33 189 Beleidsdoorlichting Koninkrijksrelaties

Nr. 6 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2017

Op grond van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) van het Ministerie van Financiën dient het beleid dat onder de beleidsartikelen in de begroting valt periodiek geëvalueerd te worden. In de beleidsdoorlichting wordt bezien wat het effect is van de ingezette instrumenten, in hoeverre met het beleid de beoogde doelen zijn bereikt en/of heeft plaatsgevonden en in hoeverre er (gewenste of ongewenste) neveneffecten zijn opgetreden. Bijgevoegde beleidsdoorlichting1 betreft het artikel Bevorderen autonomie koninkrijkspartners van hoofdstuk IV (Koninkrijksrelaties) van de Rijksbegroting, en bestrijkt in de eerste plaats de periode vanaf de nieuwe staatkundige verhoudingen: 10 oktober 2010 tot en met 2015.

Omdat de samenwerkingprogramma’s in de landen van het Caribische deel van het Koninkrijk een veel langere doorlooptijd hadden, zijn deze in hun geheel meegenomen. Het rapport geeft een overzicht van de doelmatigheid en de effectiviteit van de instrumenten die zijn ingezet om de autonomie in Aruba, Curaçao en Sint Maarten te bevorderen. De belangrijkste instrumenten zijn de samenwerkingsprogramma’s en het financieel toezicht. Deze beleidsdoorlichting is uitgevoerd door medewerkers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij het rapport is toegevoegd het resultaat van de onafhankelijke toets naar de beleidsdoorlichting, die door het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) is uitgevoerd. Het WODC oordeelt dat een toegankelijke Beleidsdoorlichting is opgesteld met voldoende onderbouwing van de conclusies en uitspraken op basis van bestaand evaluatiemateriaal.

De conclusies in de Beleidsdoorlichting over de bijdragen van deze instrumenten aan het bevorderen van de autonomie onderschrijf ik. Het rapport schetst een genuanceerd beeld, waarbij geconstateerd wordt dat op veel terreinen, zoals onderwijs, kwaliteit van bestuur, rechtshandhaving en duurzame economische ontwikkelingen vooruitgang is geboekt, maar dat er op terreinen nog winst te boeken valt. Zo is in Aruba in de rechtshandhaving relatief veel aandacht uitgegaan naar projecten gericht op training en scholing van personeel dat de effectiviteit en professionalisering van organisaties heeft doen toenemen. Wel blijft er een sterke behoefte bestaan aan verdere verbetering van de rechtshandhaving, zodat de veiligheid in Aruba gewaarborgd wordt. In Curaçao en Sint Maarten is de bedrijfsvoering van de rechterlijke macht en de ICT in de justitieketen verbeterd en het vreemdelingenproces beter ingericht. Van de beoogde integrale aanpak ter verbetering van de veiligheidssituatie is echter weinig tot niets terechtgekomen.

Met het afronden van de samenwerkingsprogramma’s zijn de landen aangewezen op de eigen mogelijkheden. Er ligt een flinke uitdaging voor de landen om binnen de financiële kaders ruimte vrij te maken voor de nog niet gerealiseerde verbeteringen en het in stand houden van de voorzieningen die met de programma’s, waaraan Nederland een aanzienlijke financiële bijdrage heeft geleverd, zijn gerealiseerd.

Mede in dat licht is het van belang dat alle landen van het Koninkrijk streven naar financiële soliditeit en duurzaam houdbare overheidsfinanciën. Het College financieel toezicht (Cft) voert het toezicht uit en adviseert daarover in voorkomende gevallen aan de Rijksministerraad, conform de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten. Het College Aruba financieel toezicht (CAft) vervult deze rol ten aanzien van Aruba. Indien de financiële situatie daartoe aanleiding geeft kan de Koninkrijksregering op basis van de adviezen van de Colleges financieel toezicht de landen aanspreken om maatregelen te nemen. Het financieel beheer is voor de landen een belangrijk aandachtspunt. In het bijzonder de financiële situatie op Aruba en Sint Maarten is kwetsbaar. Het vraagt blijvend de inzet van de regeringen van de landen om de financiën duurzaam op orde te krijgen en te houden.

Het beëindigen van de samenwerkingsprogramma’s en de Nederlandse financiële bijdrage daaraan, betekent niet dat ook elke vorm van samenwerking met de Landen is gestopt. Deze krijgt echter anders vorm. Met de bescheiden middelen op begrotingshoofdstuk IV kan Nederland initiatieven van de landen gericht ondersteunen bijvoorbeeld door het aanbieden van expertise. De evaluaties van de samenwerkingsprogramma`s bieden aanknopingspunten voor verbetering van de sociaaleconomische structuur in brede zin. Mijn voorkeur gaat er naar uit het accent te leggen op versterking van de bestuurskracht en de rechtshandhaving, en op initiatieven die cruciaal zijn voor de economische ontwikkeling. Gezien de beperkte middelen is het van belang die zo gericht mogelijk in te zetten.

Ook het beter benutten van de expertise en ervaring van internationale instituties, die werkzaam zijn in de regio, kan bijdragen aan het verder invullen van de autonome status van de landen. Dit zal zeker ook het geval zijn als de landen onderling, binnen en buiten het Koninkrijk, de samenwerkingsmogelijkheden verder benutten dan nu al het geval. De landen bevinden zich immers in een regio met veel gemeenschappelijke uitdagingen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven