33 258 Voorstel van wet van de leden Van Raak, Fokke, Koşer Kaya, Voortman, Segers, Thieme en Klein houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders (Wet Huis voor klokkenluiders)

34 105 Voorstel van wet van de leden Van Raak, Fokke, Koşer Kaya, Segers, Thieme, Klein en Voortman tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders

K1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 april 2016

Op 1 maart 2016 vond in uw Kamer de derde termijn plaats in het kader van de plenaire behandeling van het initiatiefvoorstel Wet Huis voor klokkenluiders. Daarbij is de motie van het lid Bikker c.s. aangenomen met als belangrijkste overweging, dat degene die anders dan uit dienstbetrekking arbeid verricht of heeft verricht eveneens wettelijke bescherming toekomt tegen benadeling als gevolg van het melden van een vermoeden van een misstand.2 Het verzoek aan de regering is om spoedig vorm te geven aan een aanvulling op het wetsvoorstel, zodat degene die anders dan uit dienstbetrekking arbeid verricht of heeft verricht en melding doet van het vermoeden van een misstand eveneens wettelijk beschermd wordt tegen benadeling als gevolg van het melden van een vermoeden van een misstand.

Tevens is mij verzocht binnen een maand met een brief te komen hoe ik de motie ga uitvoeren. Het onderstaande dient daartoe.

De intentie van de motie, dat ook «niet-werknemers» niet benadeeld mogen worden als gevolg van het melden van een vermoeden van een misstand, is aansprekend. Een dergelijke wijziging van de wet behoeft een zorgvuldige afweging, zodat het daadwerkelijk een toegevoegde waarde heeft en het effect heeft dat wordt gewenst.

De vraag is op welke manier de groep «niet-werknemers» de bescherming tegen benadeling ook daadwerkelijk kan effectueren. Het gaat immers om een zeer diverse groep van klokkenluiders die geen werknemersrechten hebben en die in uiteenlopende contractuele relaties arbeid verrichten. Er bestaat voor deze zeer diverse groep geen specifieke wettelijke regeling, zoals voor werknemers en ambtenaren, waarbij in het kader van de benadelingsbescherming kan worden aangesloten. Wel staat hen eventueel een actie op grond van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis of onrechtmatige daad ter beschikking.

Ik stel mij voor ter uitvoering van de motie de volgende stappen te ondernemen.

In de eerste plaats zal ik, in overleg met de betrokken collega-ministers, inventariseren wat de mogelijke rechtsposities van de verschillende groepen zijn, die beschermd moeten worden en daarbij in beeld brengen hoe de bescherming tegen benadeling geëffectueerd kan worden.

Ik zal ook bestuurlijk overleg plegen met de koepelorganisaties, die de belangen van de verschillende groepen behartigen. Naar aanleiding van het debat in eerste termijn zijn in de media verschillende berichten verschenen van deze organisaties over de betekenis van een benadelingsverbod voor deze groepen. Ik wil graag de geplaatste kanttekeningen met hen bespreken. De visie van deze organisaties op de problematiek zal meegewogen worden in de uiteindelijke besluitvorming.

Daarbij zal ik ook het Adviespunt klokkenluiders vragen of het een beeld heeft van vormen van benadeling van de groepen waarop de motie ziet. Op grond daarvan zal ik onderzoeken hoe benadeling als gevolg van het melden van een vermoeden van een misstand met behulp van bestaande instrumenten (bejegeningsonderzoek en actie op grond van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis c.q. onrechtmatige daad) kan worden bestreden. Mede op basis daarvan zal ik bezien op welke manier de bescherming tegen benadeling voor deze groepen effectief geregeld kan worden.

Ik streef ernaar om deze stappen na de zomer af te ronden. Aansluitend zal ik uw Kamer informeren over mijn bevindingen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Letter K heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 33 258.

X Noot
2

Eerste Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 33 258, I

Naar boven