Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33157 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33157 nr. 5 |
Vastgesteld 13 maart 2012
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave |
Blz. |
|||
ALGEMEEN |
2 |
|||
1. |
Inleiding |
2 |
||
1.1. |
Kern van het wetsvoorstel |
5 |
||
1.2. |
Aanleiding |
5 |
||
– |
Motie Beertema en Elias |
6 |
||
– |
Commissie Dijsselbloem |
6 |
||
1.3 |
Functie van toetsing |
6 |
||
1.4. |
Opbrengstgericht werken |
7 |
||
1.5. |
Toegevoegde waarde en begintoets |
8 |
||
2. |
Doel en inhoud wetsvoorstel |
8 |
||
2.1. |
Algemeen |
8 |
||
2.2. |
Inhoud |
9 |
||
3. |
Noodzaak wetgeving |
10 |
||
3.1. |
Centrale eindtoets |
10 |
||
3.2. |
Wereldoriëntatie facultatie |
10 |
||
3.3. |
Leerling- en onderwijsvolgsysteem |
11 |
||
3.4. |
Constitutionele aspecten |
12 |
||
3.4.1. |
Samenhang kerndoelen, referentieniveaus en centrale eindtoets |
12 |
||
3.4.2. |
Normering en sanctionering |
13 |
||
4. |
Centrale eindtoets |
14 |
||
4.1. |
Functies van de centrale eindtoets |
14 |
||
4.2. |
Inhoud van de centrale eindtoets |
16 |
||
4.3. |
Wereldoriëntatie |
16 |
||
4.4. |
Afnamemoment van de toets |
16 |
||
4.5. |
Het schooladvies |
17 |
||
4.6. |
Niveaus van en deelname aan de toets |
18 |
||
4.7. |
De centrale eindtoets in het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs |
19 |
||
5. |
Leerling- en onderwijsvolgsysteem |
19 |
||
5.1. |
Huidig gebruik leerling- en onderwijsvolgsysteem |
19 |
||
5.2. |
Wat wordt geregeld? |
20 |
||
6. |
Organisatiestructuur centrale eindtoets |
20 |
||
6.1. |
Stichting Cito |
20 |
||
6.2. |
Toezicht en handhaving |
21 |
||
7. |
Positie van Caribisch Nederland |
21 |
||
8. |
Administratieve lasten |
21 |
||
9. |
Reacties onderwijsorganisaties en uitkomst internetconsultatie |
21 |
||
– |
Ad 1. Vóór of tegen een centrale eindtoets taal en rekenen |
21 |
||
– |
Ad 5. Rol van de begintoets/toegevoegde waarde en inrichting pilots |
22 |
||
10. |
Advies Onderwijsraad |
22 |
||
– |
Aanbeveling 1: stel een eindtoets verplicht, maar laat keuze toets aan scholen. |
22 |
||
ARTIKELSGEWIJS |
22 |
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het definitieve wetsvoorstel. Zij merken op dat in eerdere schriftelijke rondes op een aantal thema’s de minister al is bevraagd. De minister merkte in haar beantwoording2 op dat op dat moment nog geen definitief wetsvoorstel beschikbaar was en dat het debat daarover zou moeten plaatsvinden bij de behandeling van het definitieve wetsvoorstel. Deze leden zien aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.
De eerste afname van de centrale eindtoets zal in april 2013 plaatsvinden. De aanpassing aan de verplichte referentieniveaus volgt in 2014. De leden vragen of en hoe de toets in 2013 voor een betrouwbaar resultaat zorgt. Bestaat het risico dat in 2013 de toetsresultaten onterecht meetellen in de beoordeling? Ware zulks niet te ondervangen met de suggestie om in dat jaar aan de resultaten een experimentstatus toe te kennen, zodat het jaar 2013 wel als startpunt kan worden ingevoerd? Of ziet de regering hier geen aanleiding om een experimentstatus toe te kennen, zo vragen de leden.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij merken op dat het wetsvoorstel bij hen in dit stadium vooral vragen oproept. Het kind en diens talenten moeten in het onderwijs centraal staan, zo stellen deze leden. Toetsing moet, volgens de leden, altijd in de eerste plaats het verheffingsideaal dienen en mag niet verworden tot een instrument overwegend voor de selectie van leerlingen, laat staan tot een afrekeninstrument voor basisscholen over de ruggen van de scholieren. Deelt de regering deze overweging? Zo ja, hoe komt dit dan tot uitdrukking in haar wetsvoorstel, zo vragen de leden.
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake de centrale eindtoets en het leerling- en onderwijsvolgsysteem. De leden wijzen op het belang van de vakken taal en rekenen op alle lagen van het onderwijs. Hiernaast willen zij benadrukken dat het vak wereldoriëntatie in het kader van integratie ook behoort tot één van de basiscompetenties waarmee een leerling zijn of haar schoolcarrière dient voort te zetten. De leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij delen de ambitie van de regering om betere taal- en rekenprestaties te bewerkstelligen in het primair onderwijs. In het Actieplan «Basis voor presteren» is het realiseren van een meer opbrengstgerichte cultuur één van de kernpunten. Leerlingvolgsystemen zijn naar de mening van deze leden een belangrijk middel om een meer opbrengstgerichte cultuur te bewerkstelligen. De leden hechten eraan om aan te geven dat, alhoewel het leren van rekenen en taal tot de kerntaken van het onderwijs behoren en van groot belang zijn, goed onderwijs meer is dan alleen het aanleren van cognitieve vaardigheden. In de visie van de leden is de school een gemeenschap waarin kinderen niet alleen onderwijs krijgen, maar ook leren hoe met elkaar om te gaan als voorbereiding op deelname aan de maatschappij. De vormende taak van de school vinden deze leden dan ook van groot belang. Het is een groot goed dat we in Nederland dankzij Artikel 23 van de Grondwet ouders in staat kunnen stellen een school te kiezen die deze vorming gestalte geeft op een wijze die aansluit bij de levensovertuiging, zo menen deze leden. Naar de mening van de leden moeten we ervoor waken dat onderwijs alleen iets wordt dat in termen van kwaliteit van taal- en rekenonderwijs moet worden bekeken. Uiteraard onderschrijven deze leden het beleid van de regering om de kwaliteit van onderwijs te verbeteren in Nederland, maar deze leden zien toetsen als een middel en niet als een doel. In dit geval zijn het leerlingvolgsysteem en de toetsen een middel om onderwijsachterstanden op te sporen en op basis van de verkregen informatie indien nodig het onderwijsleerproces bij te sturen. De leden ondersteunen de beslissing van de regering om het afnamemoment te verschuiven. Hiermee wordt onderwijstijd optimaal benut. Dit geeft de mogelijkheid om kinderen meer te leren en daarmee hun prestaties te verbeteren. Ook maakt het verschuiven van het afnamemoment van de eindtoets het mogelijk dat het schooladvies weer veel belangrijker wordt. Immers, het schooladvies is gebaseerd op het gedurende acht jaar volgen van de leerprestaties van het kind en niet op de momentopname van de Cito-toets. Hiermee krijgt de Cito-eindtoets weer meer de plek die het behoort te hebben. Vanuit deze visie hebben de leden een aantal vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en het advies van de Raad van State. Met de regering zijn zij van mening dat de kwaliteit van het onderwijs omhoog moet. De leden betwijfelen echter of met meer meten en toetsen de kwaliteit omhoog gaat. Zij menen dat hiervoor andere maatregelen nodig zijn, zoals kleinere klassen of meer bevoegde leraren. Wat zeker niet bijdraagt aan de kwaliteit van het onderwijs zijn de bezuinigingen op het primair onderwijs en op het zogenaamde passend onderwijs, zo merken de voornoemde leden op. Daarnaast zijn de leden van mening dat goed onderwijs slechts voor een deel is uit te drukken in cijfers. Deelt de regering dit uitgangspunt? Te denken valt bijvoorbeeld aan brede vorming van het kind. Deze taak van het onderwijs kan in de verdrukking komen wanneer de nadruk op de Cito-score nog groter wordt dan hij al is. Hoe gaat de regering dit voorkomen? De leden willen niet dat een school wordt omgevormd tot een toetsfabriek.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat regelt dat alle leerlingen in het primair onderwijs een centrale eindtoets voor Nederlandse taal en rekenen/wiskunde afleggen, dat een toets wereldoriëntatie facultatief kan worden afgenomen en dat alle scholen in het primair onderwijs gebruik maken van een leerling- en onderwijsvolgsysteem. De leden zijn in principe voor het instellen van een centrale eindtoets voor Nederlandse taal en rekenen/wiskunde en het leerling- en onderwijsvolgsysteem, maar hebben nog wel een aantal inhoudelijke vragen over dit wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zien dit wetsvoorstel voornamelijk als een stap in het onverantwoord opwaarderen van toetsing. Door de illusie te creëren van volledige meetbaarheid, bestaat volgens de leden het risico dat de lesinhoud verschraald, de stress bij jonge kinderen toeneemt en een kloof ontstaat tussen hoog en minder hoog scorende basisscholen, die zich versterkt door de ouderlijke bijdrage of het toelatingsbeleid. Zij zien aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met onvrede kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs. Ten eerste vinden deze leden dat het onderwijs de vrijheid heeft om zelf de ontwikkeling van leerlingen te meten en dat het onderwijs deze taak prima vervult. Ten tweede is de Cito-toets een te beperkte methode om de ontwikkeling van kinderen en de kwaliteit van het onderwijs te meten, het dient hooguit als hulpmiddel. Ten derde werkt een te grote nadruk op toetsing perverse effecten in de hand, zoals het trainen voor toetsmomenten in plaats van het vergaren van kennis en het bevorderen van een afrekencultuur in het onderwijs, zeker wanneer de Inspectie van het Onderwijs de gegevens uit de centrale toetsing en het leerlingvolgsysteem als maatgevend beschouwt. Bovendien leidt wettelijke verankering van centrale toetsing tot een nog groter belang van de Cito-toets als selectie-instrument voor het voortgezet onderwijs, terwijl het juist belangrijk is om een totaalbeeld van een leerling te vormen, zo menen deze leden.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben ernstige bedenkingen bij de omvang van de inbreuk op de vrijheid van inrichting van het bijzonder onderwijs. Het is zowel om juridische als om onderwijskundige redenen bezwaarlijk dat scholen verplicht worden dubbel werk te doen door zowel een leerlingvolgsysteem als een eindtoets te eisen. Deze leden vrezen dat de kwaliteit van het onderwijs door dit wetsvoorstel onder druk komt te staan. Bovendien vragen zij of het verstandig is het wetsvoorstel in te voeren terwijl scholen bezig zijn met de grote opgave van het passend onderwijs. Dat klemt temeer voor de ruim 1000 scholen die op dit moment nog geen Cito-toets afnemen.
