Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 november 2014
Tijdens de behandeling van de Participatiewet op 18 februari jl. (Handelingen II 2013/14,
nr. 55, item 25) in uw kamer heeft de heer Van Weyenberg gevraagd hoe ik aannkijk tegen de wens om
de algemene maatregel van bestuur Werkbedrijven voor te hangen bij de Tweede Kamer.
In mijn antwoord heb ik aangegeven dat een voorhangprocedure op zichzelf tot vertraging
leidt en zo’n drie maanden kost, terwijl we graag willen dat men snel aan de slag
kan. Daarom heb ik voorgesteld de kamer schriftelijk te informeren over de inhoud
van de algemene maatregel van bestuur, zodat deze met de Kamer kan worden besproken.
Die toezegging doe ik hierbij gestand.
De AMvB Werkbedrijven (Besluit houdende wijziging van het Besluit SUWI met het stellen
van regels voor de regionale samenwerking tussen colleges, UWV en werknemers- en werkgeversorganisaties)
bevat een aantal regels waaraan de regionale samenwerking tussen colleges, UWV en
werknemers- en werkgeversorganisaties moet voldoen. Het is 17 oktober jl. gepubliceerd
in het Staatsblad (Stb. 2014, nr. 366).
Het doel van het besluit is het laten ontstaan van regionale samenwerkingsverbanden,
die op praktische en werkbare wijze zonder onnodige bureaucratie invulling geven aan
een eenduidige regionale aanpak voor bedrijven en voor mensen met een arbeidsbeperking.
Hiermee worden kansen op succesvolle plaatsing vergroot. Daarbij wordt aangesloten
op al bestaande regionale infrastructuur zoals werkpleinen en werkgeversservicepunten
en wordt gebruik gemaakt van expertise bij gemeenten en UWV.
Het besluit komt voort uit de afspraak in het sociaal akkoord van 11 april 20131 dat sociale partners samen met gemeenten regionale Werkbedrijven oprichten. In de
uitwerking van deze afspraak in de Werkkamer (het overlegorgaan op landelijk niveau
van de betrokken partijen) is vervolgens afgesproken om de vorming van de 35 regionale
Werkbedrijven in regelgeving te verankeren.
Voor een succesvolle uitvoering van de Participatiewet is het van belang dat partijen
in de regio tijdig aan de slag gaan. De regio moet goed uitgerust zijn om mensen naar
werk toe te leiden als de Participatiewet in werking treedt. Daarom is het wenselijk
dat partijen vóór 1 januari samenwerkingsafspraken hebben gemaakt en een marktbewerkingsplan
hebben opgesteld.
Ik vind het van belang om in de transitiefase partijen in de regio te ondersteunen.
Daarom stel ik tijdelijk middelen beschikbaar aan de 35 arbeidsmarktregio’s voor de
inrichting van de regionale Werkbedrijven. Voor elk van de 35 Werkbedrijven is 1 miljoen
euro gereserveerd. Het bedrag gaat via een decentralisatieuitkering van het gemeentefonds
naar de centrumgemeenten. Het komt als volgt beschikbaar: € 3,5 miljoen in 2014, € 17,5
miljoen in 2015 en € 14 miljoen in 2016.
Met de middelen worden gemeenten gefaciliteerd om samen met UWV en sociale partners,
en betrokkenheid van andere partijen (zoals sw-bedrijven, onderwijs en cliëntenraden),
de regionale uitvoering goed in te richten. De arbeidsmarktregio’s krijgen met deze
middelen een extra ondersteuning voor het opstellen van een robuust marktbewerkingsplan,
de ontwikkeling van een eenduidig basispakket aan instrumenten, een goede vormgeving
van de transparantie van het arbeidsaanbod en de vacatures, en de inrichting van een
adequate werkgeversdienstverlening.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma