel in deze vrouwen dan op ten duur minder aantrekkelijk worden. Graag een reactie van de regering.

Bescherming en ondersteuning slachtoffers mensenhandel – artikel 11 en 12

Is de regering van oordeel dat de B9-regeling aan artikelen 11 en 12 van de richtlijn voldoet? Volgens deze artikelen mag bescherming en ondersteuning niet afhankelijk zijn van de bereidheid om mee te werken aan het strafrechtelijk onderzoek. De leden van de SP-fractie constateren dat in de B9-regeling van de Vreemdelingencirculaire 2000 bescherming wel degelijk afhankelijk is gesteld van medewerking aan de strafzaak en dat deze eindigt bij een sepot of vrijspraak. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit heeft echter niet mogen baten. Hoe kan de regering deze regeling rijmen met artikel 11 van de richtlijn?

De Raad van State wijst op de noodzaak een dwingend normatief kader voor de opvang van slachtoffers van mensenhandel vast te leggen in concrete bepalingen. Ten antwoord verwijst de regering naar de Wet op de jeugdzorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning. Voor zover de leden van de SP-fractie bekend, zal het recht op jeugdzorg binnenkort uit de wet verdwijnen en gaat de verplichting om maatschappelijke ondersteuning te bieden niet verder dan het budget van de betrokken gemeente. Er is dus geen algemeen bindend voorschrift waarop een slachtoffer van mensenhandel zich kan beroepen. Het komt de leden van de SP-fractie voor dat het wetsvoorstel in die zin niet voldoet aan de verplichtingen van de richtlijn. Graag een reactie van de regering.

Video-opnamen verhoor minderjarige

Tijdens de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer heeft de minister geen antwoord gegeven op de vraag van de SP-fractie waarom hij niet wenst te voldoen aan de eis van artikel 15 lid 4 van de richtlijn, namelijk dat er altijd video-opnamen dienen te worden gemaakt bij het verhoor van een minderjarige. De Raad voor de Rechtspraak heeft hier ook op gewezen. In de memorie van toelichting volstaat de regering met een verwijzing naar beleidsregels met een vooralsnog vrijblijvend karakter. Dit lijkt de leden van de SP-fractie in strijd met de richtlijn. Kan de regering alsnog een duidelijk antwoord geven op deze vraag? Daarnaast vragen zij waarom is volstaan met «vrijblijvende» beleidsregels. Is het te duur om altijd video-opnamen te maken? Is het te tijdrovend? Is niet overal apparatuur beschikbaar? Is er een andere reden?

4. Positie (mogelijke) slachtoffers

Opvang slachtoffers mensenhandel

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de cijfers over het voorkomen van mensenhandel de laatste jaren een stijgende lijn vertonen. Zij vragen de regering of er, in het licht van deze toename, voldoende opvangplaatsen beschikbaar zijn voor slachtoffers van mensenhandel, waarbij zij de capaciteit in politiecellen niet mee willen rekenen omdat dit noodopvang betreft. Als er thans een tekort aan opvangplaatsen is, vragen zij de regering aan te geven hoe en op welke termijn dit tekort kan worden weggewerkt.

Risico uitbuiting en mensenhandel van jonge asielzoekers

Volgens het regeerakkoord worden mensenhandel en daaraan gerelateerde prostitutie harder bestreden, zo begrijpen de leden van de SP-fractie. Volgens onderzoek dat DCI-ECPAT heeft gedaan voor het Europese GATE-project, verdwenen in 2011 140 kinderen uit de opvang van het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers. Na hun verdwijning worden weinig jongeren teruggevonden en is het onzeker of zij op doorreis zijn gegaan naar een ander land, of in Nederland in een uitbuitingssituatie terecht zijn gekomen. Is de regering het met deze leden eens dat de kans groot is dat deze kinderen slachtoffer zijn van enigerlei vorm van mensenhandel en uitbuiting? Zo ja, waarom volgt de regering niet het advies van DCI-ECPAT om alleenstaande minderjarige vreemdelingen in kleinschalige tehuizen, of liever nog, in gezinnen te plaatsen? Dit is bovendien veel goedkoper en beter voor hun ontwikkeling.

De leden van de SP-fractie constateren dat als deze jongeren 18 jaar worden, zij het land uit moeten. Kent de regering de telefilm «Exit»? Hoe beoordeelt de regering het feit dat van geen van deze jongeren ooit meer iets kon worden vernomen? Is het de regering bekend dat de jongeren van wie geen familie kon worden gevonden en die om die reden zijn afgevoerd naar opvanglocaties in het land van herkomst, in die tehuizen niet aankomen c.q. na een dag weer zijn verdwenen? Is de regering het met deze leden eens dat de kans dat deze jongeren wederom het slachtoffer worden van mensenhandel en uitbuiting, vele malen groter is dan dat zij alsnog door familie zijn opgehaald, nu vastgesteld was dat er geen familie te vinden was? Graag een reactie van de regering.

Drempels bij aangiftes, aanvraag verblijfsvergunning en klachten

De leden van de GroenLinks-fractie willen graag weten hoe het momenteel gesteld is met de positie van mogelijke slachtoffers van mensenhandel in Nederland. Zij hebben de indruk dat het eerdere beleid om de drempel tot aangifte of tot het afleggen van een getuigenverklaring zo laag mogelijk te maken, heeft plaats gemaakt voor het opwerpen van drempels om misbruik van de B9-regeling te voorkomen. Zien deze leden dit juist en zo ja, wat is hiervan de rechtvaardiging? Kan de regering cijfers overleggen met betrekking tot aantallen aangiften die achteraf frauduleus bleken te zijn?

Wat is de stand van zaken van het zogenaamde 10-dagen pilot project, tot wanneer loopt dit project en wanneer zullen de resultaten bekend zijn? Is het juist dat in de praktijk de politie na overleg met het OM besluit om een slachtoffer geen bedenktijd te geven en (zo) geen toegang te bieden tot het doen van aangifte? Zo ja, is het niet in strijd met de bedoeling van de regeling om het OM geen invloed te laten hebben op de indiening van de aangifte zelf? Het effect van een dergelijke praktijk is dat vrouwen geen toegang krijgen tot tijdelijk verblijfsrecht, terwijl nog evenmin is onderzocht of zij slachtoffer zijn van mensenhandel. Door het onthouden van tijdelijk verblijfsrecht op grond van de aangifte of getuigenis, hebben de vrouwen evenmin toegang tot een aanvraag om een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. Graag een toelichting in dit verband op de huidige werkwijze en hoe dit zich verhoudt tot de strekking van de richtlijn.

De B9-regeling voorziet niet meer in de mogelijkheid om in Nederland een artikel 12 Sv-procedure af te wachten indien de officier van justitie de zaak heeft geseponeerd. Indien het Hof de klager gelijk geeft, is het betreffende slachtoffer inmiddels gedwongen teruggekeerd en blootgesteld aan mogelijke repercussies. Acht de regering het niet mogen afwachten van de beklagregeling in overeenstemming met het Unierechtelijk recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, zoals gegarandeerd door artikel 47 Handvest van de Grondrechten?

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Broekers-Knol

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD) (voorzitter), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vicevoorzitter), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Swagerman (VVD)

X Noot
2

Kamerstukken I 2010/11, 32 211, A.

X Noot
3

Partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de aanpassing van het materieel strafrecht aan recente ontwikkelingen; Kamerstukken I 2012/13, 33 185, A.

X Noot
4

Stb. 2013, 108.

X Noot
5

M. Malsch, «Mensenhandel: het verwachte effect van strafverhogingen», TREMA, Straftoemetingsbulletin, april 2013, jaargang 36/1, p. 3.

X Noot
6

M. Malsch, «Mensenhandel: het verwachte effect van strafverhogingen», TREMA, Straftoemetingsbulletin, april 2013, jaargang 36/1, p. 3.

X Noot
7

Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 28 638, nr. 96.

X Noot
8

Concluding observations of the Committee on the Elimination of Discrimination Against Women, 45th session, 18 Jan-5 Feb 2010; plus Addendum.

X Noot
9

Verdrag is goedgekeurd met wetsvoorstel 31429 (R 1855); Kamerstukken II 2007/08, 31 429 (R 1855), nr. 2.

X Noot
10

Hof Den Haag 19 januari 2010, LJN BK9406.

X Noot
11

Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15.

X Noot
12

Kamerstukken I 2012/13, 32 840, A.

Naar boven