Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33290 nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33290 nr. 7 |
Vastgesteld 13 juni 2012
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I |
Algemeen |
1 |
1. |
Noodzaak verhoging pensioenleeftijd |
2 |
2. |
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel |
3 |
3. |
Overgangsregeling |
7 |
4. |
Financiële gevolgen |
11 |
5. |
Ontvangen commentaren |
12 |
II |
Artikelsgewijs |
13 |
6. |
Artikel VI Inwerkingtreding |
13 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de voorgestelde Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. De leden van de VVD-fractie onderschrijven het idee van een hogere AOW- en pensioenleeftijd om de economie te versterken en de overheidsfinanciën te verbeteren. Daarnaast vinden de leden van de VVD-fractie het belangrijk dat de AOW-leeftijd op termijn aan de levensverwachting wordt gekoppeld. Deze leden hebben nog wel enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Hiermee heeft de vijf partijencoalitie het Pensioenakkoord van tafel geveegd en zich een onbetrouwbare onderhandelingspartner getoond. Dit is niet de keuze van de leden van de PvdA-fractie. Deze leden hebben daarnaast nog opmerkingen en vragen over het onderhavige wetsvoorstel.
De leden van de PVV-fractie onthouden zich van het inbrengen van schriftelijke inbreng, omdat de tijdspanne, die beschikbaar is voor het zorgvuldig bestuderen van het wetsvoorstel, het horen van deskundigen, gedupeerden en ouderenorganisaties en het aan de hand daarvan formuleren van vragen en opmerkingen naar de mening van deze leden volstrekt onvoldoende is. Zij wijzen erop dat nog niet eerder in de parlementaire geschiedenis over een wetsvoorstel met een grote impact zo weinig tijd voor een zorgvuldige behandeling is geboden. De leden van de PVV-fractie zullen met het stellen van hun vragen wachten tot de plenaire behandeling van het onderhavige wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel om de AOW-leeftijd stapsgewijs te verhogen en vervolgens te koppelen aan de levensverwachting, dat voortkomt uit het Lenteakkoord. Deze leden zijn van mening dat vanwege de stijgende levensverwachting verhoging van de AOW-leeftijd noodzakelijk is. Hiermee kan enerzijds de arbeidsparticipatie worden bevorderd. Dit blijft in de visie van deze leden van belang. Anderzijds kan voor onze kinderen en kleinkinderen het pensioen worden zeker gesteld zonder dat toekomstige generaties met onbetaalbare lasten worden opgezadeld. Voor de leden van de CDA-fractie staat als een paal boven water dat de AOW als volksverzekering de basis moet blijven van het pensioenstelsel, waarop Nederlanders moeten kunnen vertrouwen. Deze leden zouden zich zelfs kunnen vinden in een verhoging in 2015 naar 66 jaar en in 2020 naar 67 jaar, maar zij accepteren de keuze zoals die is gemaakt in het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat de sociale partners van cruciaal belang zijn in deze discussie.
De leden van de CDA-fractie hebben in aanvulling hierop nog een aantal vragen/opmerkingen bij het onderhavige wetsvoorstel, die – naast een aantal algemene punten – liggen op een viertal terreinen: de uitvoerbaarheid, de flexibiliteit, duurzame inzetbaarheid en de inkomensgevolgen en inkomensgaten.
De leden van de SP-fractie zien af van schriftelijke inbreng vanwege de extreem korte termijn, die deze leden is gegund hiervoor. De leden van de SP-fractie kondigen aan hun vragen tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel te stellen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden menen dat verhoging van de AOW-leeftijd onvermijdbaar is met oog op de gestegen levensverwachting. Voorts vinden deze leden het verstandig om op korte termijn te beginnen met de verhoging in het kader van de snel verslechterende overheidsfinanciën.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Deze leden delen de noodzaak, die de regering ziet voor een snellere verhoging van de AOW-leeftijd. Bij het onderhavige wetsvoorstel hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie achten de verhoging van de AOW-leeftijd niet alleen noodzakelijk om op korte termijn de overheidsfinanciën op orde te krijgen, maar ook op de langere termijn om de krapte op de arbeidsmarkt – in verband met ontgroening en vergrijzing – het hoofd te bieden. Deze leden zijn in dat kader benieuwd of de regering inzicht kan geven in de gevolgen op de arbeidsparticipatie als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel. Hoeveel extra personen begeven zich naar verwachting op de arbeidsmarkt, in de komende jaren en op de langere termijn, als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel?
De leden van de VVD- en CDA-fracties vragen op welke wijze de huidige maximale ruimte voor opbouw (de staffels) op basis van beschikbare premieregelingen wordt aangepast. Wanneer geeft de regering hierover duidelijkheid? Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat het belangrijk is om hiermee zo snel mogelijk te komen? De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast of de regering de stand van zaken van de aanpassing en bekendmaking van de premiestaffels voor maximale pensioenopbouw kan mededelen.
Kan de regering toelichten aan de leden van de VVD-fractie waarom ervoor is gekozen om de AOW-leeftijd op termijn te verhogen in stappen van drie maanden? Waarom heeft de regering bij de pensioenrichtleeftijd gekozen voor stappen van één jaar?
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de koppeling aan de levensverwachting.
Heeft de regering inzicht in de ontwikkeling van de AOW-leeftijd na 2024, met de inzichten van nu? Indien er bij de invoering van de Algemene Ouderdomswet (AOW) was gekozen voor het principe om de ingang van de verhoging van het AOW-ouderdomspensioen te koppelen aan de levensverwachting met drie maanden per jaar, welke AOW-leeftijd zou dan nu zijn bereikt?