De leden constateren dat basisscholen de komende jaren hun handen vol zullen hebben aan de invoering van passend onderwijs. Zij vragen of de regering onderkent dat de kwaliteit van het onderwijs onder druk kan komen te staan als daarnaast nog andere plannen en instrumenten verplicht worden opgelegd. Zij vragen waarom de regering tijdens de stelselwijziging passend onderwijs met de voorgestelde verplichtingen komt, zeker nu niet onomstotelijk vastgesteld kan worden dat deze verplichtingen noodzakelijk zijn voor kwaliteitsverbetering in het onderwijs. Zou het niet van wijsheid getuigen scholen in deze fase niet verder te overladen, zo vragen zij.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het pleidooi van de PO-Raad3 voor een invoeringstermijn voor de centrale eindtoets van één jaar na de besluitvorming in de Eerste Kamer en een invoeringstermijn van twee schooljaren voor de minimum opbrengsteis in het speciaal (basis)onderwijs na de invoering van de centrale eindtoets. Hoe staat de regering tegenover dit pleidooi, zo vragen de leden.
De leden van de SP-fractie merken op dat wanneer er grote nadruk komt te liggen op toetsen en meten, dit de kans op fraude en andere onwenselijke ontwikkelingen vergroot. Hoe voorkomt de regering dat scholen massaal en veelvuldig gaan oefenen voor de toetsen? Ziet de regering het risico dat door een verplichte Cito-toets gericht op reken en taal, andere taken van het onderwijs onder druk komen te staan? Door de Cito-toets te verplichten wordt deze nog belangrijker en zullen meer (kapitaalkrachtige) ouders private training inhuren. Hoe vaak gebeurt dit nu al en hoeveel geld gaat hierin om? Vindt de regering dit een wenselijke ontwikkeling? Ziet de regering het risico dat scholen creatief omgaan met de toets wanneer zij hier meer en meer op worden beoordeeld door de Inspectie van het Onderwijs? Welke risico’s en perverse prikkels ziet de regering binnen dit wetsvoorstel en hoe wapent zij zich hiertegen, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de eindtoets en het leerlingvolgsysteem een bijdrage leveren aan een evenwichtige en vruchtbare relatie tussen de overheid en de verschillende actoren in het veld4. Is de inzet van de overheid, bij slecht presterende scholen, erop gericht om deze scholen te ondersteunen en randvoorwaarden te creëren zodat deze scholen beter kunnen presteren, zo vragen zij.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering wat het betekent dat de eindtoets ook het karakter van een begintoets voor het voortgezet onderwijs krijgt.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering de geciteerde interpretatie van de commissie-Dijsselbloem lijkt te onderschrijven dat het verplichten van een eindtoets nodig is om het recht van kinderen op de objectieve vaststelling van hun kennis te kunnen garanderen. Deze leden vragen in hoeverre een dergelijk recht bestaat. Zij vragen of het niet aan de ouders is een dergelijk recht door middel van schoolkeuze voor hun kinderen veilig te stellen en dat het niet aan de wetgever is hierin een keuze te maken. Zij vragen hoe recht wordt gedaan aan de wens van ouders die juist met het oog op het belang van hun kind een school willen kiezen waar – zonder af te doen aan de waarde van toetsing – de druk van een eindtoets niet aanwezig is.
De leden vragen een reactie op de paradox dat de regering de professionele autonomie van leraren zegt te willen versterken, maar dat zij tegelijkertijd deze autonomie verder beperkt door centralistische controlemiddelen voor te schrijven. Zendt de regering – hoe onbedoeld ook – met dit wetsvoorstel niet het signaal uit dat zij niet vertrouwt dat de kwaliteit van het onderwijs kan verbeteren wanneer deze instrumenten niet worden ingevoerd, zo vragen zij.
Motie Beertema en Elias5
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de opmerking van de regering in de memorie van toelichting dat toetsen een hulpmiddel zijn voor scholen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Zij merken echter op dat de minister in uitlatingen in de media6 de woorden «toetsen en leeropbrengsten» als twee afzonderlijke aspecten van haar beleid noemt. Is de regering met de leden van mening dat de toets het hulpmiddel is om de leeropbrengsten in kaart te brengen? Het koppelen van de mogelijkheid tot bekostigingssanctie is dermate ingrijpend, dat de leden willen weten wat het stapsgewijze traject is en hoe de Inspectie van Onderwijs hier een toetsingskader op ontwikkelt. Zij verwijzen nogmaals naar de motie Beertema-Elias, waarin sprake is van een landelijk stelsel van eindtoetsen. Zolang het stelsel nog niet is vervolmaakt (en er nog geen begintoets is ontwikkeld), vragen zij zich af hoe groot de consequenties moeten zijn die gekoppeld worden aan de toets. De leden wijzen daarbij op de voorgestelde wijziging van artikel 10a Wpo7, waarin het beoordelen van de leerresultaten vervangen wordt door «het beoordelen van de leerresultaten van de centrale eindtoets». Daarmee lijkt de score van de eindtoets meer waarde te krijgen dan het totaal van leerresultaten. Is deze conclusie van de leden juist? Kan de regering toelichten waar de overige leerresultaten wettelijk verankerd zijn, waardoor er een evenwicht ontstaat tussen de toetsresultaten en de overige leerresultaten, zo vragen de leden.
Commissie-Dijsselbloem
De leden van de VVD-fractie merken op dat zij – in lijn met de commissie-Dijsselbloem – de waarde van een begin- en eindtoets onderschrijven om de toegevoegde waarde van de school te kunnen meten. De begintoets is nog onderwerp van onderzoek en proefprojecten. Dat geldt ook voor leerwinst en toegevoegde waarde. De Onderwijsraad schrijft hierover in haar advies: «De raad is van mening dat meting van de toegevoegde waarde vooralsnog met grote onzekerheden gepaard gaat. Alleen al om die reden kan het niet voldoen als grondslag voor de beoordeling van prestaties van scholen.» Zij benadrukken voorts dat de informatie over de leerwinst van leerlingen en de toegevoegde waarde van de school in eerste instantie bedoeld is voor de school zelf. Ziet de regering in de bekostigingssanctie een risico tot (ongewenst) strategisch gedrag van scholen, waardoor scholen meer bezig zijn met de totaalscore van de eindtoets dan met de leerwinst van de leerlingen, zo vragen zij.
Voorts merken de leden op dat de regering stelt dat het zwaartepunt van het gebruik van toetsen bij de school komt te liggen. Kan zij garanderen dat het zwaartepunt van het gebruik in het verbeterproces van de school ligt en niet bij de Inspectie voor het Onderwijs? Er wordt wel eens gesteld dat scholen met hoge Cito-scores betere scholen zijn, maar dat is niet het geval. Hoe wordt gecorrigeerd voor het beginniveau van de leerling en hoe wordt gecorrigeerd voor de omgevingsfactoren bij verschillende scholen? Hoe wil de regering voorkomen dat het onderwijs op louter Cito-scores vergeleken gaat worden, terwijl de meerwaarde van een school in de toegevoegde waarde en de leerwinst zit, zo vragen de leden.
De leden van de PvdA-fractie hebben het altijd wenselijk gevonden dat de doorstroming van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs niet alleen geschiedt op basis van een basisschooladvies, maar dat er daarnaast een externe instantie, zoals het Cito bestaat die een toets afneemt. Dit kan het risico van onder- of overadvisering niet uitbannen, maar wel enigszins beperken, zo menen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de regering voor ogen heeft met het maximaliseren van prestaties. Is het waar dat de regering daarbij alleen de scores op het gebied van taal en rekenen voor ogen heeft? Is het waar dat het bijdragen aan het welzijn van kinderen daar geen enkele rol in speelt? Verder vragen zij waarom de regering in een wetsvoorstel voor het invoeren van een centrale toets en de verplichting van verdere regelmatige toetsen, schrijft dat de regering terughoudend is in het inhoudelijk en centraal voorschrijven van toetsen.
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat de regering veel waarde hecht aan internationale normering en de internationale concurrentiepositie van Nederland. Zij vragen aandacht voor de negatieve effecten die kunnen uitgaan van het modelleren van het onderwijsbestel op basis van internationale normen en resultaten. Zij vragen de regering om een reactie op een analyse van de situatie in Duitsland, waar de inhoud van onderwijs en toetsing onder druk komen te staan door oriëntatie op de internationale systematiek8. In hoeverre bestaan risico’s op het ontstaan van dergelijke processen ook in verschillende sectoren van het onderwijs in Nederland, zo vragen zij. Welke waarborgen zijn er in onderscheid van de situatie in Duitsland die zulke processen kunnen tegengaan, zo vragen zij.
De leden vragen voorts waarom de regering centralistische toetsinstrumenten aan het onderwijs wil opleggen, terwijl het internationale beeld op dit punt diffuus is. Zo kennen niet alle succesvolle landen dergelijke instrumenten. Zij wijzen bijvoorbeeld op de positie van Finland, waar juist een grote mate van vrijheid tot succes leidt. Ook wijzen zij op landen die wel in toenemende mate centralistische toetsing hebben doorgevoerd, maar waar de resultaten in veel gevallen geen juichend succes zijn. Te denken valt aan Engeland en de Verenigde Staten. Moet deze internationale vergelijking niet tot voorzichtigheid nopen? Op welke gronden is de regering er zo stellig van overtuigd dat de trendbreuk, die op dit punt pas sinds enkele jaren in het Nederlandse onderwijsbeleid is ingezet, de juiste is, zo vragen zij.
De leden vragen tevens een reactie op het onderzoek van Scheerens, waarin gesteld wordt dat «Nederland het enige land [is] dat hoge onderwijsprestaties koppelt aan een hoge graad van stratificatie en dat een relatief groot aandeel leerlingen met een immigrantenachtergrond heeft. Dit maakt de prestaties van Nederland in het PISA9-onderzoek uniek in de wereld. Het impliceert tevens dat het aanzienlijk verhogen van onderwijsprestaties zeer moeilijk zal worden; het land lijkt al een plafond te naderen. En gegeven de economische wet van de verminderde meeropbrengst, is het maar de vraag of een kleine verdere verbetering van de prestaties enige invloed zal hebben op de concurrentiepositie.»10 Op basis van deze onderzoeksbevinding is de kans veel groter dat door het opleggen van nieuwe instrumenten de kwaliteit eerder daalt dan toeneemt. De tijd en aandacht die in instrumenten gestoken moet worden, kan afleiden van de volledige inzet voor het primaire proces. Op welke wijze heeft de regering hier rekening mee gehouden, zo vragen de leden.
De leden van de PvdA-fractie vinden het een goede zaak als scholen worden beoordeeld op hun leeropbrengsten, maar dit betekent voor hen niet dat een landelijk verplichte eindtoets van het Cito het instrument moet worden om scholen af te rekenen op hun onderwijskwaliteit. Kan de regering nader toelichten op grond van welke overwegingen zij voorbijgaat aan de waarschuwing van de Raad van State voor een machtspositie voor het Cito die dreigt te ontstaan en voor oneerlijke concurrentie? Zou een opzet om scholen op de eindtoets af te rekenen niet leiden tot perverse prikkels? Zou de eindtoets als afrekeninstrument voor het basisonderwijs er wellicht voor pleiten dat het Cito juist weer wordt genationaliseerd of gedeprivatiseerd indien dit instituut hiermee toch in een monopoliepositie wordt gebracht, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie lezen in het nader rapport dat er een aanscherping heeft plaatsgevonden in de beoordeling van één van de vijf indicatoren voor opbrengstgericht werken uit het waarderingskader van de Inspectie voor Onderwijs. Dit betrof de indicator voor het volgen en analyseren van de vorderingen van leerlingen. Door de scherpere beoordeling is het percentage opbrengstgericht werkende scholen gedaald, terwijl de aanscherping juist tot doel had om scholen te stimuleren juist dit element te versterken. Voor de leden lijkt het er op dat de aanscherping dus een tegengesteld effect heeft. Hoe kan ervoor gezorgd worden dat het leerlingvolgsysteem, dat met dit wetsvoorstel verplicht wordt, juist meer gebruikt wordt bij opbrengstgericht werken en hier een aanvulling in plaats van een belemmering voor is, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering denkt de toegevoegde waarde van een school te kunnen kwantificeren.
De leden van de SP-fractie merken op dat pas afgelopen september is gestart met de voorbereidingen voor de pilot Leerwinst en toegevoegde waarde in het primair onderwijs. Waarom wordt de uitkomst van deze pilot niet afgewacht, alvorens de Cito-toets te verplichten? Wanneer de verplichting van de Cito-toets geen toegevoegde waarde heeft voor het meten van de leerwinst van een school, zal dan de verplichting weer vervallen? Zo neen, waarom niet, zo vragen de leden. Bij het vervolgtraject van de pilots wordt onderzocht in hoeverre toegevoegde waarde een rol kan spelen bij het bepalen van excellentie op scholen en prestatiebeloning. Wordt tevens onderzocht welke perverse prikkels hier een rol spelen? Fraude en oefenen voor de toets (teaching to the test) zijn reële bedreigingen voor de kwaliteit van het onderwijs. Erkent de regering dit? In het buitenland zijn deze problemen aanleiding geweest om beleid te veranderen. Waarom wil de regering toch doorgaan op deze weg? Welke lessen uit het buitenland neemt de regering over als het gaat om deze problematiek, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom met dit wetsvoorstel niet wordt gewacht op de resultaten van de pilot. Deelt de regering de angst van bovengenoemde leden dat zij ten onrechte de schijn van vergelijkbaarheid creëert als eindtoetsscores zonder informatie over het beginstadium naast elkaar worden gelegd, zo vragen zij.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of is meegewogen dat scholen die geïnvesteerd hebben in een eigen (gezamenlijk) toetsinstrument deze toetsen niet meer kunnen gebruiken. Heeft de regering de investering van deze scholen meegewogen? Is het invoeringstraject van deze wetgeving niet te kort om scholen zich te laten voorbereiden, zo vragen zij.
De leden van de SP-fractie merken op dat de uitslag van de Cito-toets ook wordt gebruikt om scholen te beoordelen. Wat vindt het Cito ervan dat de test ook hiervoor wordt gebruikt? De toets wordt in eerste instantie afgenomen om de vervolgopleiding van de leerling mede te bepalen. In hoeverre blijft die doelstelling overeind wanneer de toets ook voor andere doelstellingen wordt gebruikt? Wordt de toetst niet te veel vertroebeld, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat wordt bedoeld met een opbrengstgerichte cultuur. Stelt de regering zich ten doel de competitiedrang ten aanzien van taal- en rekenprestaties verder aan te wakkeren, zo vragen zij.
De leden van de SGP-fractie lezen in de toelichting dat de regering het belang van de bredere opdracht van basisscholen erkent. Deze leden maken uit de inhoud van het wetsvoorstel echter op dat de regering de resultaten voor taal en rekenen belangrijker vindt dan andere onderdelen. De regeling ten aanzien van rekenen en taal heeft immers een dwingender karakter dan de mogelijkheden die voor andere onderdelen worden geboden. Zij vragen of de regering deze constatering deelt. Zij vragen waarom het de overheid toegestaan zou zijn te bepalen welke onderdelen van het onderwijsprogramma het meest wezenlijk zouden zijn, gelet op het feit dat het onderwijs een samenhangend geheel vormt waarin alle onderdelen elkaar wederzijds beïnvloeden.
De leden van de PVV-fractie merken op dat de eindtoets inhoudelijk volledig aansluit bij de bestaande Cito-toets, die nu op circa 85% van de basisscholen wordt afgenomen. De leden vragen wat de reden is of redenen zijn dat de overige 15% van het primair onderwijs niet voor de Cito-toets kiest.
