33 127 Wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning in verband met de uitbreiding van gemeentelijke taken op het terrein van de begeleiding en een gewijzigde verdeling van de bestuurlijke verantwoordelijkheid

Nr. 62 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 april 2012

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel over de decentralisatie van begeleiding op 5 april jl. (Handelingen II, 2011/12. nr. 73) heeft uw Kamer gepleit voor een versterking van het onderdeel kwaliteit en toezicht in het ingediende wetsvoorstel. Ik heb goed naar uw opvattingen geluisterd en tijdens het debat aangegeven hiervoor een gewijzigd voorstel te zullen doen. De daarvoor noodzakelijke nota van wijziging met bijbehorende toelichting aan treft u bijgaand.

Tevens wil ik hierbij van de gelegenheid gebruik maken om u te informeren over de advisering door het College bescherming persoonsgegevens (Cbp).

Met de brief van (kamerstuk 33 127, nr. 26) heb ik u de Nota van wijziging gezonden waarmee geregeld wordt dat, voorafgaand aan de inwerkingtreding van de overige wijzigingen van de Wmo, gegevens aan gemeenten geleverd moeten en mogen worden. Het betreft een overgangsbepaling die voorziet in een eenmalige beperkte verstrekking van persoonsgegevens door de indicatieorganen aan gemeenten, zodat gemeenten in staat worden gesteld continuïteit van de ondersteuning te waarborgen voor degenen die thans extramurale begeleiding ontvangen, door gericht contact op te nemen met burgers die vanaf 2013 onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten gaan vallen.

De bedoelde Nota van wijziging heb ik ter advisering voorgelegd aan het Cbp. Het Cbp heeft bij de Nota van wijziging informeel geen principiële bezwaren tegen de NvW geuit, doch slechts enkele suggesties voor aanpassing heeft gedaan, welke alle zijn gevolgd. Het Cbp-advies over de NvW is door mij nog niet ontvangen. Ook heb ik na de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wmo in uw Kamer een advies gevraagd over het amendement van Mevrouw Venrooij over de structurele gegevensuitwisseling. Ik heb het Cbp gevraagd om een spoedige reactie. Ook die heb ik nog niet ontvangen, al heb ik er begrip voor dat de termijn daarvoor ook wel erg kort was.

Intussen hebben mijn ambtenaren en ikzelf nader contact gehad met het Cbp. Het Cbp heeft aangegeven dat het uiterlijk 25 april advies zal uitbrengen.

De contacten met het Cbp geven ten volle steun aan de verwachting dat het Cbp geen inhoudelijk zwaarwegende opmerkingen meer zal hebben op de nota van wijziging met betrekking tot de gegevensoverdracht.

Het Cbp is overigens van mening dat een afgewogen regeling voor de structurele gegevensuitwisseling in de Wmo ontbreekt en zou moeten worden opgenomen.

Wat de aanzet tot een structurele regeling in het amendement betreft, lijkt het Cbp de mening te zijn toegedaan dat de privacy-aspecten daarvan nadere bestudering vergen. Gekoppeld aan de wens van het Cbp om in de Wmo te komen tot een goede regeling over de structurele gegevensuitwisseling, zou het Cbp het waarderen indien er een modus zou worden gevonden die ruimte laat voor die nadere bestudering. In dat verband komt het Cbp met de constructieve suggestie om te voorzien in een bepaling die opdracht om bij algemene maatregel van bestuur (amvb) nader af te bakenen welke gegevens welke gegevens de gemeenten ten behoeve van een goede uitvoering van de Wmo moeten kunnen verwerken en welke gegevens door wie aan de gemeenten moeten worden geleverd. Daartoe zou het wetsvoorstel moeten worden aangevuld met een bepaling dat dit bij amvb wordt geregeld; over het ontwerp van die amvb zou het Cbp dan tevoren advies moeten worden gevraagd.

Ik zal u uiteraard zo snel mogelijk informeren over het advies van het Cbp.

In de tweede termijn heb ik mevrouw Venrooy toegezegd nog terug te komen op de gevolgen van amendement nummer 33 dat beoogt de plicht voor gemeenten, om een pgb aan te bieden voor voorzieningen die thans in de Wmo zitten, te behouden.

In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel Wmo heb ik aangegeven dat er op het terrein van maatschappelijke ondersteuning sprake is van een aanzienlijke groei van het aantal pgb-gebruikers1. Daarom heb ik bestuurlijk afgesproken de maatregelen om het pgb in de AWBZ beheersbaar te maken door te vertalen naar de Wmo. Ik vind de kan-bepaling ten aanzien van het pgb hier een uitstekend instrument voor. Amendement 33 leidt niet direct tot financiële gevolgen voor de Rijksbegroting of extra kosten voor gemeenten ten opzichte van de huidige situatie, maar ontneemt gemeenten een goed instrument om de groei van het pgb in de Wmo beheersbaar te houden voor de toekomst2. Ik beschik niet over data die inzicht geeft in de aanzuigende werking van de pgb plicht op de andere individuele voorzieningen in de Wmo (hulpmiddelen en woningaanpassingen). Ik verwacht echter dat de aanzuigende werking voor deze voorzieningen beperkt is.

Tot slot wil ik u hierbij melden dat ik de Algemene Rekenkamer heb verzocht nog voor het uitgaan van de meicirculaire de toets over de rekenregel af te ronden. De Algemene Rekenkamer heeft onder voorbehoud aangegeven uiterlijk 22 mei te rapporteren. Tevens heb ik de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzocht om te zorgen dat de meicirculaire dit jaar daadwerkelijk in mei wordt verzonden. Haar planning is daar ook op gericht.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner


X Noot
1

Uit SCP onderzoek blijkt een toename in 2010 ten opzichte van 2009 van € 99 mln. Bron: Advies over het Wmo-budget huishoudelijke hulp voor 2012, SCP 2011.

X Noot
2

Het SCP stelt vast dat gemeenten € 256 mln uitgeven aan pgb in 2010. Er is geen onderzoek gedaan naar de aanzuigende werking in de Wmo. Als we echter veronderstellen dat gemeenten met de kan-bepaling in staat zijn een goed, maar selectief pgb beleid te voeren, zal ook hier een forse daling optreden van de vraag naar publiekgefinancierde ondersteuning. Indien we veronderstellen dat deze vraaguitval naar analogie van de AWBZ 1/3 van de cliënten betreft, dan kunnen gemeenten minimaal € 85 mln. besparen op hun uitgaven aan huishoudelijke hulp ten opzichte van de uitgaven aan pgb in 2010. Het is denkbaar dat het substitutie-effect bij huishoudelijk hulp groter is dan bij zwaardere zorgvormen in de AWBZ, waardoor de vraaguitval hoger wordt dan 1/3.

Naar boven