De leden van de VVD-fractie constateren dat het Witteveenkader in 2014 wordt verhoogd naar de leeftijd van 67 jaar. Vervolgens wordt de aanpassing van het Witteveenkader gekoppeld aan de levensverwachting. Geldt voor het Witteveenkader dezelfde formule als voor de berekening van de levensverwachting voor de AOW? Betekent dat een verhoging van maximaal één jaar per keer? Heeft de regering gekozen voor de optie met de laagste administratieve lasten? Zo nee, kan er nog een versimpeling plaatsvinden?
Kan de regering toelichten of de regering heeft overwogen om een flexibele AOW-ingangsdatum mogelijk te maken? Kan de regering daarnaast nader toelichten of de regering heeft overwogen om een deeltijd-AOW mogelijk maken? Waarom heeft de regering ervoor gekozen om deze mogelijkheden niet in het onderhavige wetsvoorstel op te nemen?
De leden van de VVD-fractie beseffen dat zij niet over de aanvullende pensioenen gaan, maar zijn benieuwd of de regering ook kan toelichten of de regering inzicht heeft of pensioenfondsen overgangsmaatregelen treffen. Deze leden wijzen erop dat pensioenuitvoerders aangeven dat de wettelijke doorlooptijden voor communicatie met deelnemers en het aanpassen van de pensioenreglementen niet haalbaar zijn binnen de door de regering beoogde invoeringstermijn van de voorgestelde maatregelen. Is de regering bereid om deze wettelijke regels tijdelijk te versoepelen?
De leden van de VVD-fractie hebben voorts enkele vragen naar aanleiding van het advies van de afdeling advisering van de Raad van State over het onderhavige wetsvoorstel. Gaat de regeringen actief beleid voeren voor de aanpassing van de arbeidscontracten, zodat de ontslagdatum aansluit bij de pensioengerechtigde leeftijd? Zo ja, op welke wijze? Waarom is de aanpassing van het Witteveenkader niet doorgetrokken naar de regeling ten aanzien van het deelnemingsjarenpensioen?
De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat de verslechterde situatie van de overheidsfinanciën een belangrijke reden is voor het indienen van het onderhavige wetsvoorstel en daarbij het openbreken van het Pensioenakkoord, dat in 2011 met sociale partners is gesloten. Het onderhavige wetsvoorstel draagt in 2013 € 145 mln. bij aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat het onderhavige wetsvoorstel een wel erg zware ingreep is ten opzichte van de opbrengst in 2013? Waarom is – los van eerdere verhoging van de AOW – zo fors ingegrepen op de afspraken, die zijn gemaakt met werkgevers en werknemers?
De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat in geen enkele nota, noch in de memorie van toelichting verantwoording wordt afgelegd van de nieuw gemaakte keuzes. Sommige van die keuzen lijken de leden van de PvdA-fractie zonder financiële gevolgen: daarvoor moet een overtuiging de basis vormen. Wat is die overtuiging en waarom heeft de regering deze overtuiging nu, terwijl er een akkoord lag dat op draagvlak kon rekenen bij werkgevers- en werknemersorganisaties?
De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag een uitgebreide argumentatie bij de beantwoording van de volgende vragen: Waarom is het principe van een flexibele AOW verlaten? Waarom zijn alle werkbonussen voor werknemers geschrapt? Waarom heeft de regering wel gekozen voor uitbreiding van mobiliteitsbonussen voor werkgevers? Welke overige redenen liggen ten grondslag aan het openbreken van het Pensioenakkoord? Heeft de regering overleg gevoerd met sociale partners? Kan de regering de leden van de PvdA-fractie informeren over de uitkomsten van dat overleg?
Deze leden vragen op welke manier de regering rekening heeft gehouden met personen, die lang en hard hebben gewerkt tegen een laag inkomen. Kunnen deze personen straks op hun 65e jaar met pensioen? Zo ja, wat zijn dan de inkomensgevolgen? Deze leden ontvangen graag een toelichting op de koopkrachtgevolgen voor de volgende inkomensgroepen, als zij ervoor kiezen op 65 jaar te stoppen:
AOW + € 5 000 pensioen per jaar, AOW + € 10 000 pensioen per jaar en AOW + € 20 000 pensioen per jaar. De leden van de PvdA-fractie vragen welke verzachtende maatregelen (flankerend beleid) de regering neemt bij het onderhavige wetsvoorstel zodat personen, die lang en hard hebben gewerkt tegen een laag inkomen, toch gezond langer door kunnen werken.
In hoeverre is de arbeidsmarkt op dit moment al berekend op langer doorwerken en welke kansen op werk hebben oudere werklozen? Kan de regering toelichten welke belemmeringen op de arbeidsmarkt langer doorwerken bemoeilijken? Op welke manier worden deze belemmeringen aangepakt? Heeft de regering hierover contact met de sociale partners? Wanneer kan de Kamer plannen tegemoet zien, die het voor ouderen ook mogelijk maken om langer door te werken?
Deze leden vragen voorts of de regering kan toelichten in welke mate het voornemen om AOW-ers aantrekkelijker te maken voor werkgevers strookt met de ambitie om ouderen, die nog geen recht op AOW-pensioen hebben, langer door te laten werken.
De leden van de PvdA-fractie vragen of iedere stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd ingaat op de eerste januari van het desbetreffende jaar.
Is het waar dat iemands persoonlijke AOW-opbouw elk kalenderjaar kan veranderen doordat de pensioen- en aanvangsleeftijd ieder jaar opschuift? Moet de Sociale Verzekeringsbank (SVB) personen vanaf 2013 jaarlijks informeren over de gewijzigde opbouwperiode?