De leden van de SP-fractie merken op dat in tegenstelling tot de eindtoets van groep acht, die verplicht van het Cito is, in onderhavig wetsvoorstel niet wordt voorgeschreven met welk volgsysteem moet worden gewerkt of wat de frequentie en inhoud moeten zijn. Waarom wordt het ene instrument vrijgelaten en het andere vastgelegd, zo vragen de leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat 85% van de basisscholen de Cito-toets hanteert in groep acht. De overige 15% van de basisscholen heeft een andere eindtoets naar eigen keuze. Is de regering van mening dat deze 15% van de basisscholen niet goed functioneert, zo vragen de leden.
De leden vragen voorts waarom voorliggende wetgeving wordt voorgesteld, terwijl het juist nodig is om meer vrijheid aan het onderwijs te geven en te zorgen voor minder regeldruk. Past het niet juist bij de vrijheid van onderwijs om het aan professionals in het onderwijsveld over te laten op welke manier ontwikkeling van leerlingen wordt getoetst en op welk moment? Waarom kiest de regering voor de introductie van meer regels in het onderwijs? Hoe past dit wetsvoorstel in de doelstelling om de regeldruk in het onderwijs te verminderen, terwijl er tien pagina’s nieuwe regels worden geïntroduceerd, zo vragen de leden.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering het gegeven heeft gewogen dat weliswaar een ruime meerderheid van de scholen al gebruik maakt van de bestaande Cito-eindtoets, maar dat de minderheid een zeer groot aantal van ruim 1000 scholen betreft. Waarom is dit aantal voor de regering geen aanleiding om ten minste alternatieve toetsen toe te staan, zo vragen zij.
De leden vragen voorts waarom de regering in het wetsvoorstel de mogelijkheid opneemt om ook een toets voor wereldoriëntatie af te nemen. Zij gaan namelijk uit van de veronderstelling dat het scholen vrij staat om op alle mogelijke onderdelen toetsen af te nemen. Een regeling van facultatieve toetsen kan in dat licht beter achterwege gelaten worden, zo merken zij op.
De leden van de CDA-fractie merken op dat het nu nog zo is dat scholen soms andere toetsen gebruiken, waarbij bijvoorbeeld meer op IQ wordt getest. Betekent het invoeren van de verplichte eindtoets nu dat er geen ruimte meer is voor deze andere toetsen, zo vragen de leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op de grote nadruk op toetsing door dit wetsvoorstel en vragen of de regering hiermee niet in de hand werkt dat de Cito-toets als het belangrijkste selectie-instrument wordt gehanteerd. Wat zijn de gevolgen voor kinderen die niet goed in taal of rekenen zijn, maar wel goed met hun handen kunnen werken? Geeft een toetsuitslag een eerlijk beeld over een leerling, terwijl slechts op een beperkt aantal vakken wordt getoetst? Wordt er niet teveel waarde gehecht aan de score op een beperkt aantal theoretische vakken, zo vragen zij.
De leden vragen tevens naar de invloed van het toetsen op een beperkt aantal vakken voor de doorstroom naar het vakonderwijs. Geeft deze centrale toets niet een te beperkt beeld over de diversiteit in vaardigheden van leerlingen? Leidt een dergelijke toets niet tot een grotere tweedeling onder leerlingen, tussen theoretisch gerichte en praktijkgerichte leerlingen, zo vragen zij.
De leden van de SGP-fractie menen dat in het wetsvoorstel sprake kan zijn van willekeur. Deze leden constateren dat ten aanzien van de eindtoets gekozen wordt voor gestandaardiseerde toets, terwijl er bij het leerlingvolgsysteem onder verwijzing naar de inrichtingsvrijheid van scholen niet voor gekozen wordt een gestandaardiseerd systeem voor te schrijven. Het ontgaat deze leden waarom ten aanzien van het leerlingvolgsysteem wel gekozen wordt voor het eerbiedigen van de inrichtingsvrijheid, terwijl dat ten aanzien van de eindtoets niet het geval is. Zij vragen een toelichting op de juridische gronden voor deze keuze. Naar hun mening kan hier namelijk sprake zijn van ongelijke behandeling van gelijkwaardige toetsinstrumenten.
De leden menen tevens uit de toelichting op te kunnen maken dat de regering de veronderstelling huldigt dat de door haar voorgestane systematiek van toetsen en afrekenen op leerresultaten neutraal is en dat de vrijheid van onderwijs met name binnen deze kaders een plaats heeft. Deze leden vragen een reactie op de kritiek dat dit systeem niet zo neutraal is als doorgaans wordt verondersteld en dat er een dermate dwingende werking van uitgaat dat – wellicht ongewild – een verschraling van het onderwijs optreedt.
De leden van de PvdA-fractie vragen om een nadere argumentatie waarom wereldoriëntatie niet wordt opgenomen in de eindtoets. Neemt de regering voor lief dat scholen die in hun onderwijsprogramma wereldoriëntatie verwaarlozen daarvoor dreigen te worden beloond in de vorm van goede eindtoetsresultaten, zo vragen de leden.
De leden van de PVV-fractie merken op dat de regering er, middels dit wetsvoorstel, voor kiest een aparte facultatieve toets wereldoriëntatie aan te bieden. De score op deze toets maakt geen deel uit van de normering van de eindtoets. Dit betekent dat de uitslag van de eindtoets (en dus een deel van het schooladvies) niet beïnvloed wordt door de score op de wereldoriënterende vakken. Reden daartoe is dat de regering het in het licht van de vrijheid van onderwijs onwenselijk acht om een score op deze vakken mee te tellen. Uit reacties van verschillende organisaties alsook via de internetconsultatie komt naar voren dat er een voorkeur is in het onderwijsveld om wereldoriëntatie wel op te nemen in de eindtoets. De leden delen de mening van de verschillende geluiden uit het veld. Wereldoriëntatie omvat vakken als geschiedenis, natuur en aardrijkskunde. Deze vakken dragen bij aan de ontwikkeling van een leerling als volleerd burger in de Nederlandse maatschappij. Het vak maatschappijleer is al vaak een ondergeschoven vak in het voortgezet onderwijs. Daarom vragen de leden of de mening wordt gedeeld dat juist vakken als geschiedenis, aardrijkskunde en natuur bijdragen aan de maatschappelijke component van het onderwijs en een rol spelen bij de mate van integratie (van leerlingen). De leden wijzen nogmaals op het belang van het vak wereldoriëntatie, hetgeen ook wordt gesteund door geluiden uit het onderwijsveld. Op 73% van de scholen voor primair onderwijs wordt deze toets al afgenomen. De leden vragen daarom of het mogelijk is in dit wetsvoorstel het vak wereldoriëntatie als verplichte toets af te nemen in plaats van een facultatieve toets. Graag ontvangen deze leden een reactie.
Voor de leden van de CDA-fractie is onderwijs meer dan alleen taal en rekenen. Deze leden zijn daarom blij met het beschikbaar komen van een facultatieve toets voor wereldoriëntatie. Dit voorkomt verschraling van onderwijs, zo menen zij.
De leden van de PvdA-fractie vinden het kwalijk als de overdracht van leerlingen van de ene leerlaag naar de volgende, telkens gepaard gaat met verlies van informatie over de cognitieve en persoonlijke ontwikkeling. In dat licht vinden zij het een goede zaak dat alle scholen in het primair onderwijs gebruik gaan maken van een leerling- en onderwijsvolgsysteem. Hoe gaat de regering echter voorkómen dat het ontaardt in een «toetsfetisjisme» waaraan de cognitieve ontwikkeling van het kind ondergeschikt wordt gemaakt, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van de invoering van een leerlingvolgsysteem. Uit onderzoek blijkt immers dat indien docenten de uitkomsten van het leerlingvolgsysteem goed interpreteren en hun onderwijs hieraan aanpassen, een leerlingvolgsysteem een belangrijke factor is voor het verhogen van de kwaliteit van onderwijs. De leden vragen wel wat de meerwaarde is van een centrale eindtoets, bovenop het leerlingvolgsysteem. Waarom heb je naast de film ook de foto nodig? Gaarne ontvangen deze leden een nadere toelichting.
De leden van de Groenlinks-fractie vragen waarom de regering schrijft dat opbrengstgericht werken een voorwaarde is voor goed onderwijs. Is goed onderwijs niet denkbaar zonder dit begrip? Heeft het voortgezet onderwijs behoefte en capaciteit om de overdrachtsgegevens van het lovs11 te verwerken, zo vragen zij.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de noodzaak van verplichtstelling van een leerlingvolgsysteem. Vrijwel alle scholen hanteren een leerlingvolgsysteem en hebben een eigen werkwijze ontwikkeld. Vindt de regering ook dat het aan scholen zelf is op welke manier het leerlingvolgsysteem wordt ingezet? Is de regering het met genoemde leden eens dat toetsing en het leerlingvolgsysteem ten dienste staat van de ontwikkeling van de leerling en niet ten dienste staat van schoolresultaten en controle door de Inspectie van het Onderwijs, zo vragen de leden.
