Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel II komt onderdeel C te luiden:
C
Artikel 7.51 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt door «, of» aan het einde
van onderdeel e een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. aan de desbetreffende instelling voor hoger onderwijs, bedoeld in artikel 1.2,
onderdeel a, is ingeschreven voor een deeltijdopleiding waarvoor aan hem nog geen
graad is verleend en verhoogd wettelijk collegegeld verschuldigd is, in verband met
de aanwezigheid van een bijzondere omstandigheid de opleiding niet of niet geheel
volgt en studievertraging heeft opgelopen of naar verwachting zal oplopen als gevolg
van bijzondere omstandigheden.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c» vervangen door:
bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, c en f.
2. onderdeel f komt te luiden:
f. een onvoldoende studeerbare opleiding,.
3. In het vierde lid wordt na de laatste volzin een zin toegevoegd, luidende:
De financiële ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, bedraagt maximaal
de hoogte van de opslag, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid.
Toelichting
De wijziging van het eerste lid en de eerste wijziging van het tweede lid herstellen
een technische onvolkomenheid. Ten onrechte was bij de vorige nota van wijziging de
eis voor aanspraak op prestatiebeurs ook voor deeltijders gesteld. Door de wijziging
wordt duidelijk dat alle deeltijdstudenten die langstudeerder zijn in geval van bijzondere
omstandigheden recht hebben op ondersteuning uit het profileringsfonds. Een deeltijdstudent
heeft net als een voltijdstudent in geval van bijzondere omstandigheden recht op een
compensatie voor de opslag. Door de toevoeging aan het vierde lid van artikel 7.51
wordt de vergoeding gemaximeerd ter hoogte van de opslag (het verschil tussen het
verhoogd wettelijk collegegeld en het wettelijk collegegeld tegen basistarief).
In onderdeel f van het tweede lid van artikel 7.51 wordt de term «onvoldoende studeerbare
opleiding» opnieuw geïntroduceerd. Deze term was eerder opgenomen in de WHW. Omdat
het toentertijd geen gangbare formulering werd geacht, is deze bij de Wet versterking
besturing vervangen door een andere formulering (studievertraging die het gevolg is
van de wijze waarop de instelling de opleiding feitelijk verzorgt). Die formulering
blijkt echter onbedoeld breder uitgelegd te (kunnen) worden. Voor de instellingen
bleek de term «onvoldoende studeerbare opleiding» goed werkbaar, ook in de toepassing
van hun regels omtrent het profileringsfonds. Met de wet Accreditatiestelsel – die
nadien in werking is getreden – is de term «studeerbaarheid» ook weer gebruikt in
de wet (artikel 5a.10a).
Onvoldoende studeerbaarheid is een van de bijzondere omstandigheden op grond waarvan
de student financiële ondersteuning kan krijgen van een instelling. De student, ook
de deeltijdstudent, dient in de gelegenheid te worden gesteld om zijn opleiding binnen
een zodanige periode af te ronden zonder langstudeerder te worden.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
H. Zijlstra