De afdeling advisering van de Raad van State vraagt zich in haar advies op het onderhavige wetsvoorstel af of het tempo van de verhoging van de AOW-leeftijd feitelijk niet hoger ligt dan zoals voorgesteld op 66 jaar in 2019 en op 67 jaar in 2023? De Raad betoogt dat: «voor wie in december 2013 65 wordt, geldt in 2013 een AOW-leeftijd van 65 jaar en 1 maand. Die leeftijd wordt voor deze groep pas in 2014 bereikt. In 2014 is de AOW-leeftijd echter 65 jaar en twee maanden. Dat betekent dat voor de groep die in december 2013 65 wordt de AOW-leeftijd in feite al 65 jaar en twee maanden is. In latere jaren neemt dit effect in omvang toe. Aldus zal de verhoging tot 66 jaar feitelijk al zijn bereikt per 1 april 2018.» Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een reactie van de regering op deze conclusies van de afdeling advisering van de Raad van State.
Ten aanzien van de verwachte stijging van de levensverwachting hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om de koppeling aan de levensverwachting in te vullen met een stijging van drie maanden per stijging in plaats van een heel jaar? Waarom wordt er vijf jaar van tevoren bekeken of de levensverwachting aanleiding geeft voor een verdere verhoging van de AOW-leeftijd, en niet bijvoorbeeld tien jaar van tevoren? Waarom worden er twee verschillende manieren gehanteerd bij de koppeling aan de levensverwachting: één voor de AOW-leeftijd en één voor het aanvullend pensioen? De leden van de PvdA-fractie vragen of, ervan uitgaande dat in 2025 de resterende levensverwachting bij 65 jaar dicht in de buurt ligt van 20,85 jaar zoals deze geldt in 2024, de aanname juist is dat dan de AOW-leeftijd in 2025 al 67,5 jaar zal zijn. Kan de regering toelichten waarom in geval van een lagere levensverwachting de AOW-leeftijd gelijk blijft en niet daalt?
Deze leden vragen of de regering nog steeds achter het eigen antwoord op de vraag van de leden van de SGP-fractie staat over een geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd met 1 maand per jaar naar 67 jaar (Kamerstuk 33 046-6)? « (...) Voor de uitvoerbaarheid van de AOW, en van alle daarmee samenhangende publieke regelingen als Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), de Werkloosheidswet (WW), de Wet Werk en Bijstand (WWB), maar ook andere leeftijdsafhankelijke regelingen, zoals in de fiscaliteit, is het plan van de regering aanzienlijk beter uitvoerbaar, omdat een beperkter aantal aanpassingen nodig is.».
Indien dit het geval is, waarom heeft de regering er nu toch voor gekozen om de verhoging van de AOW-leeftijd zo geleidelijk in te voeren, terwijl tot op heden een dergelijk invoerpad steeds werd afgewezen in verband met de grote gevolgen voor de uitvoeringspraktijk? Zijn er nu geen grote gevolgen meer voor de uitvoeringspraktijk? Wat heeft de regering doen overtuigen van de goede uitvoerbaarheid van voorliggende regeling? Op welke wijze draagt de gekozen geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd bij aan een overzichtelijke en duidelijke AOW-regeling?
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze pensioenfondsen, pensioenuitvoerders en verzekeraars te maken krijgen met de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd. Tegen welke problemen kunnen zij aanlopen? Hoeveel extra kosten moeten de pensioenfondsen, pensioenuitvoerders en verzekeraars maken om de ict-systemen aan te passen aan de nieuwe AOW-systematiek? Worden zij gecompenseerd voor deze kosten, of worden deze kosten afgewenteld op de deelnemers?
Heeft de regering aan pensioenfondsen, pensioenuitvoerders en verzekeraars gevraagd of zij deze nieuwe pensioensystematiek kunnen uitvoeren? Heeft de regering gevraagd welke risico’s dit met zich meebrengt?
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de regering heeft gekozen voor een vooraankondigingstermijn van vijf jaar met betrekking tot aanpassing naar aanleiding van de veranderende levensverwachting. Waarom heeft de regering voor deze termijn gekozen?
Deze leden constateren voorts dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de levensverwachting op 65 jarige leeftijd heeftgeraamd op 18,26. Dit geldt voor de referentieperiode 2000–2009. Hoe vaak wordt deze levensverwachting aangepast? Wat gebeurt er exact in het – onwaarschijnlijke – geval dat de levensverwachting omlaag gaat?
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat indien een werknemer eerder met pensioen besluit te gaan (eventueel in deeltijd), deze werknemer gewoon AOW-premie zal moeten betalen. Wordt de desbetreffende werknemer in dat geval hiervoor, net zoals in de voorstellen uit het Pensioenakkoord, tijdelijk gecompenseerd in de vorm van een hoger AOW-pensioen? Kan de regering toelichten indien dit het geval is waarom deze compensatie noodzakelijk is? Tot welk moment wordt hiervoor gecompenseerd?
De leden van de CDA-fractie zijn eveneens van mening dat het vrijwillig naar voren halen van het AOW-pensioen niet mag leiden tot een beroep op de Wet werk en bijstand (WWB). Zij hebben begrip voor de keuze van de regering om een drempelniveau aan inkomen in te bouwen (inkomenseis). Hoe hoog wordt dit drempelniveau gelegd? Hoe wordt dit niveau gemeten?
Deze leden wijzen erop dat in het regeerakkoord is opgenomen dat de ingangsdatum van de AOW-leeftijd ook niet meer zal aanvangen op de eerste van de maand, waarin betrokkene 65 jaar wordt, maar precies op de dag zelf waarop iemand 65 wordt. Heeft dit op enigerlei wijze ook gevolgen voor de aanpassing van de nieuwe maatregelen uit het Lenteakkoord? Hoe hoog worden de uitvoeringskosten in dit kader wanneer er in de eerste jaren zelfs per maand wordt verhoogd?