De leden vragen voorts of toelating van een leerling naar verwachting meer wordt bepaald door de centrale eindtoets of door het leerlingvolgsysteem. Genoemde leden zijn van mening dat het leerlingvolgsysteem een completer en betrouwbaarder beeld geeft van de ontwikkeling van de leerling dan de momentopname door een toets. Wordt op dit moment niet juist teveel waarde gehecht aan de Cito-score als toelatingscriterium voor het voortgezet onderwijs? Hoe wil de regering bovendien voorkomen dat scholen door de Inspectie van het Onderwijs en door vergelijkingen van eindcijfers op websites worden afgerekend op toetsresultaten, zo vragen zij.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de deugdelijkheidseisen constitutioneel zijn, mits deze eisen voldoende geobjectiveerd en genormeerd zijn en bij of krachtens wet worden vastgesteld. Is de deugdelijkheidseis, zoals deze nu geformuleerd is, in de ogen van de regering voldoende geobjectiveerd en genormeerd? Kan de regering hier een nadere toelichting op geven?
Voorts vragen deze leden of de eindtoets als deugdelijkheidseis in het onderwijs al ingevoerd kan worden zonder begintoets. De toets als instrument om de prestatie van de leerling vast te stellen op de kernvakken sluit aan bij de eerdergenoemde motie Beertema-Elias. Echter, in lijn met wat de leden in haar verkiezingsprogramma schreven, betreft het een omvattend stelsel dat niet alleen externe factoren meeweegt, maar ook het beginniveau van de leerling. Zolang daarop nog geen toets ontwikkeld is, valt moeilijk in te zien hoe een deugdelijkheidseis inclusief eventuele financiële consequenties voor de school zich tot het ontbreken van een begintoets verhoudt. Graag vernemen zij de reactie van de regering.
Het heeft de leden van de SGP-fractie bevreemd dat de regering geen toelichting geeft op de afweging op grond waarvan de voorgestelde deugdelijkheidseisen, zeker ook in hun combinatie, een gerechtvaardigde inbreuk maken op de vrijheid van inrichting van scholen. De toelichting blijft steken in een beschrijving van de samenhang en wenselijkheid van de maatregelen. Graag zien deze leden een uitzetting waarom de maatregelen vanuit de vrijheid van onderwijs acceptabel zijn, waarbij wordt ingegaan op de bezwaren die met het oog hierop bij scholen leven. De leden merken op dat bij het stellen van deugdelijkheidseisen de vrijheid van onderwijs zoveel mogelijk moet worden ontzien. Daarom is vereist dat gekozen wordt voor de minst vergaande ingreep die nodig is voor het te bereiken doel. In dat licht begrijpen zij niet waarom de regering zowel de eindtoets als het leerlingvolgsysteem verplicht. Het leerlingvolgsysteem voorziet namelijk zowel in een eindbeeld als in een beeld van de ontwikkeling van leerlingen door de jaren heen. Zeker gezien het feit dat het onderwijsaanbod en de toetsen geijkt worden aan de referentieniveaus is het voor het verkrijgen van een geobjectiveerd eindbeeld onnodig de eindtoets en het leerlingvolgsysteem verplicht te stellen. Deze leden vragen een reactie op hun constatering dat met een minder vergaande ingreep op de vrijheid van inrichting volstaan had kunnen worden.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om uiteen te zetten hoe de tussentijdse toetsen gekoppeld gaan worden aan de referentieniveaus.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de centrale eindtoets zich stapsgewijs zal ontwikkelen qua inhoud, zoals aangestipt tijdens de technische briefing. Hoe zal de integratie van studievaardigheden in taal en rekenen precies plaatsvinden? Hoe zal de toets in de toekomst aangepast worden aan de referentieniveaus, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het risico ziet dat de toetsen onder te hoge druk komen te staan als hieraan een geobjectiveerde opbrengstennorm wordt verbonden. Is de regering zich ervan bewust dat de betrouwbaarheid van toetsen afneemt als er te veel van het toetsresultaat afhangt, zo vragen zij.
De leden van de SGP-fractie vragen of het wetsvoorstel te rijmen is met de oorspronkelijke bedoeling van de referentieniveaus. De bedoeling van de referentieniveaus rekenen en taal was immers een eenduidige en gemeenschappelijke taal te creëren, waaraan het onderwijsaanbod en de toetsing geijkt zouden worden. Wanneer het leerlingvolgsysteem aan de referentieniveaus geijkt wordt, is aanvullende toetsing overbodig, er is dan een tussenstand en een eindbeeld beschikbaar. Deze leden vragen waarom de regering scholen verplicht dubbel werk te doen door nog een toets te organiseren. Of moet uit de invoering van een eindtoets geconcludeerd worden dat de systematiek van referentieniveaus onbruikbaar en onbetrouwbaar blijkt, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting uitvoerig aandacht besteedt aan het gewenste evenwicht tussen brede vorming enerzijds en het toetsen op kernvakken anderzijds. De leden stemmen met die lijn van de regering in. Is de regering bekend met de «Cambridge Primary Review» uit het Verenigd Koninkrijk? Wat kan Nederland van dat onderzoek leren bij het invoeren van een landelijk stelsel van toetsen om de onderwijskwaliteit te verbeteren12, zo vragen zij. De toetsing van de Inspectie van het Onderwijs is niet alleen gericht op leerresultaten, maar ook op uitgangssituatie van de school. Hoe wordt deze uitgangssituatie meegewogen, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie vragen welke rol de toetsen spelen in de beoordeling van scholen. In de memorie van toelichting (§ 3.4.2) wordt gesteld dat de Inspectie van het Onderwijs in haar eindoordeel over een school ook altijd aspecten van het onderwijsproces betrekt. In het advies van de afdeling advisering van de Raad van State is te lezen dat indien het onhelder blijft hoe de eindtoets en resultaten van toetsing gehanteerd zullen worden als onderdeel van de deugdelijkheidseisen/bekostigingsvoorwaarden, scholen zich genoodzaakt zien onderwijs op getoetste testen af te stemmen. Hierdoor zal verschraling en eenzijdige gerichtheid op de toetsten plaatsvinden, wat niet de bedoeling kan zijn van dit wetsvoorstel. Onderzoek wijst erop dat er minder tijd aan biologie wordt besteed, evenals aan natuurkunde, techniek en geschiedenis. Alleen het beschikbaar stellen van een toets wereldoriëntatie lost dit probleem niet op, zo menen deze leden. Wat voor oplossingen zijn hiervoor bedacht? En hoe gaat de Inspectie van het Onderwijs controleren of aan de deugdelijkheidseis van een brede vorming van leerlingen is voldaan, zo vragen zij. In aanvulling hierop vragen de leden hoe de normering van leerlingen plaats zal vinden? Hoe wordt een zwakke leerling meegeteld? De keuze voor niveau en deelname ligt bij de school, hoe wordt hier toezicht op gehouden? Hoe wordt voorkomen dat scholen leerlingen selecteren met de toets in het achterhoofd, zo vragen zij.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de regering bedoelt met uitgangssituatie. Wordt de uitgangssituatie nog verfijnder gemeten dan met de huidige gewichtenregeling? Is de regering van mening dat de gewichtenregeling hiervoor een adequaat middel is? Heeft de regering voor ogen om in specifieke situaties bekostigingssancties te treffen naar aanleiding van de eindtoetsresultaten zonder nader onderzoek, zo vragen de leden.
De leden van de SGP-fractie vragen een toelichting op de stelling dat de Inspectie van het Onderwijs ook altijd aspecten van het onderwijsproces bij haar eindoordeel betrekt. Naar hun mening is hiervan alleen sprake bij scholen die te maken krijgen met een vervolgonderzoek. Bij de meeste scholen komt het onderwijsproces in de beoordeling niet aan bod, omdat de risicoanalyse slechts financiële gegevens, leerresultaten en overige signalen bevat.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de verplichte eindtoets, die in dit wetsvoorstel wordt vastgelegd, alle leerlingen kans op een eerlijke toetsing biedt. De kwaliteit van de toets moet dan ook onomstreden zijn. Welke garantie heeft de regering hiertoe? Ruim 60% van de leerlingen die in groep acht onderwijs volgen, haalt volgens het PPON13 onderzoek het basisniveau niet, terwijl de doelstelling is dat 75% van de leerlingen dit niveau haalt. Volgens de leden ligt hier de uitdaging voor het primair onderwijs, om deze leerlingen op niveau te krijgen voordat ze het basisonderwijs verlaten. Hoe draagt de centrale eindtoets daar aan bij? Volgens de wet (artikel 39 Wpo) verlaat een leerling de school als de directeur van oordeel is dat de grondslag voor het voortgezet onderwijs voldoende is gelegd. Hoe verhoudt deze wettelijke bepaling zich tot de uitkomsten van het PPON-onderzoek? Wat kan de regering doen om te bevorderen dat deze leerlingen zodanig worden ondersteund dat zij wel op het juiste niveau het voortgezet onderwijs instromen, zo vragen zij.