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat het verhogen van de pensioenleeftijd in Europa helaas niet op parallelle wijze gebeurt. Dit speelt bijvoorbeeld in de relatie met Duitsland. Deze ontwikkeling leidt er mogelijk toe dat grensarbeiders met aanzienlijke inkomstenverliezen geconfronteerd zullen worden. Grensarbeiders zullen gedurende een aantal jaar dan ook slechts van een ouderdomspensioen moeten rondkomen. In hoeverre zijn er effecten te verwachten van de aanpassing uit het onderhavige wetsvoorstel voor de grensregio’s in het kader van Europese richtlijnen? Hierbij dient ook gedacht te worden aan problemen met verzekeringen. Deze leden vragen op welke wijze de regering daarmee rekening heeft gehouden.
Verder constateren deze leden dat de afdeling advisering van de Raad van State wijst op regelingen van personen, die weinig voorbereidingstijd hebben op de maatregelen en mogelijk verlies niet kunnen compenseren. Een wettelijke bepaling om te zorgen voor een goede aansluiting van collectieve en individuele regelingen lijkt de Raad van State gewenst. De regering meent dat met het invoeringstempo en de overgangsmaatregelen voldoende gelegenheid is om een goede aansluiting te bereiken van de diverse regelingen. De regering acht de pensioenuitvoerders en sociale partners beter in staat dat te doen. Kan de regering nader toelichten of pensioenuitvoerders de voorgenomen wijzigingen uitvoerbaar achten?
Kan de regering toelichten wat het oordeel is van de sociale partners en de pensioenuitvoerders over de voorgestelde maatregelen?
Waarom heeft de regering de keuze gemaakt voor stappen van één, twee, dan wel drie maanden ten aanzien van het verhogen van de AOW-leeftijd? Wat ziet de regering als voordelen van het voorgestelde invoeringspad ten opzichte van het eerder gesloten Pensioenakkoord?
De leden van de CDA-fractie constateren dat in het fiscale regime voor opbouw van een werknemerspensioen parallelle wijzigingen worden aangebracht als voor de opbouw van AOW-pensioen. De pensioenrichtleeftijd voor de fiscale voordelen voor de opbouw van pensioen wordt in 2014 67 jaar en daarna, gekoppeld aan de levensverwachting, verhoogd in stappen van één jaar. Kan de regering toelichten waarom voor de pensioenrichtleeftijd een ander tempo is gekozen, dan voor de verhoging van de AOW-leeftijd?
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat jongeren van 15 jaar straks wel AOW-premie zullen betalen, maar geen AOW-rechten opbouwen op basis van die premie. Acht de regering het aannemelijk dat een rechtszaak van jongeren tegen de AOW premie, waar geen rechten tegenover staan, kans maakt?
Kan de regering een opsomming geven van de fiscale aanpassingen, die na dit wetsvoorstel nog nodig zijn en op welke wijze die in het belastingplan opgenomen zullen worden?
Kan de regering een vergelijking geven hoe de opbouw van pensioen via een beschikbare premieregeling zich verhoudt tot de maximale opbouw van een middelloonpensioen bij de huidige zeer lage rekenrente? Is het waar dat bij die lage rente de ruimte automatisch verhoogd wordt voor middelloon, maar niet voor de beschikbare premieregelingen, zodat die laatste snel ontoereikend worden?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de middelen met betrekking werkbonussen ten opzichte van het eerder gesloten pensioenakkoord niet meer in het onderhavige wetsvoorstel zijn opgenomen. De middelen met betrekking tot scholing en mobiliteit zijn nog wel opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie hechten sterk aan de facetten van scholing en een mobiele arbeidsmarkt. Deze beide facetten bevorderen de duurzame inzetbaarheid van werknemers en dit vinden de leden van de CDA-fractie van cruciaal belang. Hoe is de regering van plan om op korte termijn de duurzame inzetbaarheid van werknemers uit te werken en te bevorderen?
De leden van de D66-fractie constateren dat de AOW-leeftijd vanaf 2024 wordt gekoppeld aan de levensverwachting. Voorts constateren deze leden dat hierdoor de leeftijd in 2024 naar verwachting met drie maanden wordt verhoogd naar 67 en drie maanden. Deze leden zijn benieuwd of het klopt dat er volgens de huidige ramingen in 2025 een extra stap van drie maanden gezet wordt (naar 67 jaar en zes maanden)? Wat is de ontwikkeling van de AOW-leeftijd in de jaren daarna volgens de huidige prognoses?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat regering toelicht dat een andere regering vanzelfsprekend een ander invoeringspad kan kiezen. Ook zou een snellere verhoging van de AOW-leeftijd te overwegen zijn. Verwacht de regering gezien deze opmerkingen dat een sneller invoeringspad gezien de overheidsfinanciën noodzakelijk zal blijken?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een overzicht van de maatregelen, die de regering neemt om de arbeidsparticipatie van ouderen te vergroten. Deze leden willen weten of de regering aanvullende afspraken met de sociale partners overweegt om de arbeidsparticipatie van oudere werknemers te vergroten. Zo ja, om welke afspraken gaat het dan? Zo nee, waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe en op welk termijn de Kamer wordt geïnformeerd over de diverse, in het wetsvoorstel genoemde algemene maatregelen van bestuur. Kan de regering in het bijzonder de grondslag en inhoud toelichten van de voorgenomen algemene maatregel van bestuur om de overige sociale zekerheidswetgeving aan te passen aan de gewijzigde AOW-leeftijd? Wordt hierbij gewaarborgd dat alle overige uitkeringen zonder extra voorwaarden langer doorlopen tot de nieuwe AOW-leeftijd zodat er voor deze groepen geen inkomensgat ontstaat?