De leden wijzen er voorts op dat de functie van de centrale eindtoets is om bij te dragen aan de leerling en de zelfevaluatie van scholen, maar op zichzelf onvoldoende is voor de externe verantwoording van de leerresultaten. Het moet dan ook de stip op de horizon zijn waar dit kabinetsbeleid op gericht is, maar daar moet, volgens de leden, niet te vroeg mee gestart worden. Uit de memorie van toelichting blijkt geenszins op welk moment in het besproken tijdpad de centrale toetsing een rol bij de beoordeling moet gaan spelen. Is dit vanaf de invoering van de centrale toets? Of wacht de regering hiermee tot de proefprojecten inzake leerwinst tot resultaat geleid hebben, zo vragen zij.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de bezwaren die de Vereniging Katholiek Onderwijs op 6 februari jl. heeft geuit in de notitie «Als schooltoetsen in politieke handen vallen» 14. Hoe beoordeelt de regering de waarschuwing dat de pressie van de eindtoets het paradoxale gevolg zou kunnen hebben dat de onderwijsresultaten dalen? Hoe denkt de regering over de waarschuwing dat er nevenschade dreigt doordat het onderwijsaanbod in de ongebreidelde concurrentie tussen de scholen zal versmallen? De leden signaleren dat (huiswerk)instituten nu al training voor scholieren aanbieden voor de Cito-toets om de toetsuitslag zo hoog mogelijk te laten uitpakken. Hoe beoordeelt de regering deze ontwikkeling? Acht de regering het aanvaardbaar als de eindtoets ertoe zal leiden dat het klassieke motto Non scholae, sed vitae discimus op de basisscholen geheel plaatsmaakt voor teaching to the test, zoals het comité «Red het basisonderwijs»15 vreest, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de afdeling advisering van de Raad van State aangeeft dat het gevaar bestaat dat scholen zich genoodzaakt zien om het onderwijs op de toetsen af te stemmen, waardoor de inhoud van het onderwijs sterk van buitenaf genormeerd kan worden. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de toetsen valide, betrouwbaar en methodeonafhankelijk worden genormeerd. De leden vragen wat het in de praktijk betekent dat toetsen methodeonafhankelijk worden genormeerd en hoe op deze manier het door de Raad van State geconstateerde risico van «teaching to the test» wordt ondervangen. Gaarne ontvangen deze leden een uitgebreide toelichting.
Voorts merken de leden op dat in de memorie van toelichting wordt gesproken over het vergemakkelijken van de zogenaamde «warme» overdracht van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs. Tot op heden is het echter niet zo dat scholen voor primair onderwijs altijd inzage verstrekken in de resultaten van het leerlingvolgsysteem aan de scholen voor voortgezet onderwijs. Kan de regering aangeven waarom scholen voor het primair onderwijs dit niet doen en of de regering van mening is dat wanneer de leerlingvolgsystemen verplicht zijn voor alle scholen, deze inzage altijd zou moeten? Gaarne ontvangen deze leden een toelichting.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waardoor de ontwikkeling is ontstaan dat het schooladvies aan erosie onderhevig is. Hoeveel parameters biedt de uitslag van de centrale eindtoets om het onderwijs te evalueren? Beperkt dit zich tot de verschillende deelscores op de inhoudelijke onderdelen? Dienen scholen zich altijd te verantwoorden voor de eindtoetsresultaten of alleen als deze te laag zijn naar de zin van de minister, zo vragen bovengenoemde leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of door middel van dit wetsvoorstel niet een te eenzijdige focus ontstaat op toetsresultaten. Genoemde leden constateren nu al dat de Inspectie van het Onderwijs een grote nadruk legt op cijfers en resultaten, wat strategisch gedrag van scholen tot gevolg heeft. Leidt een te grote nadruk op eindtoetsen en resultaten niet tot verschraling van het onderwijsaanbod, omdat scholen vooral aandacht besteden aan bepaalde hoofdvakken en zelfs andere vakken uit het onderwijsaanbod schrappen? Biedt een eindtoets niet een te beperkt beeld van de ontwikkeling van een leerling en de kwaliteit van een school en is het niet slechts een hulpmiddel? Hoe wil de regering voorkomen dat leerlingen in groep zeven en acht vooral bezig zijn met toetsgericht werken? Wat vindt de regering van de tendens dat steeds vaker «Cito-trainers» worden ingehuurd om kinderen klaar te stomen voor toetsen, zo vragen de leden.
De leden vragen voorts naar de betrouwbaarheid en wenselijkheid van begintoetsen bij jonge kinderen. Leidt het toetsen van jonge kinderen tot een betrouwbaar beeld van de ontwikkeling? Leidt het meten van de voortgang tussen begin- en eindtoets altijd tot een betrouwbaar resultaat? Richt de regering zich met het volgen van de voortgang vooral op het individu of ook op de toegevoegde waarde van de school, zo vragen de leden.
De leden van de SGP-fractie merken op dat de eindtoets oorspronkelijk bedoeld is als evaluatie-instrument voor scholen en leraren en dat het Cito regelmatig heeft benadrukt dat de toets niet bedoeld is om scholen af te rekenen. Deze leden vragen hoe de eindtoets vanuit deze visie door de regering gebruikt kan worden als hard criterium om scholen af te rekenen in het kader van de deugdelijkheidseisen met betrekking tot leerresultaten.
De leden vragen voorts of de regering onderkent dat ook bij het opstellen van een toets de pedagogische opvattingen en de persoonlijke achtergrond van de ontwikkelaar een belangrijke rol kunnen spelen. Het is om die reden dat in de loop der tijd alternatieven voor de Cito-toets zijn ontwikkeld. De systematiek van de toets en de aard en inhoud van de vragen sluiten namelijk niet altijd aan bij de pedagogische opvatting van de school. Leerlingen van verschillende scholen hebben daardoor bij het maken van de toets ook niet altijd gelijke kansen. Waarom biedt de regering geen ruimte voor andere pedagogische opvattingen dan die in de Cito-toets weerspiegeld worden en waarom kiest zij voor een keurslijf, zo vragen zij. Waarom is het feit dat ruim 1000 scholen de Citotoets niet afnemen geen reden om keuzevrijheid te bieden, zolang aan bepaalde kwaliteitsstandaarden is voldaan, zo vragen zij.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de regering in het algemeen gaat doen aan het voorspelbare neveneffect dat scholen alleen nog wat wordt getoetst belangrijk vinden. Mondelinge taalvaardigheid is een belangrijk aspect dat vooralsnog in de (schriftelijke) toets van het Cito niet aan bod komt. De leden vragen hoe de regering wil voorkómen dat scholen dit aspect in hun lesaanbod gaan verwaarlozen.
De leden van de SGP-fractie merken op dat in het verleden meerdere malen is geconstateerd dat de Cito-toets ook waar het de basisvaardigheden betreft slechts een beperkte afspiegeling vormt van de verplichtingen die scholen op grond van de kerndoelen hebben. Zij verwijzen bijvoorbeeld naar het artikel «De Cito-toets getoetst»16. Onderkent de regering dat het risico op bepaalde eenzijdigheden binnen bijvoorbeeld het taaldomein kunnen worden versterkt wanneer de Cito-toets in een dwingende regime geplaatst wordt, zo vragen voornoemde leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het mogelijk is de toets wereldoriëntatie invulling te geven zonder ingrijpende veronderstellingen te doen over de inhoud van het onderwijs in deze vakken. Valt het lesgeven over seksualiteit en seksuele diversiteit ook onder natuur en biologie en wordt hierover ook getoetst, zo vragen zij.
De leden van de PvdA-fractie zien met lede ogen aan dat op sommige basisscholen het onderwijs in groep zeven en acht zozeer in het teken staat van de Cito-toets, dat na afname van de Cito-toets de onderwijskwaliteit inzakt. Dat is voor de leden de reden om in te stemmen met een verschuiving van de eindtoets naar een later moment in het schooljaar, namelijk in april. Voorwaarde is wel dat de toelating van leerlingen in het voortgezet onderwijs voortaan niet eenzijdig wordt gebaseerd op het schooladvies. Welke waarborgen bouwt de regering hiertoe in, zo vragen zij.
De leden van de PVV-fractie onderschrijven het later afnemen (in april) van de eindtoets volledig. Zodoende wordt het jaarprogramma voor de groepen acht voor primair onderwijsscholen uitgebreid. Hiermee krijgt de leerkracht meer ruimte en tijd voor de lesstof. Op dit moment blijken sommige voortgezet onderwijsscholen het resultaat op de eindtoets als «ingangseis» te gebruiken, dit wordt zodoende ook vermeden.Het gewicht van het schooladvies wordt vergroot en daarmee wordt getracht meer recht te doen aan het professionele oordeel van de school, aldus voornoemde leden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de invoeringsmomenten haalbaar zijn. Deze leden vragen of de procedures rondom aannamebeleid voortgezet onderwijs tijdig kunnen worden aangepast aan het verschuiven van het afnamemoment. Veelal moet hierover immers al in een vroeg stadium een toetsresultaat worden aangegeven.
De leden van de D66-fractie vragen hoe scholen in het voortgezet onderwijs hebben gereageerd op het verplaatsen van het toetsingsmoment van februari naar april. Scholen in het voortgezet onderwijs zullen eerder afgaan op toetsresultaten dan op het advies van een basisschool. De leden denken dat het advies van de leraar niet genoeg is voor scholen in het voortgezet onderwijs. Hoe wordt voorkomen dat scholen niet gebruik gaan maken van andere toetsen als toelatingsmiddel voor het voortgezet onderwijs? Scholen zijn continu bezig met het schatten van het slagingspercentage van een leerling. Bij de toelating voor hun school zullen zij daarom waarschijnlijk niet alleen afgaan op het advies van de basisschool. Mocht in de praktijk blijken dat het advies van de school niet zwaarder meeweegt dan voorheen, hoe kan hier dan op worden ingespeeld, zo vragen voornoemde leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering het aantal scholen dat neutraal staat tegenover verplaatsing van de toets optelt bij het aantal scholen dat daar positief tegenover staat. Verstaat de regering onder een effectievere benutting van onderwijstijd meer tijd voor taal en rekenen, zo vragen zij.
De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen de overwegingen om toetsmomenten te verschuiven naar een later moment in het schooljaar, maar vragen waarom deze overweging niet aan scholen zelf wordt overgelaten. Is hier niet meer flexibiliteit nodig voor scholen? Is het voor de doorstroom van leerlingen nodig om voor 1 mei de toetsresultaten te hebben, aangezien anders problemen kunnen ontstaan voor de toelatingsprocedure van het voortgezet onderwijs, zo vragen bovengenoemde leden.
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van toelichting staat dat wanneer het schooladvies en de toetsscore sterk van elkaar afwijken, een gesprek volgt tussen de afleverende school, de ontvangende school en de ouders van de leerling. Niet duidelijk wordt of dit gesprek verplicht is, en zo ja, waar dat dan uit blijkt? Is het slechts de verwachting van de regering, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat het in Amsterdam geregeld zo is dat scholen voor voortgezet onderwijs alleen nog maar kinderen mogen toelaten die bepaalde minimumscore hebben gehaald voor hun Cito-score, ongeacht het schooladvies. Hierdoor kan het voorkomen dat een kind dat steeds constant hoog heeft gescoord, maar «zijn of haar dag niet had bij de Cito-score» niet kan worden aangenomen omdat de Cito-score leidend is. Is de regering van mening dat dit de juiste manier is van het gebruiken van de score? Wat vindt de regering ervan dat met dit beleid het belang van het schooladvies ondergeschikt wordt gemaakt aan de eindtoets? Gaarne ontvangen deze leden een toelichting.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het afsluiten van de weg om een ander tweede gegeven te eisen zich verhoudt tot de mogelijkheid om na overleg alsnog nader onderzoek te vragen. De middelbare school bevindt zich immers in de stevige positie dat zij over toelating mag beslissen. Acht de regering aanvullende maatregelen nodig om te voorkomen dat middelbare scholen op Cito-scores filteren, zo vragen zij.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de minister schrijft: «Het is nadrukkelijk een keuze van de regering om alle leerlingen te laten deelnemen aan de centrale eindtoets, ook leerlingen met een leer- of ontwikkelachterstand.» Toch biedt de wet de mogelijkheid aan het bevoegd gezag om leerlingen die vier jaar of korter in Nederland wonen en de taal niet eigen zijn, uit te sluiten van de toets, mits het bevoegd gezag zich hierover verantwoordt. De leden herhalen wat ze eerder als standpunt verwoord hebben, namelijk dat ze de regering met klem verzoeken deze periode te schrappen of te verkorten. Het bevoegd gezag heeft een prikkel nodig om deze leerlingen zo snel mogelijk te ondersteunen om de taalachterstand in te halen. Vier jaar lijkt dan te lang. Waarom is deze periode van vier jaar gekozen? Kan de regering voorts aangeven wat er met de leerling gebeurt, die niet deelneemt aan de toets (de uitzondering bestaat al) vanwege het lage taalniveau? Krijgt deze leerling wel een vervolg-schooladvies? Is het niet beter om deze leerling een jaar langer in het basisonderwijs te ondersteunen op taalgebied, zodat de eindtoets goed gemaakt kan worden en de leerling op het juiste niveau terecht komt? Wie deze leerling te vroeg doorverwijst, zonder Cito-score, zorgt voor het doorschuiven van het (taal-) probleem naar het voortgezet onderwijs. Wie wat betreft taalniveau niet klaar is voor de Cito-toets, is dat ook niet voor het voortgezet onderwijs, zo stellen deze leden. Uit onderzoek17 blijkt dat het voortgezet onderwijs ervan uit gaat dat instromende leerlingen basisvaardigheden in voldoende mate beheersen. Uit datzelfde onderzoek blijkt dat ongeveer 24% van de leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg niet in staat is zelfstandig de leesboeken te lezen die nu juist op hun niveau heten te zijn toegespitst. Dat geldt ook voor 17% van de leerlingen in de theoretische leerweg en 18% van de leerlingen in het havo of het vwo. Is de regering op de hoogte van deze cijfers en kan zij daar een reactie op geven? De leden zien een deel van de oplossing in het vergroten van de basisvaardigheden op de basisschool, vooral ten aanzien van technisch lezen. Graag vernemen zij van de regering of en hoe het technisch lezen wordt opgenomen in de centrale eindtoets. Verwacht de regering dat leerlingen met het onderdeel technisch lezen in de centrale eindtoets beter worden voorbereid op het verwachte niveau in het voortgezet onderwijs, zo vragen zij.
De leden van de PVV-fractie merken op dat in het wetsvoorstel het bevoegd gezag een beperkte mogelijkheid krijgt om, mede op basis van de toetsgegevens in het leerling- en onderwijs- volgsysteem, een zeer specifieke groep leerlingen geen centrale eindtoets af te laten leggen. Dit geldt voor leerlingen die zeer moeilijk leren en leerlingen die meervoudig gehandicapt zijn. Een andere uitzondering wordt gemaakt voor leerlingen die vier jaar of korter in Nederland zijn en om die reden de Nederlandse taal onvoldoende beheersen. De argumentatie hierbij is dat hun taalachterstand kan maken dat de resultaten van de centrale eindtoets, waaronder een eindtoets voor leerlingen met een leer- of ontwikkelingsachterstand, niet passen bij de kennis en vaardigheden die ze aangeleerd zijn. De leden zijn het hier niet mee eens. De eindtoets geeft het vervolgonderwijs van deze leerlingen, het voortgezet onderwijs, een zo volledig mogelijk beeld rondom het taal- en rekenniveau van (nieuwe) leerlingen. Dit is niet bedoeld als afrekeninstrument, maar als een meetinstrument. Zodoende weet de betreffende voortgezet onderwijsschool waar deze leerling qua ontwikkeling zit met betrekking tot rekenen en taal. Op deze manier kan dan ook beter worden voorzien in een goede begeleiding van begin af aan en het indien nodig tijdig weg werken van mogelijke achterstanden. Het bovengenoemde voorstel is een vrijbrief voor een bepaalde groep leerlingen welke meer nadelen dan voordelen met zich meeneemt, zo menen deze leden. De leden pleiten dan ook voor het opheffen van de uitzonderingsregel voor leerlingen die korter dan vier jaar in Nederland verblijven. Graag ontvangen zij een reactie.
De leden van de CDA-fractie hebben vragen over de systematiek van Cito-toetsen. Als de toetsen elk jaar verschillen en daarom niet op basis van een gemiddelde score met elkaar vergeleken kunnen worden, wat is dan de motivering van de regering om in te zetten op het verhogen van de gemiddelde Cito-score? Is het overigens door de wijze van berekening van een Cito-score niet sowieso onmogelijk om de gemiddelde score te verhogen of te verlagen, zo vragen zij.
De leden vragen daarnaast of er tijdig aangepaste toetsen beschikbaar zijn. Wat zijn de voorwaarden om voor een aangepaste toets in aanmerking te komen? En hoe wordt voorkomen dat scholen uit angst voor daling van hun Cito-score bepaalde leerlingen weigeren toe te laten? Kan een toelichting worden gegeven hoe de scores van de aangepaste toetsen meetellen in de schoolopbrengsten, zo vragen de voornoemde leden.
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel leerlingen in 2012 zijn uitgesloten van deelname aan de Cito-toets. Hoe was dat de afgelopen vijf jaar? Er zijn scholen die leerlingen hebben uitgesloten van de Cito-toets om zo de gemiddelde score te verhogen. Nu de mogelijkheid gecreëerd wordt om de toets op verschillende niveaus af te nemen ontstaat hetzelfde probleem. Hoe wordt voorkomen dat scholen leerlingen de toets onterecht op een lager niveau laten maken, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke signalen voor de Inspectie van het Onderwijs aanleiding zijn om een onderzoek te doen. Hoe wordt omgegaan met kinderen met dyslexie, dyscalculie en met kinderen die zeer verschillende scores op taal en rekenen hebben? Hebben deze nog kans op toelating tot geschikt vervolgonderwijs, zo vragen voornoemde leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de administratieve belasting van scholen om toetsgegevens handmatig te melden aan het BRON18.