De leden van de VVD-fractie hebben over de voorgestelde overgangsmaatregelen de volgende vragen.
Heeft de regering alternatieven overwogen voor de voorgestelde overgangsmaatregelen? Zo ja, welke alternatieven zijn dat? Kan een flexibele AOW een alternatief zijn voor het voorschot? Deze leden wijzen erop dat een actuariële verhoging/verlaging van 6,5% per jaar (zoals voorgesteld in het Pensioenakkoord) leidt tot een verhoging/verlaging van 0,54% per maand. Een maand eerder het AOW-pensioen laten ingaan, zou dan 0,54% AOW schelen.
De leden van de PvdA-, CDA- en D66-fracties constateren dat er tot 2014 is gekozen voor een overgangsregeling bij de partnertoeslag. De leden van deze fracties zijn benieuwd naar de groepen, die hiervoor in aanmerking komen, het aantal personen, dat hiervoor in aanmerking komt en de uitgaven, die daarmee zijn gemoeid.
De leden van de PvdA- en CDA-fracties vragen of de regering kan toelichten hoe groot de groep personen zal zijn, die naar verwachting een beroep zal doen op de voorschotregeling.
De leden van de PvdA- en CDA-fracties vragen voorts of de regering voornemens is om de gemeenten, die bijzondere bijstand verstrekken aan ouderen met weinig voorbereidingstijd, te compenseren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? De leden van de PvdA- fractie vragen daarbij hoe groot de groep zal zijn, die naar verwachting een beroep zal doen op bijzondere bijstand als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd? Welke financiële gevolgen heeft deze afwenteling van eventuele persoonlijke problemen, voortvloeiend uit een maatregel, die wordt getroffen in het belang van de overheidsfinanciën, voor gemeenten?
De leden van de PvdA- en CDA-fracties vragen of de regering kan toelichten of na de te treffen overgangsmaatregelen nog problemen resteren voor personen met weinig voorbereidingstijd? Indien dit het geval is, om welke problemen gaat het? De leden van de PvdA-fractie vragen daarbij om hoeveel personen het in dat geval gaat.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering nog steeds staat achter haar eigen antwoord op de vraag van de SGP-fractie over het tijdstip van de eerste verhoging van de AOW-leeftijd (Kamerstuk 33 046-6): «Zoals de leden van de SGP-fractie terecht aangeven heeft de regering ervoor gekozen de eerste verhoging van de AOW-leeftijd in 2020 te laten plaatsvinden. De regering heeft hiervoor een aantal overwegingen. In de eerste plaats is de regering van mening dat van personen die bijna de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt niet kan worden verwacht dat zij ineens een jaar langer moeten werken. Ze hebben zich daarop niet kunnen voorbereiden. Ook werkgevers moeten de gelegenheid hebben om hun personeelsbeleid aan te passen op het langer doorwerken van hun werknemers.»?
Deze leden vragen waarom de regering in het onderhavige wetsvoorstel zo weinig rekening houdt met voldoende voorbereidingstijd. Hoe kunnen personen, die reeds een beëindigingovereenkomst hebben gesloten, zoals VUT, prepensioen of een arbeidsongeschiktheidsregeling, waarbij is uitgegaan van een pensioenleeftijd van 65 jaar, in hun inkomen voorzien als de AOW-leeftijd inmiddels is verhoogd?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering in het nader rapport in reactie op het advies van de afdeling advisering van de Raad van State schrijft dat pensioenuitvoerders en sociale partners het beste op de hoogte zijn van situaties van VUT en/of vroegpensioen waarin de verschuiving van de AOW-ingangsdatum tot overbruggingsproblemen en negatieve inkomenseffecten leidt. Pensioenuitvoerders en sociale partners zouden daardoor «ook het beste in staat zijn om deze gevolgen te repareren». Zij vragen of de regering haar eigen verantwoordelijkheid hierbij geheel afschuift op de pensioenuitvoerders en sociale partners. Is het waar dat de regering zelf helemaal niets doet, behalve een geleidelijke invoering en een voorschotfaciliteit? Deze leden zijn van mening dat de regering de mogelijke overgangsproblemen voor personen, die al gebruik maken van een VUT-, prepensioenregelingen, bagatelliseert door erop te wijzen dat deze regelingen eind 2014 aflopen en hierdoor betrokkenen «in zeer geringe mate te maken hebben met de nieuwe verhoogde AOW-ingangsdatum.». Deze personen krijgen te maken met inkomensverlies van twee tot wel vier maanden AOW-pensioen als zij laat in het jaar en ook nog laat in de maand jarig zijn. Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een inhoudelijke reactie van de regering op dit punt.
De leden van de PvdA-fractie zijn zeer teleurgesteld dat er geen fatsoenlijke overgangsregelingen in het onderhavige wetsvoorstel zijn verwerkt. Zij zijn van mening dat de afdeling advisering van de Raad van State terecht opmerkt dat de genoemde voorschotregeling geen voorschot biedt, maar een kortlopende lening. Is de regering voornemens om de inhoud en de naam van de regeling beter op elkaar aan te laten sluiten, zodat de naam ook de lading dekt? Ook de SVB geeft aan dat de voorschotfaciliteit in het onderhavige wetsvoorstel niet strookt met de gangbare voorschotsystematiek en constateert een aantal juridische bezwaren. Graag ontvangen deze leden een inhoudelijke reactie van de regering op drie bezwaren van de SVB. Ten eerste het bezwaar dat de voorliggende voorschotfaciliteit niet is bedoeld om tegemoet te komen aan het onvermogen van een bestuursorgaan om een uitkering tijdig vast te stellen, maar is bedoeld om personen waarvan duidelijk is dat deze niet voldoen aan de in de wet gestelde uitkeringsvoorwaarden in weerwil van de wettelijke bepalingen een uitkering te verstrekken. In dat geval loopt het voorschot niet vooruit op de vaststelling van de betalingsverplichting, maar wordt ouderdomspensioen gebruikt om te voorzien in het levensonderhoud van personen die de pensioengerechtigde leeftijd (nog) niet hebben bereikt. Ten tweede het bezwaar dat als de SVB bevoegd zou zijn om aan personen een voorschot te betalen op een uitkering, terwijl deze personen (nog) niet voldoen aan de uitkeringsvoorwaarden, dan voor de SVB niet duidelijk is hoe een beroep op die bevoegdheid in andere gevallen kan worden gepareerd. Zo zou betrokkene kunnen verzoeken om nabestaandenuitkering vooruitlopend op het aanstaande overlijden van een verzekerde of kinderbijslag kunnen aanvragen tijdens een zwangerschap. In de derde plaats het bezwaar dat als de SVB op basis van artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht zou overgaan tot het betalen van voorschotten, dan de vraag is hoe de beleidsregel kan worden beperkt tot de jaargangen 2013–2015. In de ogen van de leden avn de PvdA-fractie valt niet goed in te zien hoe de SVB, wanneer de bevoegdheid op die wijze wordt ingevuld, in de toekomst van gebruikmaking van die bevoegdheid kan afzien als daarop door individuen in identieke situaties een beroep wordt gedaan.
De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de SVB pleit voor een alternatieve regeling, die het mogelijk maakt een lening te verstrekken, die niet het karakter heeft van ouderdomspensioen. Dit voorkomt veel juridische problemen. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering op het voorgestelde alternatief van de SVB.
Deze leden vragen waarom de voorschotregeling slechts beschikbaar is tot en met 2015. Waarom heeft de regering niet ervoor gekozen om de terugbetalingstermijnen langer te maken? Is het mogelijk om het voorschot kwijt te schelden indien de terugbetaling tot grote financiële problemen leidt? Zo ja, welke instantie kan de terugbetaling van het voorschot kwijtschelden? Behoort het tot de vrije beleidsruimte van de SVB om te bepalen onder welke omstandigheden een voorschot kan worden verleend? Kunnen hierin verschillen ontstaan tussen de diverse SVB-kantoren in het land?
Deze leden vragen of personen, die een voorschot op de AOW ontvangen, over dit voorschot AOW-premie moeten betalen. Hoeveel procent rente wordt er gerekend op de verstrekking van een voorschot? Kan iedereen een beroep doen op de voorschotmaatregel, of is deze voorbehouden aan specifieke groepen personen?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat Raad van State opmerkt dat het zeer de vraag is of personen, die vanwege hun financiële situatie niet in staat zijn om zelf de overbruggingsperiode op te vangen, in staat zijn om de lening terug te betalen. Bovendien zijn de daarvoor gestelde terugbetalingstermijnen juist voor de personen om wie het hier gaat bijzonder kort. Kan de regering toelichten hoeveel vraag naar deze voorschotregeling de regering verwacht, en of deze vraag uit de hiervoor beschreven inkomensgroep zal komen?
Kan de regering een rekenvoorbeeld geven van de voorschotregeling en de vertaling hiervan in de lagere AOW-uitkering gedurende de terugbetalingstermijn? Kunnen personen, die tijdelijk door de terugbetaling van het voorschot een lagere AOW-uitkering ontvangen, een beroep doen op huursubsidie, zorgtoeslag, inkomensafhankelijke ouderenkortingen en andere regelingen? Is met deze weglek en extra bureaucratische handelingen rekening gehouden?
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe groot de regering de kans acht dat als iemand een beroep doet op de Wet werk en bijstand (WWB) en aan de voorwaarden voldoet, tijdig een WWB-uitkering ontvangt ter overbrugging naar de AOW-uitkering.
Deze leden wijzen erop dat het voor hen, net als voor de afdeling advisering van de Raad van State, onduidelijk is op welke wijze gemeenten met het instrument bijzondere bijstand de genoemde overbruggingsproblemen kunnen opvangen. Graag ontvangen zij hierover een inhoudelijke toelichting van de regering.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering nog steeds staat achter haar eigen antwoord in het nader rapport over de mogelijkheid om de AOW-uitkering flexibel op te nemen (Kamerstuk 33 046-4):
«Met het introduceren van de mogelijkheid het AOW-ouderdomspensioen flexibel op te nemen komt het kabinet tegemoet aan de wens van mensen om zelf het moment van pensionering te bepalen. Naast de vrijheid het ingangsmoment te kiezen wordt ook de mogelijkheid geïntroduceerd om het AOW-ouderdomspensioen in deeltijd op te nemen, zodat de overgang van werk naar pensioen, indien men dit wenst, ook meer geleidelijk vormgegeven kan worden. Het flexibel en in deeltijd opnemen van het AOW-ouderdomspensioen ondersteunt het langer doorwerken van mensen die dat graag willen.»? Zij vragen waarom de mogelijkheid is geschrapt om de AOW-uitkering flexibel op te nemen.
De leden van de CDA-fractie hebben de afgelopen periode vele e-mails en reacties ontvangen met betrekking tot de inkomensgevolgen voor groepen mensen als gevolg van de voorgenomen maatregelen. Deze leden zouden graag van de regering willen weten wat de inkomensgevolgen/inkomensgaten zijn voor de verschillende groepen betrokkenen: personen met VUT, prepensioen en alle private verzekeringsgroepen. Deze leden ontvangen hierover graag een specificatie per groep. Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of een voorschot de enige manier is de pijn te verzachten of dat betrokkenen zelf ook nog andere maatregelen kunnen treffen.
Deze leden hebben voorts nog enkele vragen over de overgangsmaatregelen. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan toelichten of alle sociale zekerheidsuitkeringen, zoals de WIA,Wet Wajong, WAO, IAOW, IOAZ, IOW en natuurlijk de Werkloosheidswet (WW) allemaal zullen doorlopen tot het moment van ingang van de AOW? Zo ja, wanneer zal de delegatiebevoegdheid om die wetten aan te passen, gebruikt worden, zodat mensen rechtszekerheid hebben? Kan de regering een lijst geven van de wetten, die zullen worden aangepast?
De leden van de D66-fractie constateren dat er in het wetsvoorstel is nagedacht over overgangsregelingen. Deze leden zijn benieuwd naar de rol, die een flexibele AOW-leeftijd – analoog aan de flexibilisering die in wetsvoorstel 33 046 zat – zou kunnen spelen bij het oplossen van de overbruggingsproblematiek. Kan de regering ingaan op de haalbaarheid en de (financiële) consequenties van een dergelijke flexibilisering?
De leden van de D66-fractie constateren dat er een vrijwillige voorschotregeling wordt geïntroduceerd. Deze leden vragen de regering om nader in te gaan op de vormgeving en procedures rondom dit voorschot. Bij welke instantie kunnen betrokkenen een voorschot aanvragen? Binnen welke termijn moeten betrokkenen hun aanvraag om een voorschot indienen? Moet er rente worden betaald over het verstrekte voorschot? Wat zijn de consequenties als de ontvanger van een voorschot niet tijdig terugbetaald?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om verduidelijking over de hoogte van het voorschot. Is de maximale hoogte van het voorschot gelijk aan de hoogte van het AOW-pensioen of lager? Wat bedraagt in dat geval de maximale hoogte van het voorschot? Deze leden willen weten of over het verstrekte voorschot rente is verschuldigd en hoe hoog deze rente in dat geval bedraagt.
Op welke wijze en wanneer worden betrokkenen geïnformeerd over de mogelijkheid om een voorschot aan te vragen en de bijbehorende voorwaarden?
Hoeveel mensen, die gebruik maken van een VUT of vroegpensioen, zullen naar schatting van de regering over onvoldoende vermogen of overig inkomen beschikken om het inkomensgat op te vangen? Deze leden vragen hoe de regering het hebben van voldoende vermogen of overig inkomen om het inkomensgat te overbruggen precies definieert. Onder welke voorwaarden kunnen betrokkenen een beroep doen op de bijzondere bijstand? Deze leden vragen hoe groot de groep is, die naar verwachting een beroep zal doen op de bijzondere bijstand. Zij willen weten hoe wordt voorkomen dat mensen onder de armoedegrens terecht komen.
Financiële gevolgen
De leden van de PvdA- en CDA-fracties vragen of de regering nader kan toelichten waarop de berekening van het houdbaarheidseffect is gebaseerd.
De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de regering de maximale opbouwpercentages voor de pensioenen met 0,1% verlaagt. Is het waar dat deze verlaging geen additionele € 700 miljoen bezuiniging op het Witteveenkader oplevert naast de taakstelling op het Witteveenkader van € 700 miljoen? Wordt de inperking van de pensioenopbouw «gratis» opgelost als jongeren langer doorwerken? Hoeveel jaar moeten mensen met een eindloonregeling en middelloonregeling langer doorwerken om dezelfde pensioenambitie te kunnen waarmaken ten opzichte van de huidige pensioenambities? Hoeveel minder pensioen zouden werknemers in eindloonregelingen en middelloonregelingen opbouwen als de regering zou uitgaan van de huidige 35 jaar aan opbouw? Op welke manier raakt het onderhavige wetsvoorstel de verschillende generaties?
De leden vragen of de regering kan toelichten of de uitgaven voor de SVB aan uitvoeringskosten, administratieve kosten en nalevingskosten zijn verdisconteerd in de baten van het wetsvoorstel en het houdbaarheidseffect. Kan de regering toelichten wat de wijzigingen zijn in administratieve lasten voor pensioenuitvoerders? Zal er sprake zijn van hogere toezichtkosten?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de aanpassing van het fiscale kader op termijn structureel
€ 700 miljoen oplevert. Kan de regering toelichten wanneer de structurele besparing als gevolg van de aanpassing van het fiscale kader zal zijn bereikt?
Voor de leden van de CDA-fractie is de flexibiliteit van de AOW van groot belang. In hoeverre blijft deze flexibiliteit in tact? Is het voor werknemers nog steeds mogelijk om met 65 jaar te stoppen tegen een lager AOW-pensioen? Indien dit mogelijk is, zouden de leden van de CDA-fractie graag willen weten welke uitvoeringskosten en administratieve lasten dit met zich meebrengt? Wat zijn hiervan de geschatte kosten?
De leden van de D66-fractie constateren dat het onderhavige wetsvoorstel tot een forse besparing leidt in de komende jaren. Kan de regering inzage geven in de budgettaire gevolgen voor de jaren 2018, 2019 en 2020?
Administratieve lasten
De leden van de VVD-fractie vragen naar de administratieve lastendruk van een verhoging van enkele maanden per jaar. Hoe hoog is de lastendruk als deze naar een verhoging van één jaar in een periode van vier jaar gaat?