De leden van de D66-fractie vragen opheldering over het meewegen van de leerresultaten op de eindtoets in het so19 en het sbo20 in de beoordeling van de onderwijskwaliteit van de Inspectie van het Onderwijs. De opmerking van de regering dat dit pas na de invoering wordt overwogen en dat de uiteindelijke effectuering een eigenstandige afweging eist, vinden de leden vaag.
De leden van de VVD-fractie merken op dat het leerling- en onderwijsvolgsysteem uit een stelsel van toetsen bestaat. Hoe past een verplichte eindtoets in groep acht in de verschillende bestaande systemen? Zorgt dit voor administratieve lasten of juist voor het stroomlijnen van de leerlingvolgsystemen die in omloop zijn? Hoe is de regering voornemens het optimale gebruik van dergelijke systemen door scholen te bevorderen, zo vragen de leden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het nog een hele kunst is om op verantwoorde en deskundige wijze gebruik te maken van een leerlingvolgsysteem. Men zou zich bijna af kunnen vragen of voor een verantwoord gebruik niet eerst een gedegen basiscursus statistiek gevolgd moet worden om te voorkomen dat ongefundeerde aannames de schoolpraktijk gaan beheersen. Uit onderzoek blijkt dat veel leraren en schoolleiders zich nog geen raad weten met de data uit het leerlingvolgsysteem dan wel verkeerde conclusies trekken21. Zij vragen een reactie op deze situatie. Hoe is het te verdedigen dat een dergelijk systeem al wordt verplicht op het moment dat scholen nog worstelen met het (juiste) gebruik, zo vragen zij.
De leden van de GroenLink-fractie vragen wat wordt verstaan onder regelmatig toetsen. Hoe vaak is dat? Acht de regering het waarschijnlijk dat de leerlingvolgsysteemtoetsen allen worden vormgegeven naar het voorbeeld van de centrale eindtoets? Acht de regering dit wenselijk? Ziet de regering het risico dat dit ook invloed heeft op de manier van lesgeven, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie merken op dat er is gekozen om de centrale eindtoets volledig aan te laten sluiten bij de huidige Cito-toets. De Stichting Cito wordt tevens aangewezen als voorbereider en ontwikkelaar van de centrale eindtoets. De leden vragen hoe voorkomen kan worden dat Cito BV een monopoliepositie krijgt. Daarnaast vragen deze leden waarom de keuze op het Cito is gevallen en niet op een andere aanbieder. Hebben andere aanbieders een eerlijke kans gehad om voorbereider en ontwikkelaar van deze eindtoets te worden, zo vragen deze leden. Waarin verschillen de toetsen die andere aanbieders hebben van de toetsen van het Cito? Tevens vragen deze leden aan de regering waarom er niet voor gekozen is een eindtoets te kiezen die voortkomt uit het leerlingvolgsysteem, zo vragen zij.
De leden van de SP-fractie vragen waarom is gekozen voor het Cito als enige bedrijf dat de eindtoets mag maken. Waarom is niet gekozen een kader te formuleren waarbinnen toetsmakers kunnen werken, zo vragen de voornoemde leden.
De leden van de D66-fractie vragen wat precies de rol van het Cito zal zijn bij deze nieuwe eindtoets. In de memorie van toelichting (§ 6.3) wordt gesproken over het feit dat Stichting Cito en Cito BV twee aparte rechtspersonen zijn, maar dat zij vanwege hun samenwerking vaak als één organisatie worden aangemerkt. Dat gegeven doet de leden voorkomen dat er toch nog vaak onduidelijkheid is over hoe deze situatie in de praktijk tot uiting komt. De leden vragen dan ook hoe het Cito gaat voorkomen dat de taken en verantwoordelijkheden van Stichting Cito en Cito BV in elkaar overlopen. Ondanks het feit dat de openbaarheid van met publieke middelen vervaardigde producten moet worden gewaarborgd zijn de leden van mening dat Cito BV onevenredig voordeel heeft van het feit dat de publieke taak door Stichting Cito wordt uitgevoerd. Scholen zullen eerder kiezen voor producten van Cito BV, ook al wordt de kennis aan iedereen beschikbaar gesteld. Stichting Cito zal daarnaast de toets voorbereiden en ontwikkelen, maar de centrale eindtoets zal worden aangemerkt als product van het Cve22. Dit komt de leden voor als een soort schijnconstructie waarmee de indruk wordt gewekt dat het Cve de toets ontwikkelt, terwijl de inhoudelijke ontwikkeling toch echt door Stichting Cito gebeurt.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het wenselijk acht dat een instelling, die succesvol geprivatiseerd is, nu weer op indirecte wijze wordt gerenationaliseerd. Wat is de reactie van Cito BV op deze vormgeving, zo vragen de leden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering er uit het oogpunt van doelmatigheid voor kiest enkel de eindtoets van het Cito te betrekken. Deze leden vragen waarom niet het aspect kwaliteit als uitgangspunt is gekozen, terwijl dat in alle actieplannen juist de rode draad is. Voor optimale kwaliteit is het juist belangrijk concurrentie tussen verschillende aanbieders te stimuleren. Waarom worden aanbieders uitgesloten wanneer zij voldoen aan het vereiste kwaliteitsniveau, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie hebben vragen over de capaciteit van het Cito. Vanuit de scholen is ook dit jaar veel geklaagd over de digitale beschikbaarheid van de Cito-toets. Voor het derde jaar op rij bleek dat op het moment suprême de toets niet kon worden afgenomen omdat er problemen waren bij het inloggen op het Cito-systeem. Gaarne ontvangen deze leden een toelichting. Is de regering bijvoorbeeld in gesprek met het Cito over deze klachten en wat zijn de afspraken voor volgend jaar? Is de regering het met de leden eens dat zeker nu de Cito-eindtoets de norm wordt, dit soort capaciteitproblemen niet meer mogen voorkomen, zo vragen bovengenoemde leden.
De leden van de SP-fractie merken op dat er in februari problemen waren met de digitale afname van de Cito-toets. Ook vorig jaar waren daar problemen mee. Hoe worden deze problemen opgelost, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie vragen of de toetsen in alle Koninkrijkstalen beschikbaar komen en op welke termijn.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen nadere toelichting op de opmerking dat het wetsvoorstel niet zal leiden tot een verhoging van de administratieve lasten. Juist de scholen die op eigen initiatief al succesvol werken met eigen toets- en volgsystemen, zullen een forse omslag moeten maken. Zij vragen voor deze groep scholen in kaart te brengen met welke administratieve lasten zij te maken krijgen.
Ad 1. Vóór of tegen een centrale eindtoets taal en rekenen
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering onderzocht heeft waarom de 15% van de scholen die de Cito-toets niet gebruiken dat niet doen en of en welke bezwaren zij tegen dit wetsvoorstel hebben.
Ad 5. Rol van de begintoets/toegevoegde waarde en inrichting pilots
De leden van de SP-fractie merken op dat uit de internetconsultatie blijkt dat 50% van de respondenten bezwaar heeft tegen het meten van toegevoegde waarde. Zij geven hiervoor ondermeer als reden dat zij niet weten hoe dit gemeten zou moeten worden, dat buitenschoolse factoren een grote invloed hebben op het kind, dat jonge kinderen lastig te toetsen zijn en dat elk kind zich ontwikkelt in eigen tempo. Wat is de reactie van de regering hierop, zo vragen de leden.
Aanbeveling 1: stel een eindtoets verplicht, maar laat keuze toets aan scholen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering zich kan voorstellen dat een markt met meerdere toetsaanbieders uiteindelijk tot een betere eindtoets kan leiden. Geeft de regering toe dat het vrij eenvoudig is om verschillende eindtoetsen naast elkaar te laten bestaan en de resultaten te vergelijken met het referentieniveau, zo vragen de leden.
De leden van de SGP-fractie vragen waar de grondslag is belegd voor de opdracht aan het College voor toetsen en examens om de eindtoets van het Cito te betrekken. Deze leden hebben namelijk enkel de subsidiegrondslag voor het Cito aangetroffen in het wetsvoorstel.
De voorzitter van de commissie, Van Bochove
De adjunct-griffier van de commissie, Bošnjaković
Samenstelling:
Leden: Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. van (CDA), voorzitter, Miltenburg, A. van (VVD), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Bosma, M. (PVV), Dijk, J.J. van (SP), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL), Liefde, B.C. de (VVD), Werf, M.C.I. van der (CDA) en Hazekamp, A.A.H. (PvdD).
Plv. leden: Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Schouten, C.J. (CU), Dille, W.R. (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Peters, M. (GL), Dam, M.H.P. van (PvdA), Haverkamp, M.C. (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Sap, J.C.M. (GL), Berckmoes-Duindam, Y. (VVD), Rouwe, S. de (CDA) en Ouwehand, E. (PvdD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33157-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.