De leden van de CDA-fractie hebben vastgesteld dat fiscale aanpassingen eveneens geen structurele nadelige effecten hebben op de administratieve lasten. Incidenteel zullen in 2014 wel de fiscale regelingen worden aangepast en zullen ICT-systemen moeten worden aangepast. Dit levert een last op tot 2015 van
€ 20 miljoen. Kan de regering toelichten wat de wijzigingen zijn in administratieve lasten voor pensioenuitvoerders?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering inzicht heeft in mogelijke uitvoeringsproblemen bij uitvoerende organisaties zoals de SVB en de pensioenfondsen? De leden van de VVD-fractie vragen wat de regering bedoelt met «een actieve benadering door de SVB aan ouderen met weinig voorbereidingstijd». Wat houdt dit concreet in? Wat zijn de uitvoeringskosten voor deze actieve benadering?
De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat de SVB aangeeft dat invoering van het onderhavige wetsvoorstel per 1 januari 2013 «krap en risicovol» wordt. Waarom neemt de regering deze enorme gok voor slechts een bezuinigingsopbrengst van € 145 miljoen in 2013? Waarom wacht de regering niet een jaar met de verhoging van de AOW-leeftijd? Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een kwantitatieve analyse van de gesignaleerde risico’s.
Deze leden stellen vast dat de SVB aangeeft dat de invoering van de voorgestelde geleidelijke invoering per 1 januari 2013 een zeer grote ICT-inspanning vergt. Is de regering voornemens de taakstelling voor de SVB voor 2012 en 2013 terug te draaien, om zo de SVB meer tijd en lucht te geven de aanpassingen zorgvuldig door te voeren? Deze leden wijzen er voorts op dat de SVB aangeeft dat andere taken blijven liggen door invoering van het onderhavige wetsvoorstel. Wat blijft er liggen? Werkt de SVB ook met een «worst case-scenario»? Hoe ziet dat scenario eruit? Wat betekent dat voor de activiteiten van de SVB?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de SVB aangeeft dat de gekozen systematiek van het voorgestelde artikel 7a van de AOW wellicht kwetsbaar is als deze wordt voorgelegd aan de rechter. Kan de regering beargumenteren waarom er toch voor wordt gekozen om deze systematiek te hanteren en welke risico’s in relatie tot het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) hieraan verbonden zijn?
De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen met betrekking tot de flexibiliteit en de SVB. Een AOW-gerechtigde dient een aanvraag voor het eerder of later in laten gaan van het pensioen in te dienen bij de SVB. Waarom is hierbij een termijn van twee maanden noodzakelijk? Kan dit sneller? Hoe worden betrokkenen over de aanvraagtermijn geïnformeerd?
De leden van de D66-fractie constateren dat de SVB de invoering van het onderhavige wetsvoorstel op deze korte termijn mogelijk acht, maar aangeeft dat het krap wordt. Deze leden vragen of de regering een vinger aan de pols houdt met betrekking tot de implementatie van de voorgestelde maatregelen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een reactie van de regering op de aankondiging van de SVB dat de projecten als de wijzigingen van de Algemene nabestaandenwet (Anw), uit het wetsvoorstel Vereenvoudigen wet- en regelgeving, de invoering van de Registratie Niet Ingezetenen (RNI) en de automatisering van herzieningen Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (Aio) vertraging oplopen. Deze leden willen weten of de regering de opvattingen van de SVB en de besparingsverliezen, die zullen optreden deelt. Hoe worden deze besparingsverliezen opgevangen?
De leden van de VVD-fractie vragen of het voor uitvoerende organisaties redelijkerwijs mogelijk is om in te spelen op voorgestelde aanpassingen.
De leden van de PvdA-fractie vernemen graag van de regering welke risico’s kunnen optreden bij de invoering van het onderhavige wetsvoorstel en welke financiële gevolgen dat kan hebben.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de betrokken burgers, bedrijven en instellingen zich kunnen voorbereiden op de voorgestelde wijzigingen? Wat zijn de initiatieven van de regering op dit gebied. Op welke wijze worden de voorgestelde wijzigingen met betrokkenen gecommuniceerd? Acht de regering de voorbereidingstijd voor betrokkenen op de gevolgen van de voorgestelde wijzigen voldoende? Indien dit het geval is, waarom is dat zo?
Deze leden stellen vast dat de regering heeft gekozen om de voorgestelde maatregelen al in 2013 te laten ingaan. Hierdoor hebben werkgevers, werknemers, sectoren en de uitvoering wellicht onvoldoende tijd om zich voor te bereiden. Heeft de regering bijvoorbeeld contact gehad met de pensioenuitvoerders? Is het wetsvoorstel uitvoerbaar voor met name de verzekeraars, die voor 2013 forse aanpassingen dienen te doen? Deze leden wijzen erop dat bij eerder voorgestelde wetgeving er immers meer tijd was voor de uitvoering. Met andere woorden: acht de regering het onderhavige wetsvoorstel uitvoerbaar binnen de afgesproken termijn?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering in de memorie van toelichting tevens vermeldt dat burgers indien nodig aanvullende maatregelen kunnen treffen. Is hiervoor wel genoeg tijd? Wat doet de regering op dit vlak aan flankerend beleid? Voor de leden van de CDA-fractie is het juist van belang dat oudere werknemers meer gaan werken. Kan de regering toelichten hoe daarmee wordt omgegaan? Waarom is er op dit moment geen flankerend beleid opgenomen in het wetsvoorstel?
De voorzitter van de commissie, Van Gent
De adjunct-griffier van de commissie, Lips
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33290-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.